Home

Rechtbank Gelderland, 29-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:464, AWB - 14 _ 5091

Rechtbank Gelderland, 29-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:464, AWB - 14 _ 5091

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29 januari 2015
Datum publicatie
30 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:464
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5091

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Hoogte kostenvergoeding in bezwaar. Toepassing artikel 2, derde lid, van het Bpb. Vergoeding kosten voor rechtsbijstand en aanwezigheid taxateur bij hoorzitting waar meerdere objecten zijn besproken.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/5091

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van 6 onroerende zaken, (hierna: de objecten), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2014 de waarden van deze 6 objecten verminderd en een kostenvergoeding van € 665 toegekend.

Eiser heeft daartegen bij brief van 29 juli 2014, op dezelfde datum ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2014.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Overwegingen

Feiten

  1. Tijdens de hoorzitting op 22 mei 2014 zijn in totaal 259 objecten van 17 verschillende belastingplichtigen besproken, waaronder de objecten van eiser. De hoorzitting duurde anderhalf uur. De gemachtigde van eiser was eveneens gemachtigd in de andere zaken. De gemachtigde heeft zich tijdens de hoorzitting laten bijstaan door een taxateur. Van 72 objecten, waaronder de onderhavige 6 objecten van eiser, is de WOZ-waarde verlaagd.

  2. Verweerder heeft aan eiser een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 665. Dit bedrag bestaat uit € 243 voor het indienen van een bezwaarschrift, € 180 voor het bijwonen van de hoorzitting en € 242 inclusief BTW voor deskundigenrapporten.

Geschil

3. In de beroepsfase zijn de waarden van de objecten niet meer in geschil.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de kostenvergoeding in de bezwaarfase tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer in bijzonder is in geschil of verweerder de kostenvergoeding met betrekking tot de hoorzitting en de deskundigenrapporten tot een juist bedrag heeft vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

5. Artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de hoogte aan de hand van de bijlage bij het Bpb wordt vastgesteld. Artikel 2, derde lid, van het Bpb bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.

6. Uit de nota van toelichting bij het Bpb volgt dat artikel 2, derde lid, van het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. In die gevallen kan een bestuursorgaan of de rechter de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen. Daarbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, aldus de toelichting. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend te worden toegepast (vgl. Hoge Raad 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415).

Kostenvergoeding wegingsfactor

7. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat toepassing van de wegingsfactor van 1,5 voor de bezwaarfase op zijn plaats is, omdat er sprake is van meerdere waardebeschikkingen in één geschrift. Partijen zijn het er terecht over eens dat die factor zowel geldt voor het bezwaarschrift als voor de hoorzitting. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de wegingsfactor 1 toegepast. Het beroep wordt om die reden gegrond verklaard.

Kostenvergoeding hoorzitting

8. Verweerder heeft bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de hoorzitting toepassing gegeven aan artikel 2, derde lid, van het Bpb. Volgens verweerder is er sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder wijst erop dat de hoorzitting 90 minuten heeft geduurd, dat 259 WOZ-objecten zijn besproken en dat van 72 objecten, waaronder 6 objecten van eiser, de waarde is verlaagd. Vergoeding volgens de forfaitaire regels pakt volgens verweerder onrechtvaardig uit en om die reden heeft verweerder een vergoeding van € 30 per object waarvan de waarde wordt verlaagd redelijk geacht, waarbij de vergoeding per bezwaar wordt gemaximeerd op 1 punt al dan niet verhoogd met de wegingsfactor. Verweerder is er bij de vaststelling van het bedrag per object vanuit gegaan dat de voorbereidende werkzaamheden gemiddeld genomen niet langer dan 20 minuten per object hebben geduurd.

9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 2, derde lid, van het Bpb voor wat betreft de hoorzitting omdat de maximale vergoeding op basis van de forfaitaire regeling voor de hoorzitting van 22 mei 2014 onrechtvaardig uitpakt gelet op de korte duur van die hoorzitting, het aantal behandelde objecten, het aantal objecten waarvan de waarde is verlaagd alsmede de tijd die verbonden is met de voorbereiding van laatstgenoemde objecten. De toegekende vergoeding van € 30 per object waarvan de waarde is verlaagd, acht de rechtbank redelijk. Omdat de WOZ-waarde van 6 objecten van eiser is verlaagd, heeft verweerder terecht een kostenvergoeding toegekend van € 180 in verband met het bijwonen van de hoorzitting. Dit bedrag blijft onder de waarde van het maximaal te vergoeden bedrag (zie hierboven onder 8.).

Kostenvergoeding deskundigenrapporten

10. In de bezwaarprocedure heeft eiser twee taxatierapporten laten opstellen waarbij geen inpandige opname van de objecten heeft plaatsgevonden.

11. De vergoeding van kosten van taxatierapporten wordt bepaald aan de hand van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ taxaties (hierna: de Richtlijn) (Staatscourant 18 december 2012, nr. 26039). Het uurtarief van de taxateur is vastgesteld op € 50 in geval van woningtaxaties. Het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van een object en het opstellen van een rapport is gesteld op 2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie.

12. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder aan eiser terecht een kostenvergoeding van € 242 inclusief BTW ((2 x 2 uur x € 50) + 21% BTW) in verband met het opstellen van twee taxatierapporten heeft toegekend.

Kostenvergoeding bijwonen hoorzitting door taxateur

13. Verweerder heeft voor de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzitting geen vergoeding toegekend, omdat de taxateur volgens verweerder geen wezenlijke inbreng heeft geleverd. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toe te kennen vergoeding gelet op de duur van de hoorzitting maximaal 1,5 uur maal € 50 per uur bedraagt.

14. Eiser heeft gesteld dat per zaak dan wel aanslagbiljet, een vergoeding dient te worden toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur en dat de tijdsbesteding per zaak dan wel aanslagbiljet dient te worden afgerond naar halve uren.

15. Indien het bezwaar gegrond wordt verklaard, komen de kosten van de taxateur die aanwezig was bij het horen in de bezwaarfase op de voet van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, naast de vergoeding voor de taxatie en het opstellen van een taxatierapport, voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wordt hetzelfde tarief in aanmerking genomen als voor de taxatiewerkzaamheden geldt (zie rechtsoverweging 11). De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren.

16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur achterwege heeft gelaten. Een vergoeding op basis van de forfaitaire regeling zou naar het oordeel van de rechtbank onrechtvaardig uitpakken, zodat ook voor deze vergoeding aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Bpb.

17. De rechtbank acht een vergoeding van € 90,75 inclusief 21% BTW redelijk voor het bijwonen door de taxateur van de hoorzitting, die 90 minuten heeft geduurd. Omdat tijdens deze hoorzitting naast de objecten van eiser ook andere objecten zijn besproken, zou dit bedrag redelijkerwijs moeten worden verdeeld over alle tijdens die hoorzitting besproken objecten waarvan de WOZ-waarde door verweerder is verlaagd.

18. Mede in aanmerking nemende dat in alle zaken dezelfde gemachtigde optreedt zal de rechtbank vanuit praktische overwegingen in de onderhavige procedure de volledige vergoeding van € 90,75 toekennen. In de beroepsprocedures over de overige objecten van genoemde hoorzitting zal worden verwezen naar de bij deze uitspraak toegekende vergoeding.

Conclusie en (proces)kostenvergoeding

19. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

20. Bij Besluit van 27 oktober 2014 (Stb. 2014, 411) is artikel 3, tweede lid, van het Bpb gewijzigd. Dat artikellid luidt met ingang van 1 januari 2015 als volgt:

“2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”

Op grond van het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel II van het Besluit, heeft de wijziging onmiddellijke werking. Dat betekent dat zowel de proceskostenvergoeding in beroep als de kostenvergoeding in bezwaar in de zaak van eiser op basis van het gewijzigde artikel 3, tweede lid, van het Bpb moet worden vastgesteld.

21. De kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure zal niettemin overeenkomstig de tekst van het Bpb, zoals die luidde vóór 1 januari 2015 worden vastgesteld. De reden daarvoor is dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar al een kostenvergoeding heeft toegekend en het beroep er niet toe kan leiden dat een lager bedrag wordt vastgesteld (verbod van reformatio in peius). Daarnaast hebben partijen, wat betreft de kostenvergoeding voor rechtsbijstand, ter zitting overeenstemming bereikt over de wegingsfactor. De kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure zal worden vastgesteld op € 877,25 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1,5, totaal € 364,50; € 180 voor de hoorzitting, € 90,75 voor de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzitting en € 242 voor de taxatierapporten).

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de kostenvergoeding;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.364,25;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 29 januari 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.