Home

Rechtbank Gelderland, 06-08-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5154, AWB - 15 _ 111

Rechtbank Gelderland, 06-08-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5154, AWB - 15 _ 111

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 augustus 2015
Datum publicatie
6 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:5154
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 111

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Hennepkwekerij. Geen omkering bewijslast. Bestuursrechter volgt strafrechter dat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld dan die in de strafrechtelijke procedure zijn aangevoerd. Daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/111

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.299. Tevens is bij beschikking € 587 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2014 de aanslag IB/PVV 2009 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.842 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 60.

Eiser heeft daartegen bij brief van 30 december 2014, ontvangen door de rechtbank Midden-Nederland op dezelfde datum, beroep ingesteld. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep doorgezonden aan de rechtbank Gelderland, waar het op 6 januari 2015 is ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Op 18 januari 2010 is de Politie Utrecht District Eemland Zuid (hierna: de politie) in samenwerking met energiebedrijf Eneco de woning van eiser binnengetreden alwaar een hennepkwekerij is aangetroffen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt en eiser is strafrechtelijk vervolgd.

2. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een proces-verbaal inzake wederrechtelijk verkregen voordeel opgesteld met dagtekening 22 september 2010. Daarin is, op basis van een rapportage van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 14 april 2005, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld, de totale bruto opbrengst aan hennep berekend op 16.580,4 gram. Eveneens op basis van het genoemde BOOM rapport is de verkoopprijs vastgesteld op € 3,46 per gram. Aldus zijn de bruto opbrengsten vastgesteld op € 57.368,18 en de kosten op € 7.322,53. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 50.045,65.

3. Eiser heeft op 3 mei 2011 voor het jaar 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, vóór persoonsgeboden aftrek, van € 2.069.

4. Met dagtekening 4 juli 2012 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2009 en aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2009 opgelegd. In afwijking van de aangifte is bij de aanslag IB/PVV het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2009 als vastgesteld:

Aangegeven verzamelinkomen

€ 2.069

Correctie wederrechtelijk verkregen

€ 50.045

Te verrekenen verliezen

€ 13.815

Vastgesteld verzamelinkomen

€ 38.299

5. Bij vonnis van 17 mei 2013 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland (parketnummer 16-441504-11) is eiser veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voor hennepteelt en diefstal van energie. Op 28 oktober 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (parketnummer 21-005306-13) eiser opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit, en eiser veroordeeld tot het terug betalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 16.258,68, in afwijking van de vordering van de officier van justitie van € 47.528,62.

6. Op 30 september 2014 heeft de Hoge Raad (nr. S 13/05536 P) de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof opdat het hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad overweegt – voor zover van belang – als volgt:

“2.5. De bestreden uitspraak bevat geen toereikende vermelding van de bewijsmiddelen waaraan het Hof zijn oordeel heeft ontleend dat de betrokkene in de kelder (ruimte 1) drie keer heeft geoogst. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.”

7. Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2014 heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2009 verminderd tot € 27.657. Na verrekening van verliezen is het inkomen vastgesteld op € 13.842.

8. Op 24 april 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (parketnummer 21-006010-14) de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en dit – voor zover van belang – als volgt gemotiveerd:

Het standpunt van de verdediging

Door of namens de veroordeelde is gesteld dat hij geen wederechtelijk [sic] voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen. De hennepkwekerij in de kelder (ruimte 1) heeft geen opbrengst opgeleverd. De eerste oogst is volledig mislukt. De tweede oogst lag te drogen op de eerste verdieping, en de bijna oogstrijpe planten in de kelder zijn in beslag genomen. De opbrengst van vijf hennepplanten in de zeer kleinschalige hennepkwekerij op de eerste verdieping (ruimte 2) was enkel bestemd voor eigen gebruik. In de schuur is nimmer sprake geweest van een hennepkwekerij. De raadsman heeft primair gepleit voor afwijzing van de ontnemingsvordering.

Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is berekend en vastgesteld. De ontoereikende motivering van het oordeel dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit drie oogsten van de kwekerij in de kelder, kan volgens de raadsman niet worden hersteld. Volgens de berekening van raadsman bedraagt de opbrengst van de kwekerij op de eerste verdieping en de kwekerij in de schuur na aftrek van kosten, waaronder de door veroordeelde betaalde energiekosten, in totaal € 835,71.

Het oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is gebleken dat veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat hij (een) oogst(en) van de kwekerij in de kelder heeft verkocht. Gelet op het zeer beperkte aantal hennepplanten dat werd aangetroffen in de kweekruimte op de eerste verdieping, is het niet onaannemelijk dat de opbrengst van deze planten niet was bestemd voor de verkoop. Het is onvoldoende gebleken dat er een hennepkwekerij in bedrijf is geweest in de schuur, die niet was voorzien van een stroomkabel, terwijl de daar aangetroffen goederen ook niet onmiskenbaar wijzen op de eerdere aanwezigheid van een hennepkwekerij. Om die redenen is het hof van oordeel dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen.”

Geschil

9. In geschil is de aanslag IB/PVV 2009 en of verweerder terecht de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard op de grond dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser inkomsten uit hennepteelt heeft genoten en of bij het bepalen van de inkomsten van eiser dient te worden uitgegaan van het oordeel van de strafrechter omtrent de aanwezigheid en hoogte van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling van het geschil

10. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009; ECLI:NL:HR:2009:BH1083).

11. De bewijslast dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan rust op verweerder. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het politiedossier en strafrechtelijk onderzoek waaruit aannemelijk is geworden dat eiser inkomsten moet hebben genoten uit de hennepkwekerij. Door geen melding te maken van deze inkomsten heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan en dient de bewijslast omtrent de juistheid van de aanslag naar eiser te worden verschoven.

12. Vast staat dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen en dat eiser door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De opbrengsten hiervan zijn in het kader van een ontnemingsvordering door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 28 oktober 2013 vastgesteld op € 16.258,68. Eiser heeft hiertegen rechtsmiddelen aangewend waarna de Hoge Raad op 30 september 2014 het arrest in de ontnemingszaak heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Op 24 april 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland vernietigd en de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen (zie punt 8 hiervóór).

13. Aan verweerder kan worden toegegeven dat geen rechtsregel ertoe verplicht aan te sluiten bij het oordeel van de rechter in de ontnemingsprocedure (vgl. Hoge Raad 27 april 2012, nr. 11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122). Niettemin heeft verweerder in de onderhavige belastingprocedure geen andere of nieuwe feiten aangevoerd dan die zijn beoordeeld door het gerechtshof en de Hoge Raad en ook geen andere argumenten op basis daarvan. Nu verweerder aldus uitsluitend heeft verwezen naar de strafrechtelijke procedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen omtrent de vraag of aannemelijk is dat eiser inkomsten heeft genoten uit hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er daarom niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

14. Verweerder heeft ter zitting aanvullend gesteld dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich – in afwijking van de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad – ten onrechte heeft uitgelaten over de kwekerij in de schuur, en dat niet in geschil is dat eiser oogst en dus inkomsten heeft genoten van de kwekerij in de schuur. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling van verweerder nu het arrest van het gerechtshof geen aanknopingspunten biedt voor de juistheid van die stelling en het gerechtshof tot taak had om de gehele ontnemingsvordering te beoordelen.

15. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan eiser. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan noch heeft verweerder anderszins aannemelijk gemaakt dat eiser aangifte heeft gedaan tot een te laag bedrag. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV dient gegrond te worden verklaard. Verweerder heeft ter zitting verklaard bij deze stand van zaken ambtshalve de aanslag ZVW dienovereenkomstig te verminderen.

16. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten tot een bedrag van € 440 (8 uren á € 55). Eiser heeft verklaard dat die tijd ziet op uren die hij niet als vrachtwagenchauffeur heeft kunnen besteden aan andere opdrachten. Verweerder heeft de hoogte van de gestelde verletkosten betwist. Verletkosten kunnen slechts betrekking hebben op de tijd gemoeid met het bijwonen van de mondelinge behandeling. Tegenover de betwisting door verweerder, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van het door hem gestelde inkomensverlies. De rechtbank acht enig inkomensverlies wel aannemelijk en zal dat in redelijkheid vaststellen op € 220 (4 uren à € 55). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 14,70 (reiskosten openbaar vervoer tweede klasse). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, vóór persoonsgeboden aftrek, van € 2.069;

- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.214,70;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 augustus 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.