Rechtbank Gelderland, 15-03-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1410, AWB - 08 _ 3436
Rechtbank Gelderland, 15-03-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1410, AWB - 08 _ 3436
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 15 maart 2016
- Datum publicatie
- 15 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:1410
- Zaaknummer
- AWB - 08 _ 3436
Inhoudsindicatie
Immateriële schadevergoeding na inhoudelijke uitspraak en heropening.
Inhoudelijke zaken betreffen correctie buitenlandse bankrekening. Verzoekster is in 2015, na de inhoudelijke uitspraak, overleden. De drie kinderen hebben de erfenis van hun moeder verworpen. Alle kinderen zeggen desgevraagd dat zij geen erfgenaam zijn. Ze zijn ook niet verschenen ter zitting, ondanks een uitnodiging daartoe. Verzoek is daarom bij gebrek aan belanghebbenden niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 08/3436 t/m 08/3438, 10/2467 en 10/2469
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 maart 2016
in de zaken tussen
[X] , te [Z] , verzoekster,
en
-
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, hierna: de Belastingdienst,
-
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie),
hierna: de Staat.
1 Procesverloop
Op 4 juni 2013 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de hoofdzaken (gewezen onder dezelfde zaaknummers) van verzoekster. Het onderzoek ten aanzien van de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn is daarbij heropend. De Staat is op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding betrokken.
Bij brief van 8 juli 2013 heeft de Staat zich ten aanzien de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en de in dat verband mogelijk toe te kennen immateriële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij brief van 14 oktober 2013 heeft de Belastingdienst haar standpunten ten aanzien van de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn verwoord.
Bij brieven van 14 januari 2014 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd te verschijnen op de zitting van vrijdag 31 januari 2014.
Per faxbericht van 20 januari 2014 heeft de (nieuwe) gemachtigde van verzoekster (mr. [gemachtigde] van [A] ) verzocht de zaken tot nader orde aan te houden. De rechtbank heeft dit uitstel verleend.
Op 22 mei 2014 heeft mr. [gemachtigde] aan de rechtbank telefonisch te kennen gegeven dat hij nog niet over het dossier beschikt en binnen één maand de rechtbank nader zal berichten of hij de zaken zal intrekken.
In juni 2014 heeft mr. [gemachtigde] aangegeven dat hij de behandeling van de zaken in hoger beroep wil afwachten, waarbij mogelijk een totaalcompromis zou kunnen worden bereikt en de zaken bij de rechtbank vervolgens zouden kunnen worden ingetrokken.
Op 31 augustus 2015 heeft mr. [gemachtigde] de rechtbank telefonisch geïnformeerd dat de zaken op 8 september 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op zitting worden behandeld en heeft daarbij aangegeven dat de rechtbank op de hoogte zal worden gehouden van het verdere verloop van de procedure.
Op 2 oktober 2015 heeft mr. [gemachtigde] de rechtbank te kennen gegeven dat hij met zijn cliënten wenst te overleggen over het vervolg van de procedures en binnen twee weken de rechtbank nader hierover bericht.
Bij brief van 28 oktober 2015 heeft de rechtbank mr. [gemachtigde] meegedeeld geen aanleiding te zien de zaken nog langer aan te houden. In deze brief wordt mr. [gemachtigde] verzocht om binnen 4 weken na verzending van de brief schriftelijk aan te geven wat de (nadere) standpunten zijn in de procedures ten aanzien van de immateriële schadevergoeding.
Bij brief van 17 november 2015 heeft mr. [gemachtigde] om uitstel gevraagd omdat verzoekster is overleden.
Bij brief van 26 november 2015 heeft mr. [gemachtigde] te kennen gegeven dat de heer [B] de erfenis heeft verworpen en dat hij alleen de heer [B] vertegenwoordigt. De overige erven worden niet door de hem bijgestaan. Bij de brief is een afschrift van het boedelregister gevoegd waaruit blijkt dat [B] de erfenis heeft verworpen.
Bij brief van 27 november 2015 heeft de rechtbank mr. [gemachtigde] namens verzoekster en de Belastingdienst uitgenodigd te verschijnen op de zitting op 12 februari 2016 om 10:30 uur.
Bij brief van 13 januari 2016 heeft de rechtbank de twee dochters van verzoekster, te weten [C] wonende te [Z] en [D] , wonende te [Q] verzocht om schriftelijk aan te geven of zij erfgenamen zijn en zo ja, of zij de procedures in die hoedanigheid wensen voort te zetten.
Bij brief van 21 januari 2016 heeft [D] meegedeeld geen erfgename te zijn.
Bij brief van 27 januari 2016 heeft [C] meegedeeld geen erfgename te zijn. Aan de brief was een kopie van een verklaring van niet aanvaarding executele/verklaring van verwerping nalatenschap gehecht.
Op 5 februari 2016 heeft mr. [gemachtigde] telefonisch meegedeeld geen gemachtigde meer te zijn in deze zaken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016.
Namens (de erven van) [X] is niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [E] .
2 Overwegingen
Feiten
Op 11 september 2015 is mevrouw [X] (verzoekster) overleden. Verzoekster was gehuwd met de op [2004] overleden [F] . Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten de heer [B] , mevrouw [D] en mevrouw [C] .
De drie kinderen van verzoekster hebben de rechtbank (desgevraagd) meegedeeld dat zij geen erfgenamen zijn omdat zij de erfenis hebben verworpen.
Geschil
Allereerst dient in deze zaken beoordeeld te worden of er nog sprake is van procesbelang, nu verzoekster is overleden en haar kinderen de erfenis hebben verworpen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaken niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang.
Mocht geconcludeerd worden dat procesbelang aanwezig is, dan is in geschil of recht bestaat op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het geschil
Met het overlijden van een belanghebbende gedurende de procedure komt zijn of haar procesbelang te vervallen. In beginsel zou dan een niet-ontvankelijk verklaring van de verzoeken volgen, tenzij de procedure(s) door een of meer erfgenamen wordt of worden voortgezet waarbij vereist is dat deze erfgenamen procesbelang hebben. In procedures waarin is verzocht om een immateriële schadevergoeding belet artikel 6:106, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek niet dat aan die erfgenamen in verband met de lange duur van de procedure een schadevergoeding wordt toegekend (vgl. HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2981). In dergelijke procedures wordt dus verondersteld dat de erfgenamen procesbelang hebben.
In onderhavige procedures hebben de drie de kinderen van verzoekster zich op het standpunt gesteld geen erfgenamen te zijn omdat zij de erfenis van hun moeder hebben verworpen. Uit dit standpunt van de kinderen van verzoekster, de omstandigheid dat mr. [gemachtigde] zich heeft teruggetrokken als gemachtigde en de omstandigheid dat op de zitting van 12 februari 2016 namens de erven van [X] niemand is verschenen, heeft de rechtbank afgeleid dat de kinderen van verzoekster de procedures over de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet hebben willen voorzetten. Dat er nog andere erfgenamen zijn die in deze procedures aanspraak kunnen en willen maken op een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding is gelet op de feiten en omstandigheden van onderhavige procedures niet aannemelijk. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om op grond van artikel 8:26, lid 2, van de Awb in de Staatscourant te doen aankondigen dat deze procedures bij de rechtbank aanhangig waren. Wegens gebrek aan procesbelang zullen de verzoeken dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart de verzoeken niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 maart 2016 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |