Home

Rechtbank Gelderland, 01-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7380, AWB - 15 _ 2864, 15_2865 en 15_2866

Rechtbank Gelderland, 01-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7380, AWB - 15 _ 2864, 15_2865 en 15_2866

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
1 december 2015
Datum publicatie
1 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:7380
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2864, 15_2865 en 15_2866

Inhoudsindicatie

Precariobelasting. Uitleg van de overeenkomst tussen (de rechtsvoorganger van) eiseres en verweerder. De gemeente is niet bevoegd op te treden tegen de aanwezigheid van de waterleidingen. De overeenkomst staat daarom aan heffing in de weg.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 15/2864, AWB 15/2865 en AWB 15/2866

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aanslagen precariobelasting opgelegd van € 166.323,50, € 178.203,75 en € 190.084,00.

Verweerder heeft bij in één geschrift gevatte uitspraken op bezwaar van 7 april 2015 de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 mei 2015, ontvangen door de rechtbank op 19 mei 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015.

Namens eiseres zijn verschenen mr. [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde en mr. [C] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , mr. [D] en [E] .

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is eigenaar van het waterleidingnet in de [N] .

2. N.V. [F] (hierna: [F] ) heeft in 1959 met de [N] een overeenkomst betreffende de drinkwatervoorziening van de [N] gesloten (hierna ook: de overeenkomst). In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Artikel 1

Aanleg en exploitatie van een waterleiding in de gemeente

1. De [F] zal t.b.v. de gemeente een waterleiding aanleggen, zodra de rentabiliteit van de aanleg naar het inzicht van de [F] is verzekerd en de uitvoering in haar algemeen beleid past.

Het geprojecteerde hoofdleidingnet is aangegeven op de bij deze overeenkomst behorende en voor echt erkende kaart. Uitbreidingen van de op deze kaart aangegeven waterleiding zullen door de [F] tot stand worden gebracht wanneer de rentabiliteit daarvan is verzekerd, de uitbreidingen passen in het beleid, dat de [F] ten aanzien van uitbreidingen in haar gehele voorzieningsgebied voert en nadat overeenstemming met burgemeester en wethouders is bereikt.

(…)

3. De [F] zal de in het eerste lid bedoelde waterleiding exploiteren. De voorwaarden voor aansluiting en waterlevering zullen voor de gemeente gelijk zijn aan die, welke in andere gemeenten in het voorzieningsgebied der [F] gelden.

(…)

Artikel 6

Vergunningen

1. De gemeente verleent hiermede de voor het leggen, hebben, onderhouden, verkleinen, verzwaren, uitbreiden en wijzigen van het hoofdleidingennet met toebehoren en van dienstleidingen met toebehoren, waarbij zowel de werkzaamheden als het toebehoren in de ruimste zin moeten worden genomen, vereiste burgerrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen, ontheffingen, toestemmingen, enz. voorzover de gemeente in deze bevoegd is deze te verlenen.

(…)”

3. Met ingang van het jaar 2012 heft verweerder precariobelasting van eiseres in verband met het feit dat zij waterleidingen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.

Geschil

4. In geschil is of de aanslagen precariobelasting terecht aan eiseres zijn opgelegd.

Beoordeling van het geschil

5. Ter zitting heeft verweerder de vraag opgeworpen of de overeenkomst die in 1959 tussen [F] en de toenmalige [N] is gesloten tussen partijen geldt, gelet op de wijzigingen die bij beide partijen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft ter zitting reeds geoordeeld dat de stelling van verweerder dat de huidige [N] na de fusie met de [O] per 1 juli 1980 niet meer gebonden is aan de overeenkomst, en dat deze in elk geval niet geldt voor het grondgebied van de voormalige [O] , in strijd met de goede procesorde is. Deze stelling is niet alleen eerst ter zitting ingenomen, maar bovendien in tegenspraak met de stellingen in het verweerschrift. Om die reden wordt deze stelling gepasseerd.

6. Voor zover verweerder heeft betwist dat eiseres als rechtsopvolger van [F] rechten kan ontlenen aan de overeenkomst uit 1959, acht de rechtbank deze betwisting gelet op de onderbouwde stellingen van eiseres onvoldoende. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat zij is ontstaan uit juridische fusies. Er heeft eerst een juridische fusie tussen [F] en [G] ( [G] ) tot [H] plaatsgevonden. Dit bedrijf is juridisch gefuseerd met [I] en een tak van [J] tot [K] (oud). Na een fusie met [L] en [M] is eiseres in haar huidige vorm ontstaan. Deze fusies zijn door verweerder niet betwist. Nu het uitgangspunt is dat bij juridische fusies alle rechten en verplichtingen onder algemene titel overgaan, is aannemelijk dat ook de rechten en verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst op eiseres zijn overgegaan. Dit is te meer aannemelijk, nu niet in geschil is dat eiseres thans eigenaar is van het waterleidingnetwerk in de [N] .

7. Niet in geschil is dat eiseres als eigenaar van het waterleidingnetwerk in de gemeente voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft. Eiseres stelt echter dat de gemeente een gedoogplicht heeft ten aanzien van het netwerk, hetgeen aan heffing in de weg zou staan. Zij beroept zich daarbij op de overeenkomst.

8. Wanneer betrokkenen bij een overeenkomst van mening verschillen over de inhoud daarvan, dient uitleg daarvan plaats te vinden. Daarbij gaat het niet alleen om de bewoordingen van de overeenkomst, maar tevens om de betekenis die partijen daaraan over en weer mochten geven en hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-criterium). Nu de overeenkomst in 1959 tot stand is gekomen en de betrokkenen daarbij niet meer kunnen worden geraadpleegd, resteert echter niet méér dan de tekst van de overeenkomst en de context waarin deze tot stand is gekomen.

9. De overeenkomst kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat daarbij - kort samengevat - aan [F] het recht is verleend om een waterleidingnetwerk te hebben, aan te brengen en te houden in gronden van de gemeente. De tekst is in zoverre duidelijk. De stelling van verweerder dat het besluit enkel betrekking heeft op de aanleg, uitbreiding dan wel aanpassing en het onderhoud van de waterleiding in de gemeentegrond, volgt de rechtbank niet, aangezien ook het recht tot het hebben van de waterleiding uitdrukkelijk in het besluit is genoemd. Dat het desbetreffende artikel 6 is ondergebracht onder de kop “Vergunningen” maakt dit niet anders, nu in het eerste lid van dat artikel tevens (ruimer) wordt gesproken over “burgerrechtelijke” en “toestemmingen”. De uitleg van verweerder dat het “hebben” alleen is opgenomen om de reeds aanwezige leidingen onder de werking van de overeenkomst te brengen, strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de context van de overeenkomst, die uit artikel 1 blijkt. De overeenkomst is immers gesloten met het oog op de uitbreiding van het netwerk. Dat partijen bedoeld hebben het destijds reeds bestaande netwerk anders te behandelen dan de nieuwe delen daarvan, wordt niet gesteund door de overige inhoud van de overeenkomst.

10. Het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat de gemeente niet bevoegd is om op te treden tegen de aanwezigheid van de onderhavige waterleidingen. Wanneer de bevoegdheid tot optreden ontbreekt, kan geen precariobelasting worden geheven. Naar de strekking van artikel 228 van de Gemeentewet kan precariobelasting alleen worden geheven indien de gemeente het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond veroorlooft of toestaat, in die zin dat de gemeente de aanwezigheid van die voorwerpen gedoogt, ondanks het feit dat zij rechtens bevoegd is daartegen op te treden. Bij het ontbreken van zodanige bevoegdheid is geen sprake van gedogen (veroorloven/toestaan) en kan geen precariobelasting worden geheven (Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3437).

11. De aanslagen kunnen gelet op het voorgaande niet in stand blijven. De beroepen worden gegrond worden verklaard.

12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. In bezwaar is geen sprake geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de aanslagen precariobelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 december 2015

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel