Home

Rechtbank Gelderland, 17-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7750, AWB - 14 _ 7692

Rechtbank Gelderland, 17-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7750, AWB - 14 _ 7692

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
17 december 2015
Datum publicatie
17 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:7750
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7692
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Rioolheffing. Ontvankelijkheid. Opbrengstlimiet.

Regels opbrengstlimiet gelden ook voor rioolheffing. Bewijslastverdeling conform jurisprudentie Hoge Raad. Lasten ter zake. Wanneer eiser twijfel zaait, dient verweerder informatie te verschaffen. Redelijke ramingen. Overschot toegevoegd aan bestemmingsreserve riolering in overeenstemming met artikel 229b Gemeentewet. Grotendeels een reserve, deels een voorziening. De rente op de voorziening is in strijd met het Besluit Begroting en Verantwoording meebegroot. Overschrijding van de opbrengstlimiet is verwaarloosbaar klein. Geen onverbindendheid verordening (futiliteitenregeling). Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/7692

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft ten laste van eiser voor het tijdvak 12 december 2012 tot en met 14 december 2013 met dagtekening 6 februari 2014 bij wege van kennisgeving € 322,64 rioolheffing geheven.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2014, verzonden op 24 september 2014, het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 28 oktober 2014, ontvangen door de rechtbank op 29 oktober 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015.

Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

De rechtbank heeft op 4 juni 2015 het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken en informatie over te leggen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 30 juni 2015. Eiser heeft daarop gereageerd, waarna verweerder nader heeft gereageerd op de bijlage bij de brief van eiser. Vervolgens hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank heeft het onderzoek op 3 november 2015 gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Ten laste van eiser is met dagtekening 6 februari 2014 rioolheffing geheven. Op de desbetreffende kennisgeving is geen rechtsmiddelenverwijzing opgenomen.

2. Bij brief van 7 april 2014, ontvangen door verweerder op 8 april 2014, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de rioolheffing.

3. Bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2014 is het bezwaar ongegrond verklaard.

4. Blijkens de jaarrekening 2013 heeft verweerder de totale uitgaven van het product riolering begroot op € 2.566.145 en de totale inkomsten op € 2.827.000.

Geschil

5. In geschil is het antwoord op de vraag of de rioolheffing terecht van eiser is geheven. Meer in bijzonder is in geschil of de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet is overschreden.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar

6. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Het bezwaarschrift van eiser is niet binnen zes weken ingediend.

7. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Gelet op de omstandigheid dat op de aanslag geen rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen heeft verweerder terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift van eiser ontvankelijk moet worden geacht.

8. Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

  2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

9. De gemeenteraad van Oost Gelre heeft aan voormelde bepaling uitvoering gegeven in de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013 (hierna: de Verordening).

10. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (opbrengstlimiet). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat naar de bedoeling van de wetgever ook de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2015, ECLI: NL:GHARL:2015:2573). Daarbij kan de rechtspraak van de Hoge Raad over de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig worden toegepast.

11. Bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet moet worden beoordeeld of het totaal van de geraamde baten het totaal van de geraamde lasten van alle in de Verordening geregelde diensten niet overschrijdt. Verweerder dient in een geval als het onderhavige inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen, maar daarbij mag niet van verweerder worden verlangd dat van alle in de Verordening genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze is vastgelegd, hoe de kosten ter zake zijn geraamd (vgl. Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI: NL:HR:2005:LJN AP1951 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI: NL:HR:2014:938).

12. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een “last ter zake” en voor zover hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van de desbetreffende post(en) twijfel bestaat, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen; dat wil zeggen: in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is - deze twijfel weg te nemen.

13. Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (zie voormeld arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014).

14. Eiser heeft in zijn beroepschrift de volgende zaken aan de orde gesteld:

-

verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van straatvegen voor meer dan 10% verband houden met de riolering;

-

verweerder heeft de gehanteerde uitgangspunten bij de verdeling van gemengde en gezamenlijke activiteiten niet vermeld;

-

verweerder maakt ten onrechte geen onderscheid tussen onderhoudskosten en vervangingskosten;

-

het door verweerder als bestemmingsreserve bestempelde saldo van overschotten en tekorten dient te worden betiteld als een voorziening;

-

welke afschrijvingstermijn wordt gehanteerd in de gepresenteerde cijfers is niet duidelijk;

-

de begrotingssystematiek is onzorgvuldig, gelet op het verschil tussen ramingen en werkelijke resultaten;

-

de financiële onderbouwing van met name de kapitaallasten kan niet worden geverifieerd.

Straatvegen

15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiser ten onrechte aangevoerd dat verweerder aannemelijk moet maken dat het straatvegen kan worden toegerekend aan de riolering. Verweerder dient informatie te verschaffen die de door eiser gezaaide twijfel kan wegnemen of sprake is van een last ter zake van de rioolheffing. Verweerder heeft hierover verklaard dat door het straatvegen minder afval in de riolering belandt, waardoor minder onderhoud nodig is. De rechtbank acht dit een voldoende toelichting, mede gelet op hetgeen is opgenomen in de door eiser overgelegde Module D1200, pagina 36. Daarin is straatvegen juist als voorbeeld van een gemengde activiteit genoemd. De kosten zijn voor 50% aan de rioolheffing toegerekend. Eiser heeft aangevoerd dat het goed en frequent vegen in contrast staat met een bezuiniging van € 15.000. De rechtbank is van oordeel dat dit geen reden is een lager percentage aan de rioolheffing toe te rekenen. Als de kosten van vegen omlaag gaan, zal dit ook leiden tot een lagere last ter zake, maar niet tot een andere verdeling van de kosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de toe te rekenen kosten van straatvegen in redelijkheid geraamd.

Verdeling gemengde en gezamenlijke activiteiten

16. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten op welke wijze de kostenverdeling bij reconstructie van wegen tot stand is gekomen. In de brief van 30 juni 2015 heeft hij dit uitvoerig gedaan. Eiser heeft daarop te kennen gegeven de gegevens niet te kunnen beoordelen. Daarmee heeft hij de juistheid van deze post onvoldoende gemotiveerd in twijfel getrokken. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder offertes van uitvoerders en slotafrekeningen dient over te leggen. De informatieplicht van verweerder strekt zich echter niet zo ver uit, gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat pas sinds twintig jaren de afvoer van hemelwater en afvalwater gescheiden plaatsvindt, waardoor daaraan nauwelijks kosten verbonden waren in 2013, en dat in oude wijken niet grootschalig vervanging plaatsvindt van gecombineerde afvoer door gescheiden afvoer, is de rechtbank van oordeel dat dit aan het betoog van verweerder niet afdoet. Verweerder maakt slechts onderscheid tussen afvoer van afvalwater van de woningen naar de straat (huisaansluitingen) en het hoofdriool. Dit onderscheid verandert niet afhankelijk van de vraag of hemelwater en afvalwater gescheiden of via dezelfde leidingen worden afgevoerd. De toerekening is gebaseerd op het toe te rekenen aantal vierkante meters asfalt/bestrating. Dat het aantal vierkante meters grondoppervlak dat verband houdt met riolering wezenlijk anders is afhankelijk van de vraag of gescheiden of gecombineerde afvoer plaatsvindt, heeft eiser niet onderbouwd. Ook in zoverre heeft verweerder de kosten in redelijkheid geraamd.

Onderhoud of vervanging

17. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet gehouden een uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen onderhoudskosten en kosten van vervanging. Beide kosten zijn lasten ter zake, in ieder geval voor zover het onderhoud aan en vervanging van het bestaande netwerk is. In de laatste brief van verweerder wordt weliswaar gesproken over lasten voortvloeiende uit nieuwe investeringen in riolering voor het jaar 2013, maar de rechtbank heeft, mede gelet op de uitleg van verweerder ter zitting, geen reden aan te nemen dat het om uitbreidingsinvesteringen gaat. Daarmee kan de vraag in hoeverre dergelijke investeringen als een last ter zake kunnen worden beschouwd onbeantwoord blijven.

Reserve of voorziening

18. In de begroting is sprake van een overschot van € 260.855. Dit bedrag is toegevoegd aan de bestemmingsreserve riolering. Voor de vraag of sprake is van een last ter zake, kan in het midden kan blijven of dit terecht als een reserve is bestempeld of een voorziening betreft. Voor beide gevallen bepaalt artikel 229b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet dat sprake is van een last ter zake. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die dienen te leiden tot een andere conclusie. Gelet op het hierna onder het kopje “kapitaallasten” te bespreken argument ter zake van de begroting van rente zal de rechtbank niettemin een oordeel geven over de vraag of verweerder het bedrag terecht heeft bestempeld als een reserve. Volgens de nadere toelichting van verweerder heeft de gemeenteraad daadwerkelijk beoogd in 2013 ook uitgaven ten laste van de bestemmingsreserve riolering te doen. Hierin ziet de rechtbank overeenkomsten met het zogeheten “schommelfonds” waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld bij arrest van 16 januari 2015, ECLI: NL:HR:2015:67. Uit dat arrest vloeit voort dat spaarbedragen voor vervangingsinvesteringen nog in datzelfde jaar mogen worden afgeboekt op die investeringen. De gemeenteraad heeft een bedrag van € 216.073 voor 2013 begroot aan investeringen die ten laste van de bestemmingsreserve komen. Dit bedrag is in ieder geval terecht als een reserve en niet als een voorziening opgenomen, nu de herkomst is gelegen in de begroting, en is toe te rekenen aan het resultaat, en niet bedoeld is als dekking van kosten in latere jaren.

19. Voor het restantbedrag, dat de rechtbank becijfert op € 44.782, geldt dat de rechtbank wel van oordeel is dat materieel sprake is van een voorziening. Daartoe wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 44 van het Besluit Begroting en Verantwoording (hierna: BBV). Voorzieningen worden ingevolge dat artikel onder meer gevormd wegens kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren. Verweerder heeft verklaard dat er feitelijk onderhoud nodig is aan de riolering tot een bedrag van ten minste hetgeen is gereserveerd, maar dat de menskracht ontbrak om dit allemaal in 2013 te realiseren. De verwachting is dat deze achterstand in de komende jaren wordt ingelopen. Het wordt ongewenst geacht als het tarief van het rioolrecht hierdoor te veel zal fluctueren. Hiermee is voldaan aan de omschrijving in artikel 44 van het BBV. Het bedrag van € 44.782 dient dan ook als een voorziening te worden beschouwd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft dit voor de vraag of sprake is van een last ter zake geen gevolgen.

Afschrijvingstermijn

20. Eiser heeft aangevoerd dat niet duidelijk is welke afschrijvingstermijn is gehanteerd. Hij heeft echter tevens de Nota afschrijvingsbeleid van de gemeente Oost Gelre overgelegd. Daarin is mede verwezen naar het BBV. Eiser heeft de stelling van verweerder dat overeenkomstig het BBV wordt afgeschreven niet betwist. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiser onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de juistheid van deze post. Aan een nadere toelichting door verweerder wordt dan niet toegekomen.

Verschil ramingen en werkelijke resultaten

21. Eiser heeft erop gewezen dat de werkelijke inkomsten en uitgaven afwijken van de begrote inkomsten en uitgaven. De rechtbank dient echter niet de werkelijke inkomsten en uitgaven te beoordelen, maar de begroting. Het enkele feit dat de werkelijke inkomsten en uitgaven afwijken biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een onredelijke raming. Dat de reserve riolering aanmerkelijk sneller is gestegen dan waar in de begroting van is uitgegaan, heeft volgens de niet betwiste verklaring van verweerder te maken met een gebrek aan menskracht, dat heeft geleid tot een onvoorziene achterstand in het onderhoud. Deze achterstand zal in de komende jaren ingelopen moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee afdoende verklaard dat de begroting sterk afwijkt van de werkelijke uitgaven. Daarmee is geen twijfel over de juistheid van de raming ontstaan. Een nadere toelichting van verweerder is, gelet op hetgeen hiervoor over de bewijslast is overwogen, dan niet aan de orde.

Kapitaallasten

22. Eiser heeft aangevoerd dat de werkelijke rente lager ligt dan de begrote rente van 4%. Voorts heeft hij aangevoerd dat ontvangen rente op de bestemmingsreserve als opbrengst zou moeten worden meegenomen. Hierdoor wijzigt de verhouding tussen inkomsten en uitgaven. Door de ontvangen rente bij te tellen bij de reserve worden de inkomsten kunstmatig lager gehouden, wat leidt tot een hoger tarief.

23. Dat rente als kapitaallast een last ter zake is, is terecht niet in geschil tussen partijen. Verweerder heeft aangevoerd dat de rente mede betrekking heeft op oude leningen, die tegen een hoger rentepercentage zijn afgesloten en dat 4% een gemiddelde is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende twijfel gezaaid over de juistheid hiervan.

24. De vraag of ontvangen rente - spiegelbeeldig aan te betalen rente - als opbrengst ter zake van de rioolheffing dient te worden betrokken in de begroting, beantwoordt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zijn stelling onderbouwd met verwijzing naar artikel 45 van het BBV. Dit bepaalt dat rentetoevoegingen aan voorzieningen niet toegestaan zijn. Nu hiervoor is geoordeeld dat van het bedrag van € 260.855 een gedeelte van € 216.073 een reserve betreft, heeft eiser geen gronden aangevoerd waarom in zoverre de rente als bate zou moeten worden beschouwd. Voor het restantgedeelte van € 44.782 heeft eiser het gelijk aan zijn zijde. Naar de rechtbank begrijpt, maakt eiser geen afzonderlijk bezwaar tegen het feit dat verweerder de helft van de berekende rente als aanwending rente afboekt, wat betekent dat per saldo 2% rente is toegevoegd aan de voorziening. Dit komt neer op afgerond € 896. Dit bedrag dient als bate te worden meegenomen. Voor dit bedrag is er sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet. Nu dit minder dan één promille van de begrote lasten is, acht de rechtbank deze overschrijding verwaarloosbaar klein. In overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1999, ECLI: NL:HR:1999:LJN AA2917 oordeelt de rechtbank daarom dat de verordening niet onverbindend is, ook niet jegens eiser.

25. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. S.W. van Osch-Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 december 2015

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel