Home

Rechtbank Gelderland, 10-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2651, 16_2669

Rechtbank Gelderland, 10-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2651, 16_2669

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 mei 2016
Datum publicatie
20 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:2651
Zaaknummer
16_2669

Inhoudsindicatie

Verzoek om voorlopige voorziening. In de kern gelijk aan vorige verzoek, dat een week eerder is afgewezen. Geen nieuwe feiten. Afwijzing.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/2669

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2015 de als bezwaar aangemerkte brief van verzoeker van 18 september 2015 en de aanvulling op het bezwaarschrift van 21 september 2015 tegen de beslissing van 7 september 2015 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft verzoeker op 5 oktober 2015 beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 26 februari 2016 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder veroordeeld wordt alsnog te beslissen op het bezwaar van verzoeker van 13 september 2015, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag.

Dit verzoek is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2016 ongegrond verklaard.

Bij brief van 27 april 2016 heeft verzoeker wederom de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich in het onderhavige geval voor.

3. Daartoe wordt overwogen dat de verzochte voorlopige voorziening in de kern gelijk is aan de voorlopige voorziening die bij uitspraak van 2 mei 2016 is afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking indien verzoeker terecht een beroep doet op feiten of omstandigheden die hem ten tijde van zijn vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 4 oktober 2011, nr. 201010568/3/R4, ECLI: NL:RVS:2011:1818, te vinden op raadvanstate.nl). De voorzieningenrechter zal hierna kortheidshalve spreken over “nieuwe feiten”. Een andersluidend oordeel zou leiden tot de mogelijkheid van intern hoger beroep. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling van een voorlopige voorziening.

4. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten aangevoerd. Hij heeft zijn verzoek slechts onderbouwd met verwijzing naar hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van het eerste verzoek op 25 april 2016 is besproken. De voorzieningenrechter heeft - aldus verzoeker - ter zitting aangegeven dat een uitspraak van de Belastingdienst niet naderhand kan worden gewijzigd of aangevuld met toepassing van artikel 6:19 van de Awb. Een dergelijk (voorlopig) oordeel is echter niet een nieuw feit in vorenbedoelde zin, zo min als de afwijzende uitspraak van 2 mei 2016 dat is. De door verzoeker vervolgens ingenomen stelling dat de inspecteur wel een nieuwe uitspraak kan doen is niet gebaseerd op nieuwe feiten maar een betwisting van de juridische juistheid van het oordeel van de voorzieningenrechter. Daarvoor is een herhaald verzoek echter niet de aangewezen weg.

5. Voor zover verzoeker thans aanvoert dat de inspecteur die ter zitting het woord heeft gevoerd niet bevoegd zou zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat in het midden kan blijven of dit als nieuw feit in vorenbedoelde zin kan worden beschouwd. De stelling dat de desbetreffende inspecteur onbevoegd zou zijn het woord te voeren ter zitting, nu hij de ambtenaar is die de aanvraagprocedure heeft behandeld, hetgeen heeft geleid tot de beschikking van 7 september 2015, is namelijk onjuist en niet op de wet gebaseerd.

6. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien deze uitspraak te doen voor het verstrijken van de termijn voor het voldoen van het griffierecht. Verzoeker heeft bij deze rechtbank enkele keren een beroep op betalingsonmacht gedaan, dat is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft echter wel oog voor de financiële situatie van verzoeker. Hoewel formeel geen sprake is van samenhangende zaken, en dus in beginsel opnieuw griffierecht verschuldigd is, ziet de voorzieningenrechter in de inhoudelijke samenhang aanleiding aan het (nog) niet betaald hebben van griffierecht voorbij te gaan. Nu de termijn voor het voldoen nog niet verstreken is, kan de voorzieningenrechter het verzoek niet om die reden niet-ontvankelijk verklaren en is het mogelijk een inhoudelijk oordeel te geven.

7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2016.

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.