Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6917, AWB - 15 _ 232
Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6917, AWB - 15 _ 232
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 november 2015
- Datum publicatie
- 12 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:6917
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 232
Inhoudsindicatie
Legesheffing voor aanbouw aan bestaande (agrarische) loods. Geen onbehoorlijk bestuur doordat dezelfde ambtenaar betrokken is geweest bij de vaststelling van de nota en de afdoening van het bezwaarschrift. Hoogte bouwkosten. Niet aannemelijk dat binnen de Normkostentabel dient te worden aangesloten bij Overige industriële voorzieningen. Binnen Agrarische voorzieningen is de veldschuur het meest vergelijkbaar. Dat het mogelijk is een loods voor hetzelfde bedrag te bouwen, maakt het gebouw nog geen loods.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/232
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 17 juni 2014 een bedrag van € 4.238,26 in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2014 de legesnota gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 januari 2015, ontvangen door de rechtbank op 13 januari 2015, tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Namens eiseres zijn daar verschenen [gemachtigde] en [A] , de vennoten van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen ir. [gemachtigde] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Ten behoeve van de uitoefening van haar agrarische bedrijf is aan eiseres op 20 mei 2014 een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een loods op de locatie [A-straat 1] te [Z] .
2. De heffing van de leges is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014 van de gemeente Heumen (hierna: de Verordening) en de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2014 (hierna: de Tarieventabel).
3. Verweerder heeft de totale normatieve bouwkosten aan de hand van de Normkostentabel Basisbedragen gebouwen 2013 (hierna: Normkostentabel) bepaald op € 197.902,61 exclusief btw. Daarvoor is hij aangesloten bij het basisbedrag voor een magazijn/opslaghal uit de paragraaf Overige industriële voorzieningen. Dit heeft geresulteerd in een bedrag van € 3.862,25 aan bouwleges. Daarnaast is € 376,01 aan kosten in rekening gebracht voor de welstandstoets.
4. Verweerder heeft bij uitspraak van 3 december 2014 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de leges gehandhaafd.
Geschil
5. In geschil is:
- of sprake is van onbehoorlijk bestuur;
- of de leges tot een juist bedrag aan eiseres in rekening zijn gebracht.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
6. De factuur is ten name van eiseres gesteld. Zij heeft bezwaar gemaakt. De uitspraak op bezwaar is op naam van [gemachtigde] gesteld. Het beroep is ingesteld door [gemachtigde] , namens eiseres. Ter zitting is gebleken dat verweerder gebruikelijk de factuur op naam van een natuurlijke persoon zet en dat dit per abuis in dit geval niet is gebeurd. Nu het bezwaar was gemaakt door eiseres, had de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank eveneens op naam van eiseres dienen te staan. Eiseres was degene die daartegen beroep kon instellen. Zij heeft ook daadwerkelijk beroep ingesteld. Hoewel de uitspraak op bezwaar in zoverre onvolledig dan wel onjuist is, blijft dit zonder gevolgen, nu het kennelijk voor eiseres voldoende duidelijk was dat het een uitspraak op haar bezwaar betrof en zij ondanks de onjuiste tenaamstelling tijdig beroep heeft ingesteld.
Onbehoorlijk bestuur
7. Eiseres heeft primair aangevoerd dat de ambtenaar die inhoudelijk heeft beslist op het bezwaar, de heer [gemachtigde] , dezelfde is die in de eerste fase de bouwkosten heeft berekend. Zij is van mening dat om die reden sprake is van onbehoorlijk bestuur.
8. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het kenmerk van bezwaar is dat dit wordt ingesteld bij hetzelfde bestuursorgaan dat het primaire besluit heeft genomen. Voor de vraag in hoeverre dezelfde persoon kan beslissen, gelden enkele beperkingen.
9. Op grond van artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldt voor het horen in de bezwaarfase de beperking dat, tenzij dit gebeurt door het bestuursorgaan zelf, dit geschiedt door een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of door meer dan een persoon van wie de meerderheid niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest. Voorts bepaalt artikel 10:3 van de Awb dat geen mandaat wordt verleend tot het beslissen op een bezwaarschrift aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
10. De uitspraak op bezwaar is ondertekend door de heffingsambtenaar zelf. Daarmee doet zich in elk geval de situatie van artikel 10:3 van de Awb niet voor. Ook blijkt uit de stukken niet dat er in bezwaar is gehoord. Formeel voldoet de uitspraak op bezwaar dan ook aan de wettelijke vereisten.
11. Eiseres voert aan dat sprake is van onbehoorlijk bestuur, nu de heer [gemachtigde] haar telefonisch heeft meegedeeld dat bezwaar maken geen zin had, omdat de berekening juist was. Hieruit spreekt vooringenomenheid, aldus eiseres. Er heeft volgens haar dan ook geen werkelijke herbeoordeling plaatsgevonden in bezwaar. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de heer [gemachtigde] bij de vaststelling van de legesnota slechts zijdelings betrokken is geweest, in die zin dat hij de door de desbetreffende afdeling gemaakte berekening heeft gecontroleerd. Voorts is de heer [gemachtigde] wel betrokken geweest bij de afhandeling van het bezwaar, maar hij heeft dit zorgvuldig gedaan, aldus verweerder. Hij heeft aan de hand van de bezwaargronden de berekening kritisch herbekeken, maar geen aanleiding gezien aan de bezwaren tegemoet te komen. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar zelf de uitspraak op bezwaar ondertekend na deze evenzeer inhoudelijk te hebben gecontroleerd.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verweerder het bezwaar onzorgvuldig heeft behandeld. De precieze strekking van de mededeling van de heer [gemachtigde] aan eiseres is niet helder geworden, maar gelet op de toelichting ter zitting over de wijze waarop het bezwaar inhoudelijk is behandeld en de controle van verweerder daarop, is het niet aannemelijk dat sprake is geweest van vooringenomenheid. Het beroep op onbehoorlijk bestuur wordt daarom gepasseerd.
Hoogte bouwkosten
13. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
14. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
(…)
een en ander genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.(…)”
15. In titel 2 van de Tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
2.1.1 |
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: |
|
2.1.1.1 |
(…) bouwkosten: de kosten zoals deze aan de hand van de als bijlagen opgenomen tabellen ‘Normkostentabel Basisbedragen gebouwen 2013 van het N.B.I.’ en ‘aanvullende tabel normkosten kleinere bouwwerken 2013’ worden vastgesteld. Indien in deze tabellen voor een bepaalde categorie bouwwerken geen normatieve bouwkosten zijn opgenomen, dan wordt onder bouwkosten verstaan de kosten zoals vastgesteld aan de hand van de normkosten voor de best overeenkomende categorie bouwwerken in de genoemde tabellen. Indien in genoemde tabellen de normkosten zowel op basis van het aantal m2 als op grond van het aantal m3 kan worden bepaald, dan wordt bij de berekening het normbedrag op basis van het aantal m3 aangehouden. (…) |
|
2.3.1 |
Bouwactiviteiten |
|
2.3.1.1 |
Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief: |
|
2.3.1.1.1 |
indien de bouwkosten niet meer bedragen dan € 150.000,--: van de bouwkosten met een minimum van |
2% € 161,25 |
2.3.1.1.2 |
indien de bouwkosten meer bedragen dan € 150.000: van de bouwkosten boven de € 150.000,-- vermeerderd met het onder 2.3.1.1.1 berekende tarief |
1,8% |
16. In deel B van de Normkostentabel zijn basisbedragen voor verschillende soorten bouwwerken opgenomen. Er is sprake van onder meer een paragraaf Agrarische voorzieningen (paragraaf 26) en een paragraaf Overige industriële voorzieningen (paragraaf 28).
17. Volgens eiseres zijn de bouwkosten te hoog vastgesteld, aangezien de werkelijke bouwkosten van het bouwwerk vele malen lager liggen dan de door verweerder geraamde bouwkosten. De werkelijke bouwkosten hebben € 67.950 exclusief btw bedragen. Dit is voldoende reden te twijfelen aan de juistheid van de Normkostentabel. Daarnaast is verweerder, volgens eiseres, van een onjuist type bouwwerk uitgegaan. Verweerder heeft ten onrechte het type magazijn / opslaghal uit de paragraaf Overige industriële voorzieningen als uitgangspunt genomen. Volgens eiseres is het gebouw het best vergelijkbaar met een veldschuur aan drie zijden gesloten uit de paragraaf Agrarische voorzieningen, nu het niet meer is dan een agrarische schuur zonder inrichting. Dit leidt tot toepassing van een aanzienlijk lager basisbedrag.
18. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat de berekening juist is. Voor zover al gekeken zou moeten worden binnen de paragraaf Agrarische voorzieningen, is geen sprake van een veldschuur, maar veeleer van een loods. In dat geval is de nota zelfs te laag, gelet op de voor een loods geldende basisbedragen.
19. De rechtbank overweegt als volgt. Aan de gemeenteraad komt bij de vaststelling van de heffingsmaatstaf voor de leges een ruime beoordelingsvrijheid toe. Het staat een gemeente in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het best verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Dit betekent dat het hanteren van normatieve bouwkosten als uitgangspunt geoorloofd is. Ook het feit dat die kosten in het individuele geval hoger zijn dan de aanneemsom betekent nog niet dat de aanslag bouwleges niet tot een juist bedrag is opgelegd. Dit is slechts anders indien geconcludeerd zou moeten worden dat de methode leidt tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch aannemelijk geworden.
20. De Normkostentabel dient echter wel op de juiste wijze te worden toegepast. Eiseres betwist dat verweerder dat in dit geval heeft gedaan. Nu verweerder degene is die de leges vaststelt, draagt hij de bewijslast dat hij dit op de juiste wijze heeft gedaan. In dit geval spitst de discussie zich daarbij toe op de vraag wat de best overeenkomende categorie bouwwerken is als bedoeld in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aansluiting bij de paragraaf Overige industriële voorzieningen dient te worden gezocht. De rechtbank is van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de paragraaf Agrarische voorzieningen en dat daarbinnen de best overeenkomende categorie dient te worden gevonden. Verweerder is voor dat geval van mening dat sprake is van een loods. Eiseres heeft dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat sprake is van een veldschuur, althans dat dit de best overeenkomende categorie is.
22. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de loods de best overeenkomende categorie is. Daarbij is van belang dat eiseres onbetwist heeft gesteld dat sprake is van een gebouw met vier palen, dat aan drie zijden uit een damwand bestaat en aan de vierde zijde min of meer open is (zij het in dit geval aansluitend op een bestaand gebouw), met een dak dat aan één zijde hoger eindigt dan aan de tegenoverliggende zijde. Ook is het zeer eenvoudig uitgevoerd. Zo is het gebouw niet geïsoleerd en is er niet of nauwelijks sprake van inrichting. In de Normkostentabel is geen definitie van een loods gegeven en ook verweerder heeft die niet gegeven. Wel staat vast dat een loods in beginsel aan vier zijden gesloten is. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende betwist dat, zoals eiseres heeft gesteld, bij een loods vaak twee muren geheel of gedeeltelijk gemetseld zijn. Dit brengt mee dat een loods in zijn algemeenheid als een meer solide bouwwerk heeft te gelden dan een veldschuur. Verweerder heeft ter weerlegging van de stelling dat het gebouw het meest op een veldschuur lijkt nog aangevoerd dat gewoonlijk de zijde waar het dak hoog eindigt de open zijde is, terwijl hier juist de lage zijde de “open” zijde is, maar dat enkele argument kan naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend zijn.
23. Bij het voorgaande overweegt de rechtbank nog dat de werkelijke bouwkosten blijkens de ter zitting overgelegde stukken ca. € 70.000 hebben bedragen. Weliswaar heeft eiseres de elektra en de grondwerkzaamheden in eigen beheer gedaan, maar ook daarmee rekening houdend ligt het bedrag van de werkelijke kosten aanzienlijk meer in lijn met de normkosten van een veldschuur dan met die van een agrarische loods. Het enkele feit dat, zoals verweerder daartegenover heeft gesteld, er ook aannemers zijn die een loods van deze omvang voor een bedrag van rond de € 70.000 bouwen, maakt niet dat daarmee aannemelijk is dat het een loods is. De eigenschappen van het gebouw komen het meest overeen met die van een veldschuur en de bouwkosten komen overeen met de normkosten van een veldschuur. Dat het mogelijk is voor dit bedrag een loods te bouwen, maakt van het gebouw nog geen loods.
24. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de veldschuur de best overeenkomende categorie is. In zoverre is het gelijk aan eiseres. De rechtbank zal de bouwkosten, in afwijking van de berekening van eiseres, vaststellen op basis van het aantal kubieke meters, nu dit het uitgangspunt van de Tarieventabel is. Het aantal kubieke meters bedraagt 2501 tot 5000. Dit betekent dat wordt uitgegaan van € 20 per m³. Ter zitting is nog door eiseres gesteld dat het aantal kubieke meters door verweerder onjuist zou zijn vastgesteld. Die stelling acht de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd en daarmee niet voldoende aannemelijk geworden. Op basis van de tekeningen moet worden vastgesteld dat de oude loods en de aanbouw elkaar gedeeltelijk overlappen (er wordt een stukje over de oudbouw heen gebouwd). Verweerder heeft terecht die meters meegerekend. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de berekening van verweerder op basis van dat feit.
25. Overeenkomstig de door verweerder gemaakte berekening gaat de rechtbank uit van in totaal 4.602,387 m³. Vermenigvuldigd met € 20 levert dit een totale bouwsom van € 92.047,74 op. Op grond van artikel 2.3.1 van de Tarieventabel bedraagt de legessom over de bouwkosten 2% van dit bedrag, oftewel € 1.840,95. Vermeerderd met de niet in geschil zijnde kosten in verband met de welstandstoets van € 376,01 komt het totaal verschuldigde bedrag op € 2.216,96. De rechtbank zal de legesnota tot dit bedrag verminderen.
26. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 15,80 in verband met reiskosten. Deze worden vergoed op basis van openbaar vervoer tweede klasse (voor één persoon). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de legesnota tot € 2.216,96;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 15,80;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 november 2015
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: