Rechtbank Gelderland, 05-02-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:655, AWB - 14 _ 2239
Rechtbank Gelderland, 05-02-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:655, AWB - 14 _ 2239
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 5 februari 2015
- Datum publicatie
- 5 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:655
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2239
Inhoudsindicatie
BPM. Naheffingsaanslag. Vereiste aangifte? Geen grond voor omkering en verzwaring bewijslast. Onafhankelijkheid taxateur verweerder. Aftrek schade. Betwisting rapport verweerder door eiseres onvoldoende.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/2239
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres op 7 oktober 2013 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.493.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2014 (per abuis gedagtekend 18 maart 2013) de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 maart 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 augustus 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden in onder meer deze zaak. Daarbij is namens eiseres haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn daar voor deze zaak mr. [gemachtigde], [A] en [B] verschenen.
Eiseres heeft bij brief van 29 september 2014 en verweerder heeft bij brief van 2 oktober 2014 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij en maken deel uit van het procesdossier.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [C]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [D], mr. ing. [E], mr. [gemachtigde], mr. [F], mr. [G], [H] en [I].
Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld die door de gemachtigde zijn ingediend namens andere eisers, met de registratienummers: 14/2272, 14/2275, 14/2276, 14/2277, 14/2332, 14/2356, 14/3524, 14/1760, 14/2117, 14/2218, 14/2358, 14/3257, 14/3523, 14/3266, 14/2245, 14/2246, 14/2187, 14/2208, 14/2215 en 14/2219.
Overwegingen
Feiten
1. Op 16 april 2013 heeft eiseres aangifte gedaan voor de BPM ter zake van een personenauto van het merk Nissan, type [J] (hierna: de auto). Bij de aangifte is gebruikgemaakt van een taxatierapport van [K], werkzaam voor [L] b.v. (hierna: [L]). Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 16.467 en de verschuldigde BPM op € 5.098. In dit rapport is de handelsinkoopwaarde berekend door op de koerslijstwaarde van [M] van € 22.046 een bedrag aan schade van € 5.579 in mindering te brengen. Eiseres heeft € 5.102 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
2. Ter zake van de auto heeft verweerder een bedrag van € 1.493 nageheven. Hierbij is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 21.300. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een taxatie van [N], werkzaam bij [O] B.V. (hierna: [O]). Bij die taxatie is de auto vergeleken met drie referentievoertuigen. De verkoopwaarde is bepaald op € 26.000. Na aftrek van een handelsmarge van € 4.000 en een bedrag in verband met schade van € 700 resteert het bedrag van € 21.300.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en deugdelijk is gemotiveerd. Meer in het bijzonder is in geschil (samengevat):
- of eiseres de vereiste aangifte heeft gedaan en of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard;
- of [O] onafhankelijk is;
- of het hertaxatierapport van [O] voldoende en juist is gemotiveerd;
- de aard en hoogte van de schade;
- of de volledige gecalculeerde schade in mindering dient te worden gebracht op de waarde van de auto;
- of sprake is van strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) doordat verweerder geen extra leeftijdskorting heeft toegepast.
Beoordeling van het geschil
4. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daartoe heeft verweerder met name gewezen op het feit dat er diverse waarden voor de auto zijn gehanteerd, waarbij de waarde op grond van het taxatierapport van [L] duidelijk de laagste is en op de aanzienlijk hogere waarde waarop de hertaxateur de auto heeft gewaardeerd.
5. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
6. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BH1083).
7. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn stelling een aantal verschillende waarden voor de auto genoemd. Tot de gedingstukken behoort onder meer een factuur van 5 april 2013 van [P] BV gericht aan eiseres waarop een bedrag van € 14.674,37 exclusief btw en BPM is vermeld. Dit bedrag vermeerderd met BPM ontloopt de getaxeerde waarde niet veel. Het bedrag van € 16.467 is op zichzelf beschouwd ook geen onaannemelijke waarde. Hieruit vloeit dan ook niet voort dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven. Voor zover verweerder verwijst naar de handelsinkoopwaarde die blijkt uit het hertaxatierapport, overweegt de rechtbank dat dit rapport dateert van na de aangifte, zodat eiseres bij het doen van aangifte daarmee geen rekening kon houden. Voor zover daaruit al zou zijn af te leiden dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven, behoefde eiseres zich daarvan ten tijde van het doen van aangifte in ieder geval niet bewust te zijn, mede gelet op de eigen aankoopprijs. Er is daarom geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
8. Verweerder heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op een taxatie van [O]. Eiseres heeft de onafhankelijkheid van de taxateur van [O] betwist. Daartoe heeft zij aangevoerd dat [O] in gebruikte auto’s handelt en daarom geen onafhankelijk oordeel kan geven over de waarde van de door haar getaxeerde auto. Eiseres verwijst daarbij mede naar de Nota van Toelichting bij artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de Uitvoeringsregeling), waarin onder meer is opgenomen dat van een taxateur wordt verwacht dat hij een deskundige en objectieve schatting maakt en dat daarvoor een onafhankelijke positie onontbeerlijk is. Zo mag een taxateur in de zin van artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling geen deel uitmaken van, en evenmin direct of indirect verbonden zijn aan, een bedrijf dat handelt in gebruikte motorrijtuigen of dat voor eigen klanten of derden BPM-aangiften opmaakt of optreedt als gemachtigde bij bezwaar- en beroepsprocedures.
9. De rechtbank stelt voorop dat het verweerder vrij staat om een deskundige van zijn keuze in te schakelen, nu artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van de onderhavige procedure beschouwt de rechtbank de deskundigen van beide partijen als partijdeskundigen, nu elk door één partij is aangezocht een oordeel te geven over de waarde van de auto. Bewijsrechtelijk bestaat daartegen geen bezwaar. Dat verweerder enige invloed zou hebben gehad op het taxatierapport of dat hij de taxateur (dwingend) zou hebben voorgeschreven wat het resultaat van de taxatie zou moeten zijn, is niet aannemelijk gemaakt, laat staan gebleken. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de taxateur een persoonlijk en/of zakelijk belang zou hebben bij de uitkomst van de procedure, anders dan het belang als ingehuurde deskundige. Dat (een ander onderdeel van) [O] in het kader van verkoop van auto’s meer doet dan het bij elkaar brengen van relaties is niet gemotiveerd. Niet valt in te zien dat [O] in die rol belang heeft bij hogere of lagere autoprijzen en dus bij de uitkomst van de taxatie. De stelling van eiseres treft dan ook geen doel.
10. Het rapport van [O] dient ter ondersteuning van de juistheid van de waarde en de daarop gebaseerde naheffingsaanslag, waarvan verweerder de bewijslast draagt. [O] heeft in haar rapport melding gemaakt van drie referentievoertuigen, maar daarvan geen nadere gegevens opgenomen. De daaruit voortvloeiende handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) van de auto na aftrek van een handelsmarge ligt echter volledig in lijn met de waarde die uit [M] voortvloeit en zelfs € 46 daaronder. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat over die waarde tussen partijen overeenstemming bestaat. In geschil is nog slechts welke aftrek dient plaats te vinden voor schade.
11. Gelet op de aard van de schade (meer dan gemiddelde steenslag op motorkap en rechterachterportier), in verhouding tot leeftijd (ten tijde van de aangifte ruim zeven maanden) en kilometerstand (13.250) van de auto heeft verweerder aanleiding gezien een bedrag van € 700 aan schade in aanmerking te nemen. Ter zitting heeft de heer [I] toegelicht dat daaraan een computerberekening ten grondslag ligt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de juistheid van de stelling van verweerder dat met een aftrek van € 700 in voldoende mate rekening is gehouden met de beschadigingen onvoldoende gemotiveerd en geloofwaardig heeft betwist. In de door haar overgelegde schadecalculatie is het spuiten van ieder onderdeel afzonderlijk opgenomen, wat tot een oneigenlijk hoog aantal arbeidsuren leidt. Welke werkzaamheden de plaatwerker - gelet op de geconstateerde schade - dient te verrichten is voorts niet toegelicht. Daarnaast is een aantal nevenwerkzaamheden opgesomd waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat het om schadeposten gaat. Daarmee is de betwisting van de berekening van verweerder onvoldoende.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 februari 2015
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: