Rechtbank Gelderland, 20-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7453, 05/820058-15
Rechtbank Gelderland, 20-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7453, 05/820058-15
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 20 november 2015
- Datum publicatie
- 30 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:7453
- Zaaknummer
- 05/820058-15
Inhoudsindicatie
Kantonzaak, leerplicht, levensovertuiging spiritueel holisme, vrijspraak
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Kantonrechter
Parketnummer : 05/820058-15
Datum zitting : 06 november 2015
Datum uitspraak: 20 november 2015
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2014 tot en met 01 december 2014 te Doetinchem, in de gemeente Doetinchem,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die het gezag uitoefende
over de jongere [naam], geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats], althans zich (telkens) met de feitelijke verzorging van de jongere
had belast, (telkens) niet - hoewel zij daarvoor verantwoordelijk kon worden
geacht - heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van
de Leerplichtwet 1969,te zorgen dat die jongere als leerling van een school
was ingeschreven.
2 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 6 november 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Als gemachtigden van verdachte zijn verschenen drs. P.J. van Zuidam en [naam] (partner van verdachte).
Tevens is verschenen mw. T.J.C. Senhorst, leerplichtambtenaar van de gemeente Doetinchem.
3 De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Namens de verdachte is gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Hiertoe word aangevoerd dat de leerplichtambtenaar geen objectief waarneembare feiten gepresenteerd heeft op grond waarvan een redelijke verdenking van schoolverzuim zou kunnen ontstaan. Hierdoor is het proces-verbaal op oneigenlijke gronden opgemaakt. Voorts is gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is omdat in strijd met het terughoudend vervolgingsbeleid, opgesteld door het College van Procureurs-Generaal, is gedagvaard. Daarin is bepaald dat alleen tot vervolging wordt overgegaan als ouders motieven aangeven die niet verbonden zijn met hun levensovertuiging. Hiervan is in casu geen sprake en daarnaast heeft de verdachte in de loop van de correspondentie geen enkele aanleiding gegeven om een dergelijke vermoeden van misbruik op te wekken. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in samenwerking met de leerplichtambtenaar en de gemeente bij de vervolging een onherstelbare vormfout gemaakt omdat de levensovertuiging van de verdachte is vastgelegd in correspondentie onderling en in het proces-verbaal.
De officier van justitie verzoekt het Openbaar Ministerie ontvankelijk te verklaren. Zij voert hiertoe aan dat verdachte niet voldoet aan de wettelijke vereisten om voor een vrijstelling in aanmerking te komen. De leerplichtambtenaar heeft daarom een proces-verbaal opgemaakt en het Openbaar Ministerie heeft besloten de zaak voor te leggen aan de kantonrechter.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ieder kind - dat volgens de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw) leerplichtig is - dient ingeschreven te zijn op een school. Vast staat dat het minderjarige kind, [naam], van verdachte niet staat ingeschreven op een school en daarom is er sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
Ten slotte treft ook het verweer dat de officier van justitie in strijd met het vervolgingsbeleid heeft gehandeld geen doel. Immers, het oordeel over de opportuniteit van vervolging berust bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan slechts dan niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer zich omstandigheden voordoen waaruit blijkt dat ten tijde van het instellen van de vervolging zodanig is gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling in zijn zaak is tekortgedaan.
Uit de stukken blijkt dat hiervan geen sprake is en verdachte heeft zijn standpunt ook niet nader toegelicht. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat niet is gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde. Het verweer wordt verworpen.
Ter zake het verweer dat het Openbaar Ministerie in samenwerking met de leerplichtambtenaar en de gemeente bij de vervolging een onherstelbare vormfout gemaakt, omdat de levensovertuiging van de verdachte is vastgelegd in correspondentie onderling en in het proces-verbaal, is de kantonrechter van oordeel dat dit verweer evenmin doel treft. Niet valt in te zien waarom de officier van justitie hier een vormfout heeft gemaakt die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de officier van justitie kan worden ontvangen in de vordering.