Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6971, AWB - 14 _ 8255
Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6971, AWB - 14 _ 8255
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 november 2015
- Datum publicatie
- 12 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:6971
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 8255
Inhoudsindicatie
Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Pensioen uit Bosnië-Herzegovina. Ontvankelijkheid beroep. Tegemoetkomen door verweerder tijdens beroepsfase. Toch proceskostenvergoeding voor de zitting nu eiser nog belang had bij die zitting.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/8255
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [000] .W.16.01) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2014 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 november 2014, ontvangen door de rechtbank op 25 november 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] , tolk. Tevens was de dochter van eiser, [A] , aanwezig. Verweerder is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser ontving in 2011 een AOW-uitkering, pensioen van het ABP, een uitkering van Aegon en een pensioen uit Bosnië-Herzegovina.
2. Bij de berekening van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW is rekening gehouden met de inkomsten van eiser uit het pensioen uit Bosnië-Herzegovina.
Geschil
3. In geschil is of de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW tot het juiste bedrag is vastgesteld. Daarbij is in geschil of het inkomen van eiser uit het pensioen uit Bosnië-Herzegovina tot het bijdrage-inkomen dient te worden gerekend. Tevens is de ontvankelijkheid van het beroepschrift in geding.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de beroepstermijn zes weken. Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de beroepstermijn is ontvangen. Indien te laat beroep wordt ingesteld, wordt dit in beginsel niet-ontvankelijk verklaard. Een te laat ontvangen beroepschrift kan onder omstandigheden toch ontvankelijk worden geacht.
5. De uitspraak op bezwaar dateert van 10 juli 2014. Er is geen reden aan te nemen dat deze later is bekendgemaakt. Dit betekent dat de beroepstermijn eindigde op 21 augustus 2014. Het beroepschrift dateert van 24 november 2014 en is door de rechtbank ontvangen op 25 november 2014. Dit is ruim na het verstrijken van de beroepstermijn. Eiser heeft echter reeds bij brief van 17 juli 2014 aan verweerder bericht dat hij beroep wilde instellen. Verweerder had deze brief dienen aan te merken als beroepschrift en met toepassing van artikel 6:15 van de Awb dienen door te zenden aan de rechtbank. Aannemende dat de brief van 17 juli 2014 verweerder kort nadien heeft bereikt, heeft eiser tijdig beroep ingesteld en is het beroep derhalve ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
6. Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2015 laten weten dat om procestechnische redenen alsnog besloten is de aanslag tot nihil te verminderen. Daarbij heeft verweerder gesteld dat geen uitspraak op bezwaar over 2011 is gedaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar van 10 juli 2014 wel degelijk een uitspraak op het bezwaar van eiser tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW over 2011. Weliswaar wordt ook gesproken over 2013, maar het genoemde aanslagnummer betreft wel degelijk de aanslag over 2011. Ook in de laatste alinea wordt over 2011 gesproken. Nu er een uitspraak op bezwaar is, betekent dit dat verweerder eerst in de beroepsfase tegemoetkomt aan het standpunt van eiser. Daarom is het beroep gegrond.
8. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat ter zitting inhoudelijk over de zaak is gesproken, met name de vraag in hoeverre het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië op deze zaak van toepassing is, gelet op artikel 2 van dat Verdrag. Ook is gesproken over de vraag of Nederland gehouden was Bosnië-Herzegovina te informeren over de invoering van de ZVW. Nu er reeds tegemoetgekomen is aan eiser, komt de rechtbank echter niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak toe.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij gaat het om de kosten voor het bijwonen van de zitting. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen belang meer was voor eiser bij de procedure, en is ook - met kennisgeving - niet ter zitting verschenen. Naar de rechtbank begrijpt, stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van noodzakelijke kosten. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Daartoe overweegt zij het volgende.
11. Zoals verweerder heeft erkend, is in de uitspraak op bezwaar veel onduidelijkheid gecreëerd door verweerder. In het verweerschrift heeft verweerder bovendien een onjuiste onderbouwing van zijn standpunt gegeven. Hij is er ten onrechte van uitgegaan dat sprake is van een publiekrechtelijk pensioen. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd die afkomstig zijn van het Ministerie van Financiën te [Q] blijkt dat sprake is van een pensioen dat is opgebouwd op basis van het arbeidsverleden van eiser in Bosnië-Herzegovina. De artikelen 3.100 en 3.101 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), waarnaar verweerder heeft verwezen, zijn daarop niet van toepassing. Overigens is dit in de uitspraak op bezwaar kennelijk wel onderkend, nu eiser als verzekeringsplichtige is bestempeld. Indien sprake zou zijn van inkomen in de zin van de artikelen 3.100 en 3.101 van de Wet IB 2001, zou de betaler inhoudingsplichtig zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar de artikelen 42 en 43 van de ZVW. Dit is mede relevant voor de hoogte van het verschuldigde percentage. Gelet op deze onduidelijkheid had eiser alle belang bij een nadere toelichting van verweerder ter zitting. De keuze van verweerder niet ter zitting te verschijnen wordt niet aan eiser tegengeworpen. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank tevens het feit dat deze problematiek jaarlijks zal terugkeren en de behandeling ter zitting had kunnen bijdragen aan het voorkomen van nieuwe procedures. Ten slotte had eiser ook belang bij het voortzetten van de procedure en een uitspraak op de vraag of het beroep niet-ontvankelijk dan wel gegrond is, in verband met de vergoeding van het griffierecht. Om al deze redenen acht de rechtbank het aangewezen de kosten die eiser heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting ten laste van verweerder te brengen.
12. De kosten voor het beroep zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor reiskosten vastgesteld op € 21,40 op basis van openbaar vervoer tweede klasse (via station [R] ). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Uitdrukkelijk heeft eiser verklaard dat hij voor de tolk geen kosten heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW 2011;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 21,40;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 november 2015
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: