Rechtbank Gelderland, 02-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3489, AWB - 14 _ 2699
Rechtbank Gelderland, 02-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3489, AWB - 14 _ 2699
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 2 juni 2015
- Datum publicatie
- 2 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:3489
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2699
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Verkapte winstuitdeling. Beroep is ongegrond, gelet op de uitspraak met nummer AWB 14/2701.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/2699
in de zaak tussen
[X] B.V. (thans: [Y] B.V.), te [Z], eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].V.57.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.209.554. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2014 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente verminderd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 april 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Namens eiseres zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A], beiden advocaat te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] MSRE, mr. [B], mr. [C], [D] en [E].
De zaak is met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met het beroep dat is geregistreerd onder nummer AWB 14/2701.
Overwegingen
Feiten
-
Enig aandeelhouder van eiseres is de op Curaçao gevestigde vennootschap [F] N.V. ([F]), waarvan de enig aandeelhouder is [G] ([G]). Eiseres houdt op haar beurt van een aantal vennootschappen alle aandelen, waaronder van [H] B.V. ([H]), waarmee zij als de moedermaatschappij een fiscale eenheid vormt.
-
[H] heeft in 2004 twaalf appartementsrechten verworven aan de [A-straat 1]. Deze zijn geactiveerd voor een bedrag van € 1.850.000. Naar deze en de daarmee samenhangende transacties is onderzoek gedaan door verweerder en de FIOD. Voor een weergave van de relevante feiten wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van heden met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 van [G], met zaaknummer AWB 14/2701 (aangehecht). Uit dit onderzoek heeft verweerder de conclusie getrokken dat de aanschafprijs van de appartementsrechten in werkelijkheid € 1.000.000 bedraagt en dat [G] als aandeelhouder is bevoordeeld met een bedrag van € 850.000. Dit heeft, naast de genoemde navorderingsaanslag IB/PVV 2004, geleid tot de onderhavige navorderingsaanslag Vpb 2005, waarbij verweerder de boekwinst die in 2005 bij de verkoop van de appartementsrechten door [H] is behaald, heeft verhoogd met € 850.000.
-
Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.184.554.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de navorderingsaanslag Vpb 2005 heeft opgelegd. Met name is in geschil of eiseres' dochter [H] in 2004 een onzakelijk hoge koopprijs heeft betaald voor de appartementsrechten. Eiseres beantwoordt deze vraag – onder verwijzing naar de procedure over de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 van [G] – ontkennend en verweerder bevestigend.
5. Voorts is in geschil of eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
6. De rechtbank heeft in haar hiervoor aangehaalde uitspraak van heden, met zaaknummer AWB 14/2701, geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat [H] in werkelijkheid geen € 1.850.000 heeft betaald voor de appartementsrechten, maar € 1.000.000. Voorts heeft de rechtbank aannemelijk gemaakt geacht dat gelijktijdig [G] is bevoordeeld met een bedrag van ten minste € 825.000 welk bedrag aan hem uiteindelijk als een vordering in rekening-courant op [F] ten goede is gekomen. Hierdoor heeft in 2004 een (middellijke) verkapte winstuitdeling plaatsgevonden van [H] aan [G]. Uit de in die uitspraak vastgestelde feiten en omstandigheden volgt tevens dat de aanschafwaarde van de appartementsrechten in 2004 ten onrechte is geboekt voor een bedrag van € 1.850.000. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit € 1.025.000 had moeten zijn, waarbij verweerder kennelijk rekening heeft willen houden met een fee van € 25.000 aan de bemiddelend makelaar. Dit leidt tot de conclusie dat na verkoop van de appartementsrechten in 2005 de boekwinst € 825.000 hoger is, zoals door verweerder terecht is gesteld. Tevens is geoordeeld dat sprake is geweest van het opzettelijk achterhouden van de relevante informatie voor de fiscus door [G] en derhalve van kwade trouw bij het doen van de aangifte IB/PVV 2004. Gelet op de centrale rol die [G] speelde, ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat ook bij het doen van aangifte door [I] voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2005 sprake is geweest van kwade trouw, zodat verweerder bevoegd was om de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.
7. Het beroep van eiseres is ongegrond.
8. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, is het beroep hiertegen eveneens ongegrond.
9. Eiseres heeft voorts gesteld dat de zaak niet binnen een redelijke termijn is behandeld en dat zij daarom recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
10. De rechtbank heeft in haar uitspraak met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 geoordeeld dat de redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden en dat de overschrijding geheel is toe te rekenen aan verweerder. Er is geen aanleiding om daarover anders te oordelen in de onderhavige zaak. Gelet hierop, zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding worden vastgesteld op (5 * € 500 =) € 2.500. De onderhavige zaak berust op hetzelfde feitencomplex als de procedure, met zaaknummer AWB 14/2701 met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 die aan [G] is opgelegd en waarin bij uitspraak van heden door de rechtbank is beslist, zodat de rechtbank aanleiding ziet de in deze zaken vast te stellen bedragen te matigen met 50% (vgl. Hoge Raad 30 januari 2015, nr. 14/01954, ECLI:NL:HR:2015:147).
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 856 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ½ punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 0,5 omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend wegens het overschrijden van de redelijke termijn).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 1.250;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 856;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 2 juni 2015 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |