Home

Rechtbank Gelderland, 13-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:47, AWB - 13 _ 6829

Rechtbank Gelderland, 13-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:47, AWB - 13 _ 6829

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 januari 2015
Datum publicatie
21 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:47
Zaaknummer
AWB - 13 _ 6829

Inhoudsindicatie

Artikel 3.90 Wet IB 2001. Vereiste aangifte niet gedaan. Omkering van de bewijslast.

Verweerder heeft terecht correcties aangebracht op het inkomen van eiser. De betalingen

die A BV (zakenrelatie) heeft gedaan ten behoeve van de bouw van de woning van eiser

zijn terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/6829

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 13 december 2007 voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [000].H.46) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.407.634 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.572. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2013 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 426.974 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.572. De heffingsrente is verminderd tot € 22.821.

Eiser heeft daartegen bij brief van 25 oktober 2013, ontvangen door de rechtbank Noord-Holland op 29 oktober 2013, beroep ingesteld. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep doorgezonden aan de rechtbank Gelderland. Rechtbank Gelderland heeft het beroepschrift op 31 oktober 2013 ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [A] en [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was van 1 januari 1998 tot 1 april 2005 in loondienst werkzaam bij [C] BV., eerst als projectontwikkelaar en Manager Kantoren en met ingang van 1 januari 2002 als adjunct-directeur.

2. Eiser heeft in maart 2002 een woning aan [A-straat 1] te [Z] gekocht. Deze woning is vervolgens gesloopt en op de kavel is een nieuwe woning gebouwd, die medio 2004 is opgeleverd. De woning is in november 2013 door eiser voor € 1.100.000 verkocht en is in de zomer van 2014 geleverd.

3. De nieuwe woning is in opdracht van eiser ontworpen door [D] B.V. Er zijn twee voorlopige ontwerpen gemaakt, op 5 februari 2002 en 20 maart 2002. Het definitieve bestek dateert van 9 mei 2003.

4. Begin 2002 heeft eiser de directeur van [E] B.V. (hierna: [E]),

ing. [F] MRE (hierna: [F]), benaderd met het verzoek om de planontwikkeling en de realisatie van de woning voor zijn rekening te nemen. In zijn brief van 2 maart 2002 schrijft eiser, voor zover hier van belang, het volgende aan [F]:

“(…)

In onze gesprekken hierover heb ik aangegeven dat dit proces erg veel tijd vraagt, naast mijn dagelijks werk. Daarnaast heb ik een grote voorkeur om mijn werk en privé strikt te scheiden en heb ik er moeite mee om diverse partijen uit de bouw, die ik in mijn dagelijks werk ook zou kunnen tegenkomen, in te schakelen voor de realisatie van mijn huis.

De door u gesuggereerde aanpak waarbij [E] de planontwikkeling en realisatie ter hand neemt, spreekt ons zeer aan en wij zouden graag deze mogelijkheid nader met u willen onderzoeken.

Wij stellen ons het volgende voor. Wij zenden u de huidige stand van zaken het ontwerp van de woning. Op een zo kort mogelijk termijn geeft [E] een vaste prijs af, waartegen zij bereid is het gehele werk te begeleiden en uit te voeren. Dit is wat ons betreft een vaste prijs voor een turn-key oplevering van het huis, waarbij alle uitvoeringrisico’s komen te liggen bij [E]. [E] contracteert tevens alle in te schakelen partijen en wij betalen volgens een nader overeen te komen termijnschema aan [E]. Vervolgens neemt [E] de verdere planuitwerking en realisatie ter hand. (…)”

5. Bij brief van 28 maart 2002 reageert [F] op de brief van eiser:

“(…)

Wij zijn bereid de verdere planontwikkeling inclusief de bijkomende kosten en de realisatie risicodragend uit te voeren voor een nader te bepalen totaalprijs.

Op basis van de tekeningen gedateerd 5 februari 2002 van de [D] te [Q] hebben wij een budgetraming vervaardigd als eerste aanzet. Een copie van het eindblad van deze raming zenden wij u bijgaand. Indien de totale bouwkosten aansluiten bij uw budgetverwachting zijn wij bereid de volledige calculatie aan u te overhandigen en inhoudelijk door te nemen. (…)”

6. In de bij de brief gevoegde budgetraming is een aanneemsom van € 378.949 (exclusief omzetbelasting) vermeld.

7. Bij brief van 30 mei 2002 schrijft eiser onder meer het volgende aan [F]:

“(…) Wij kunnen ons vinden in de door u aangegeven totaalbudgetten en het daarbij behorende afwerkingsniveau van de woning en de installatietechniek. Wij gaan ervan uit dat de kwaliteit van de zaken in de uitwerking minimaal in stand blijft en wij hierin als opdrachtgever een prominente rol en zeggenschap in behouden. (…) Wij benadrukken ten ene male dat in het verdere traject alle risico’s en kostenoverschrijdingen voor rekening van [E] zijn en tussen partijen een vaste prijsafspraak is overeengekomen.(…)”

8. Tot de gedingstukken behoort de door eiser en [E] getekende opdrachtbevestiging van 20 oktober 2003. In deze opdrachtbevestiging is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Artikel 2 – Opdrachtsom, kosten, belastingen

2.1

De opdrachtsom -vast tot einde werk- voor het Project, bedraagt € 488.107 (…) te vermeerderen met de daarover verschuldigde omzetbelasting. (…)

2.2

De door [X] gewenste additionele voorzieningen in en aan het Project zullen tijden de bouwperiode separaat aan [E] als meerwerk worden opgedragen. [E] zal [X] de betreffende meerwerkkosten in rekening brengen op basis van de kostprijs verhoogd met een opslag van 3%.

Deze meerwerkkosten zijn geen onderdeel van de onder 2.1 genoemde aanneemsom.(…)”

9. In totaal heeft [E] € 616.957 exclusief omzetbelasting aan eiser in rekening gebracht. De laatste factuur, ten bedrage van € 84.033,61, is gedateerd 31 december 2004 en heeft betrekking op meerwerk.

10. Eiser heeft voor het jaar 2004 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 106.454 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.572.

11. Bij brieven van 27 februari 2007, 4 mei 2007 en 23 juli 2007 heeft verweerder aan eiser vragen gesteld over de aangifte. Eiser heeft daarop geantwoord bij brieven van 20 juli 2007 en 14 september 2007.

12. Bij brief van 27 november 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat van de aangifte wordt afgeweken. Verweerder kondigt aan het huurwaardeforfait te corrigeren met € 1.180. Tevens wordt de rente die betrekking heeft op een lening met [G] ter hoogte van € 17.340 gecorrigeerd. Tot slot wordt aangekondigd dat ter behoud van rechten een bedrag van € 2.300.000 wordt gecorrigeerd. Deze laatste correctie heeft betrekking op door eiser mogelijk behaald voordeel bij de bouw van zijn eigen woning en op door eiser mogelijk behaald inkomen uit de zogenoemde “[H]”.

13. Met dagtekening 13 december 2007 is de definitieve aanslag IB/PVV 2004 aan eiser opgelegd, welke door verweerder is vastgesteld met inachtneming van de onder 12. genoemde correcties. Eiser maakt bij brief van 17 december 2007 bezwaar tegen de definitieve aanslag.

14. Tegen eiser is op 18 december 2007 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, in verband met mogelijke betrokkenheid bij de “[H]”, het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte IB/PVV 2004 en het aannemen van steekpenningen. Van dit onderzoek heeft de FIOD een Proces-Verbaal (hierna: PV) opgemaakt, gedateerd 9 februari 2011. Dit PV behoort (gedeeltelijk) tot de gedingstukken. Ook tegen [E] en diens directeur [F] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De strafzaak tegen eiser met betrekking tot zijn aangifte IB/PVV 2004 en de steekpenningen is geseponeerd, vanwege de samenloop met de [H].

15. In het PV (pagina’s 13 en 22) is, voor zover hier van belang, ten aanzien van de relatie tussen eiser en [F] het volgende vermeld:

“In augustus 2000 begint [F] met [E] te [R]. [F]

verklaart (V03-01, p. 3, 4):

 Eind december 2000 kreeg ik een telefoontje van [X], die wilde spreken over

samenwerking tussen [C] en [E]. Ik zat toen net in [R]. Bij dat gesprek zat toen de

heer [I]. Ze vroegen mij of ik wilde fungeren als back office van [C]. Een aantal

projecten liepen niet goed bij [C] en zij wilden ons inhuren als adviseur, als back office voor

de projecten van [C]. Op uw vraag daartoe kan ik niet zeggen waarom [X] bij mij

kwam. Ik wilde niet fungeren als adviseur, want ik wilde zelf ontwikkelen. Ik heb niettemin overlegd

met [J], maar ook hij zag er niets in. Zo hebben we dat ook teruggekoppeld naar [X].

Maar [X] hield toch aan en zei dat wij dan ook als gedelegeerd projectontwikkelaar konden

gaan werken voor [C], indien een project daadwerkelijk van de grond zou komen. Hij zond

mij toen een dummy-overeenkomst toe waarin aangegeven werd op welke wijze wij dan voor

[C] zouden gaan werken.(…)

Naar opgave van [F] heeft [E] ruim 30 projecten van [C] onderhanden

gehad in de periode 2000 — medio 2005:

 lk kan zo nog 30 projecten noemen over de jaren 2000 tot en met medio 2005 in de samenwerking

met [C]. Bij geen van die projecten is het stadium van realisatie overigens bereikt. Voor een

aantal projecten zijn door [E] bij [C] facturen ingediend ter betaling van kosten, maar ook

van een aantal is dat niet gebeurd. Uiteindelijk kan ik zeggen dat de samenwerking met [C]

ons meer geld heeft gekost dan opgeleverd.

Ik heb met diverse projectontwikkelaars binnen [C] gewerkt. Ik noem u de namen

[K], [L], [M], [N], [O], [X], [P], [a]

en nog anderen.(…)

4 a.2.2 [E] als zakelijk contact van [C]

(…)

[X] is in de periode 2002 - (april) 2005 werkzaam als adjunct directeur binnen

. Gelet op deze functie kon [X] vermoedelijk wezenlijke invloed

uitoefenen op de toekenning van projecten aan [E].”

16. In het PV (pagina’s 22 en 23) is, voor zover hier van belang, ten aanzien van de overeenkomst tussen eiser en [E] het volgende vermeld:

“4.a.2.3 Hetgeen [X] en [F] overeenkomen

Beslissing