Rechtbank Gelderland, 14-01-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:105, AWB - 15 _ 675 t/m 15_678
Rechtbank Gelderland, 14-01-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:105, AWB - 15 _ 675 t/m 15_678
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 14 januari 2016
- Datum publicatie
- 14 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:105
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 675 t/m 15_678
Inhoudsindicatie
Geen beroepsmatige rechtsbijstand door familielid (zoon). Bewijslast bij verzoeker. Beroepsmatig karakter van de werkzaamheden niet aannemelijk gemaakt. De expertise als ingenieur/stedebouwkundig adviseur is te ver verwijderd van de onderhavige werkzaamheden. Opleiding tot makelaar nog niet voltooid, gemachtigde heeft uitdrukkelijk nog geen werk gemaakt van het binnenhalen van niet-familieleden als klanten voor zijn WOZ-advisering. Reis- en verletkosten voor zitting hoewel partijen te kennen hadden gegeven niet te zullen verschijnen, nu de verschijning van eiser het gevolg is van miscommunicatie.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/675, 15/676, 15/677 en 15/678
in de zaken tussen
(gemachtigde: ir. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [A-straat 1] , [A-straat 2] , [A-straat 3] en [A-straat 4] , alle gelegen te [Q] (hierna: de panden), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op respectievelijk € 307.000, € 197.000, € 158.000 en € 197.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelasting bekendgemaakt.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 december 2014 de bezwaren ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft daartegen op 30 januari 2015 digitaal beroep ingesteld.
Nadat verzoeker enkele malen nadere stukken had ingediend, heeft verweerder bij brief van 24 juli 2015 te kennen gegeven dat een compromis is bereikt over de WOZ-waarden.
Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker bij brief van 17 augustus 2015 de beroepen ingetrokken. Daarbij is verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen. Verzoeker heeft dit verzoek bij brieven van 17 en 18 september 2015 nader onderbouwd.
De rechtbank heeft bij brief van 25 augustus 2015 verweerder in de gelegenheid gesteld op het verzoek van verzoeker te reageren. Van deze gelegenheid heeft verweerder bij brief van 23 oktober 2015 gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Partijen hebben beiden op voorhand te kennen gegeven dat zij niet aanwezig zouden zijn. Niettemin is verzoeker ter zitting verschenen. Hij heeft daar nogmaals ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak.
Overwegingen
Geschil
1. In geschil is of verzoeker in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten. Daarbij is van belang of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en zo ja, of er gronden zijn voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde geen beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. De rechtbank zal eraan voorbijgaan dat sprake is van een familieband tussen verzoeker en de gemachtigde, nu dat enkele feit op zich niet aan toekenning van een proceskostenvergoeding in de weg behoeft te staan (vergelijk Hoge Raad 19 oktober 2012, ECLI: NL:HR:2012:LJN BY0531). Doorslaggevend is of de verleende rechtsbijstand een beroepsmatig karakter heeft. Nu verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij recht heeft op een vergoeding, dient hij die stelling - gelet op de betwisting door verweerder - te onderbouwen. Zijn stelling dat verweerder het tegendeel aannemelijk dient te maken, berust op een onjuiste lezing van voormeld arrest van de Hoge Raad, die uitdrukkelijk in de beoordeling betrok dat de gemachtigde in die zaak een advocaat was die werkzaam was bij een advocatenkantoor en beroepsmatig rechtsbijstand placht te verlenen.
4. Ter onderbouwing van het beroepsmatige karakter van de werkzaamheden heeft verzoeker erop gewezen dat de gemachtigde een factuur heeft verzonden. Voorts is de eenmanszaak van de gemachtigde ( [A] ), waarvan het briefpapier is gebruikt voor het beroepschrift en de nadere correspondentie, ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel. Daarbij is mede de SBI-code [B] (Rechtskundige adviesbureaus) opgenomen. De gemachtigde staat structureel particulieren bij ter zake van onder meer WOZ en OZB en wordt in een groot deel van de bezwaarzaken in het gelijk gesteld. Er is daarbij meermalen een kostenvergoeding toegekend. Uit het [C] van de gemachtigde blijkt ook dat zijn werkzaamheden mede WOZ-advies aan particulieren omvatten. Dat [A] op dit moment geen website heeft, heeft te maken met het feit dat de gemachtigde ernstig ziek is geweest en daardoor beperkt inzetbaar is. Hij vreest een grotere werklast nog niet aan te kunnen. Het is wel de bedoeling de website op korte termijn weer te activeren.
5. Verweerder heeft het beroepsmatige karakter van de werkzaamheden betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de werkzaamheden op het terrein van WOZ-advisering geen vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening vormen. Tot augustus 2015 vermeldde de inschrijving in de Kamer van Koophandel SBI-code [B] nog niet en was de enige bedrijfsactiviteit vermeld onder SBI-code [D] (Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies; stedenbouwkundige advisering). De andere particulieren die de gemachtigde tot nu toe heeft bijgestaan waren eveneens allemaal familieleden. In de meeste gevallen is aan de gemachtigde geen kostenvergoeding toegekend. De keren dat dit is gebeurd, is dit ten onrechte gebeurd. Nog daargelaten welk gewicht aan het [C] kan worden toegekend, nu de gemachtigde dit zelf voedt, blijkt daaruit dat hij tot hij begon met de eenmanszaak geen werkzaamheden op dit gebied heeft verricht en geen ervaring met de Wet WOZ had.
6. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van de gemachtigde een beroepsmatig karakter hebben. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de gemachtigde tot voor kort stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als ingenieur/stedebouwkundig adviseur. Dit sluit aan bij de werkzaamheden die de gemachtigde overwegend heeft verricht blijkens zijn [C] . De expertise op dat gebied staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband van de expertise die nodig is voor het maken van bezwaar en instellen van beroep in het kader van de Wet WOZ. Waarom dat in het geval van de gemachtigde van verzoeker anders zou zijn, is niet onderbouwd. Weliswaar blijkt uit het [C] dat de gemachtigde in 2011 een opleiding Makelaardij en Vastgoed is gestart, maar deze opleiding heeft hij - afgaand op de informatie in het profiel - nog niet voltooid. Uit de stukken ontstaat het beeld dat de gemachtigde zich op termijn meer wil richten op het gebied van de WOZ. Kennelijk heeft hij ervoor gekozen alvast praktijkervaring op te doen met procedures voor familieleden. Verdedigbaar is dat vanaf de eerste klant direct sprake is van beroepsmatige bijstand, maar daarbij dient dan wel enige vorm van duurzaamheid te verwachten te zijn. Uitdrukkelijk blijkt uit de stukken dat de gemachtigde zich tot op dit moment nog niet heeft gericht op het binnenhalen van “derden” (in de zin van niet-familieleden) als klanten. Tot dat moment ziet de rechtbank geen aanleiding de werkzaamheden van de gemachtigde te scharen onder beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7. Ter zake van de reis- en verletkosten overweegt de rechtbank dat het verschijnen van eiser ter zitting het gevolg is geweest van miscommunicatie. De gemachtigde heeft bij brief van 16 november 2015 te kennen gegeven dat hij 6 januari 2016 lastig aanwezig zou kunnen zijn en ingestemd met doorgang van de zitting en schriftelijke behandeling van de zaken. Omdat verweerder daarmee nog niet had ingestemd, heeft de rechtbank op 25 november 2015 de uitnodiging voor de zitting verstuurd, maar daarin niet vermeld dat eiser niet behoefde te verschijnen. Integendeel is hem aangeraden wel te verschijnen. Eerst bij brief van 30 december 2015, door de rechtbank ontvangen op 4 januari 2016, heeft verweerder ingestemd met schriftelijke afhandeling van de zaken. Hierover is eiser niet nader geïnformeerd. De uitnodiging voor de zitting is dan ook niet ingetrokken en het onderzoek was nog niet gesloten. Eiser kon en mocht dan ook menen dat zijn aanwezigheid op de zitting gewenst was. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de reiskosten te vergoeden overeenkomstig het Besluit. Deze worden op basis van tarief voor het openbaar vervoer, tweede klas (via [R] ), vastgesteld op € 52,98. De verletkosten worden conform het overzicht in de brief van 17 september 2015 vastgesteld op € 360. De verzochte vergoeding voor verschotten van € 2,65 komt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor vergoeding in aanmerking. Aldus wordt de totale proceskostenvergoeding vastgesteld op € 415,63.
8. Gelet op het feit dat verweerder eerst in de beroepsfase is tegemoetgekomen aan verzoeker, dient verweerder tevens het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 415,63;
- -
-
gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 180 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 januari 2016 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |