Home

Rechtbank Gelderland, 19-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7036, AWB - 15 _ 1131

Rechtbank Gelderland, 19-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7036, AWB - 15 _ 1131

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19 november 2015
Datum publicatie
19 november 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:7036
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1131

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Geen verschoonbare termijnoverschrijding op basis van stelling dat Belastingdienst een ANBI is en belastingschulden aftrekbare giften zijn. Ondanks betwisting is eiseres een natuurlijk persoon.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/1131

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.928.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2015 het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard

Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 februari 2015, ontvangen door de rechtbank op 25 februari 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.

De rechtbank heeft eiseres schriftelijk gevraagd waarom het bezwaar te laat is ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 17 augustus 2015.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , mr. [A] en [B] .

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Met dagtekening 2 november 2010 is aan eiseres de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 opgelegd. Op 31 december 2014 heeft eiseres tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Zij heeft hierbij aangevoerd dat de door haar betaalde belastingen moeten worden aangemerkt als verplichte bijdragen aan de Belastingdienst (als onderdeel van de Staat der Nederlanden) waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en als gift aftrekbaar zijn omdat de Belastingdienst aangemerkt moet worden als een algemeen nut beogende instelling (hierna: anbi). Tevens heeft eiseres aangevoerd dat de Belastingdienst heeft verzuimd haar te informeren over haar anbi-status. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij uitspraak van 20 januari 2015 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder beslist de aanslag niet ambtshalve te verminderen.

2. In geschil is of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Beoordeling van het geschil

3. Eiseres heeft op de zitting aandacht gevraagd voor de kern van haar beroep en nadrukkelijk gevraagd hieraan in de beoordeling aandacht te besteden. Volgens eiseres is de kern van het geschil dat het beroep is ingediend door een mens van vlees en bloed en niet door een natuurlijk persoon. Omdat de wettelijke voorschriften uitgaan van het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, en eiseres zich als vrij en soeverein mens niet met natuurlijke personen identificeert, kan het beroep niet worden beslist volgens de voorschriften van de Staat der Nederlanden. Tevens doet eiseres een beroep op het EVRM, IVBPR en het IVESCR. Ook verwijst eiseres naar de Motu Proprio (zijnde de brief van paus Franciscus van 11 juli 2013 waarin wordt ingegaan op de uitbreiding van de strafrechtelijke jurisdictie van de Vaticaanse autoriteiten) en twee artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, te weten artikel 273f (strafbaarstelling van mensenhandel) en artikel 365 (strafbaarstelling misbruik van gezag door een ambtenaar).

4. De rechtbank overweegt dat op eiseres als inwoner van Nederland de Nederlandse wetgeving (waaronder voorschriften inzake belastingheffing) van toepassing is, ongeacht of zij er zich mee kan verenigen dat zij in die wetgeving als natuurlijke persoon wordt aangeduid. Als eiseres heeft beoogd met haar verwijzing naar de genoemde drie internationale verdragen te stellen dat de Nederlandse wetgeving of de regels van belastingrecht in strijd zijn met die verdragen, moet dit standpunt ook worden verworpen omdat eiseres dit algemene standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Voor zover eiseres met haar verwijzingen naar de Motu Proprio en de genoemde artikelen in het Wetboek van Strafrecht beoogd heeft de rechtbank te waarschuwen voor de gevolgen van onjuist gebruik van haar bevoegdheden, heeft de rechtbank daar kennis van genomen.

5. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar overweegt de rechtbank dat voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn geldt van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.

6. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2009 2 november 2010 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de termijn voor het maken van bezwaar op 3 november 2010 is aangevangen. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 14 december 2010. Nu verweerder het bezwaarschrift van eiseres, met dagtekening 27 december 2014, op 31 december 2014 heeft ontvangen, heeft eiseres hiermee buiten de termijn van zes weken bezwaar gemaakt.

7. Eiseres heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat verweerder voor eiseres heeft verzwegen dat de Belastingdienst een anbi is, met welke omstandigheid eiseres pas in december 2014 bekend is geworden. De rechtbank merkt in dit verband vooraf op dat door inwerkingtreding van de Geefwet (Wet van 22 december 2011, Stb 2011, 641) in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met ingang van 1 januari 2012 is bepaald dat een publiekrechtelijk lichaam als anbi wordt aangemerkt. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever van mening was dat publiekrechtelijke lichamen altijd al als anbi werden beschouwd, maar dat met de wettelijke aanwijzing wordt voorkomen dat zij daartoe een verzoek moeten doen (Kamerstukken II, 2011-2012, 33006, nr. 3, pag. 21/22).

8. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres niet in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn bezwaar te maken. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan, omdat zij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden zag. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (HR 11 juni 2004, nr. 39009, ECLI:NL:HR:2004:AP1368). De omstandigheid dat de anbi-status van publiekrechtelijke lichamen pas met ingang van 1 januari 2012 expliciet in de wetgeving is opgenomen, had eiseres er niet van hoeven te weerhouden om voor het jaar 2009 het door haar thans bepleite standpunt in te nemen en tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De stelling van eiseres dat verweerder haar had moeten informeren over de anbi-status van de Belastingdienst vindt geen steun in het recht en moet mitsdien worden verworpen. In dit verband merkt de rechtbank ten slotte nog op dat de op 1 januari 2012 ingegane wetswijziging op de voorgeschreven wijze is gepubliceerd en daarmee voor eiseres kenbaar was. Eiseres heeft in dit verband gewezen op het grondrecht van informed consent, dat zou zijn opgenomen in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Zij is van mening dat verweerder dit grondrecht heeft geschonden door haar niet tijdig te informeren dat de betaalde belasting als gift aftrekbaar was. Door de schending van dit grondrecht is volgens eiseres sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit argument treft al geen doel omdat dit verdrag een grondrecht zoals door eiseres omschreven, en aangeduid met informed consent, niet kent. De conclusie op grond van het voorgaande is, dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg staat aan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

9. Eiseres heeft nog aangegeven dat verweerder prematuur op haar bezwaarschrift heeft beslist omdat het slechts een pro forma bezwaar betrof dat nog nadere motivering behoefde. Uit het tot de stukken behorende bezwaarschrift blijkt dat eiseres van mening was dat het bezwaarschrift pas in een laat stadium is ingediend omdat verweerder had verzuimd haar tijdig over de anbi-status van de Belastingdienst te informeren. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond verweerder er niet van behoefde te weerhouden de beslissing te nemen dat eiseres niet-ontvankelijk in zijn bezwaar moest worden verklaard, zodat van een premature uitspraak geen sprake is. De vraag of verweerder bij de door hem gelijktijdig uitgevoerde ambtshalve beoordeling had moeten wachten op een mogelijke nadere motivering van eiseres, staat niet ter beoordeling van de rechtbank.

10. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij ook, net zoals de Belastingdienst dat mag, na vijf jaar nog correcties mag aanbrengen in haar aangifte over het jaar 2009. De redenering van eiseres dat zij net als verweerder nog vijf jaar correcties mag aanbrengen mist wettelijke grondslag. Wel heeft eiseres een termijn van vijf jaren om een ambtshalve herziening bij de Belastingdienst te vragen. Verweerder heeft, zo begrijpt de rechtbank, het bezwaar daarom tevens als een verzoek om ambtshalve herziening aangemerkt en dit verzoek afgewezen. Tegen een dergelijke beslissing staat met betrekking tot het onderhavige belastingjaar geen bezwaar of beroep open.

11. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 november 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.