Home

Rechtbank Gelderland, 09-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3816, AWB - 15 _ 5848

Rechtbank Gelderland, 09-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3816, AWB - 15 _ 5848

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
9 juni 2016
Datum publicatie
14 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:3816
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5848

Inhoudsindicatie

Geen samenvatting

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Team belastingrecht

zaaknummers: ARN 15/5848 en ARN 15/5849

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 85.654 en bij beschikking € 9.413 aan heffingsrente in rekening gebracht (naheffingsaanslag 1).

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 41.808 en bij beschikking € 3.281 aan belastingrente in rekening gebracht (naheffingsaanslag 2).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 september 2015 de naheffingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde] , [A] en [B] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. De activiteiten van eiseres bestaan uit het aan- en verkopen en verhuren van kunstvoorwerpen aan particulieren en ondernemingen. Huur door particulieren kan alleen plaatsvinden met deelname aan een huur/spaarprogramma. Ondernemingen kunnen hiervoor opteren. Particulieren betalen jaarlijks een lidmaatschapsbedrag van € 12 en maandelijks een huurbedrag van 3% van de waarde van de gehuurde kunst. Van het huurbedrag is 2/3de deel bestemd voor de opbouw van een spaartegoed (het spaardeel). Bij deelname van ondernemers aan het huur/spaarprogramma is het spaardeel de helft van het maandelijkse huurbedrag. Het spaartegoed kan uitsluitend worden gebruikt voor de aankoop van kunst bij eiseres en wordt niet in geld terugbetaald.

2. De staatssecretaris van Financiën heeft een aantal (opeenvolgende) besluiten genomen waarin de verschuldigdheid van omzetbelasting over dit soort spaartegoeden aan de orde komt. In het Besluit van 18 december 1996, nr. VB/96/3395 (Besluit 1) is, voor zover van belang, opgenomen:

“Met de bedoeling de verspreiding van hedendaagse beeldende kunstwerken onder een zo groot mogelijk publiek te realiseren en daarmee bij te dragen aan de inkomsten van beeldend kunstenaars, worden door instellingen voor kunstuitleen van kunstenaars werken verworven teneinde deze tegen vergoeding – in het algemeen op basis van abonnement – uit te lenen. Indien gewenst, en de uitlening zal daar in het algemeen ook op zijn gericht, kan de abonnementhouder het kunstwerk ook kopen, al dan niet op termijn. In verband daarmee wordt de abonnementhouder veelal de gelegenheid geboden om een bepaald percentage van het abonnementsgeld op te sparen en als spaartegoed aan te wenden om de bij aankoop van een kunstwerk verschuldigde koopsom te voldoen. Als de abonnementhouder ertoe besluit een kunstwerk te kopen, wordt de koopsom alsdan voor zover mogelijk van zijn spaartegoed afgeboekt en behoeft hij slechts het eventuele restant bij te betalen. Het spaartegoed wordt overigens meestal niet terugbetaald, als de abonnementhouder niet tot aankoop van een kunstwerk overgaat.

Ten aanzien van vorenbedoelde activiteiten geldt, dat zij op de navolgende wijze in de heffing van omzetbelasting betrokken dienen te worden. Eenzelfde gedragslijn kan gevolgd worden ten aanzien van artotheken en instellingen die op commerciële basis kunstwerken plegen uit te lenen.

(…)

Ingeval een kunstwerk wordt uitgeleend, is in beginsel omzetbelasting verschuldigd over het totale abonnementsgeld. Het ontmoet bij uitlening door een instelling voor kunstuitleen echter geen bezwaar, dat geen omzetbelasting geheven wordt over het gedeelte van het abonnementsgeld dat de abonnementhouder op de [hiervoor] beschreven wijze kan aanwenden om de bij aankoop van een kunstwerk verschuldigde koopsom te voldoen. De aldus buiten de heffing gebleven bedragen (spaartegoeden) dienen alsdan op het tijdstip waarop zij tot aankoop van een kunstwerk worden aangewend, gerekend te worden tot de vergoeding waarover ter zake van de desbetreffende levering omzetbelasting verschuldigd is.”

3. Voornoemd besluit is ingetrokken per 4 juli 2007, CPP 2007/948M.

4. In het Besluit van 27 september 2007, CPP 2007/536M (Besluit 2) is, voor zover van belang, opgenomen:

5. Het hiervoor geciteerde onderdeel van Besluit 2 is eveneens (bijna) identiek opgenomen in de Besluiten van 27 oktober 2011, BLKB 2011/26M (Besluit 3) en 4 september 2014, BLKB 2014/123M (Besluit 4).

6. Eiseres heeft overeenkomstig voornoemde Besluiten geen omzetbelasting voldaan over de spaardelen.

7. Eiseres heeft het saldo van de spaartegoeden dat nog niet is aangewend voor de aankoop van kunst opgenomen in de jaarrekeningen tegen de nominale waarde. In de jaren 2010, 2011 en 2012 heeft eiseres het saldo van de spaartegoeden afgewaardeerd:

-

in 2010 met € 161.781;

-

in 2011 met € 374.682;

-

in 2012 met € 211.742.

8. De afwaardering ziet op spaartegoeden van klanten die gedurende een langere tijd, maar in elk geval gedurende de voorafgaande vijf jaar, niet meer hebben gehuurd of gespaard. De als gevolg van de afwaardering ontstane winsten zijn verantwoord in de jaarrekeningen en de aangiften vennootschapsbelasting.

9. Volgens verweerder is eiseres over de afwaarderingen omzetbelasting verschuldigd. Verweerder heeft om die reden de naheffingsaanslagen opgelegd.

10. Naheffingsaanslag 2 bevat daarnaast een correctie van € 8.000 in verband met de toepassing van de margeregeling. Deze correctie is niet in geschil.

Geschil

11. In geschil is of over de afwaarderingen omzetbelasting verschuldigd is en, zo ja, in welke jaren.

12. Verweerder stelt dat eiseres over de afwaarderingen omzetbelasting moet voldoen. Hij erkent dat eiseres in beginsel in overeenstemming met de Besluiten heeft gehandeld door bij de ontvangst van de huurbedragen over de spaardelen geen omzetbelasting te voldoen. Echter op het moment dat eiseres de spaartegoeden afwaardeert, is volgens verweerder het oogmerk tot de aanschaf van een kunstwerk bij de klant niet meer aanwezig en wordt niet meer voldaan aan de goedkeuring als opgenomen in de Besluiten. Op dat moment handelt eiseres niet langer overeenkomstig de Besluiten en is zij daarom over de afwaarderingen omzetbelasting verschuldigd.

13. Eiseres stelt dat zij, gezien de Besluiten, pas omzetbelasting verschuldigd is op het moment dat de klant de spaartegoeden aanwendt voor de aankoop van een kunstwerk. Met het afwaarderen van de spaartegoeden is de kans dat alsnog een kunstwerk wordt gekocht, volgens eiseres ook niet verdwenen. Wanneer (nabestaanden van) klanten van wie het spaartegoed is afgewaardeerd zich naderhand melden, kunnen zij alsnog het spaartegoed aanwenden voor de aankoop van een kunstvoorwerp.

14. Subsidiair stelt eiseres dat, gelet op artikel 13 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB), de verschuldigdheid van omzetbelasting niet ontstaat in de jaren 2010, 2011 of 2012, waardoor de opgelegde naheffingsaanslagen vernietigd moeten worden.

15. Meer subsidiair betoogt eiseres dat voor de bepaling van de verschuldigdheid van de omzetbelasting aangesloten moet worden bij het moment waarop door eiseres is besloten om tot afwaardering van de spaartegoeden over te gaan. Dit moment is gelegen één jaar na het jaar waarin de afboeking van de spaartegoeden plaats vindt.

Beoordeling van het geschil

16. De verhuur van kunstwerken en de aankoop daarvan zijn beide belastbare feiten in de zin van de Wet OB op grond waarvan omzetbelasting verschuldigd is. Uit de Besluiten volgt echter dat de staatssecretaris goedkeurt dat op het moment dat de huurbedragen aan eiseres worden betaald geen omzetbelasting wordt geheven over de spaardelen, maar dat hierover pas belasting verschuldigd is wanneer het spaartegoed wordt aangewend voor de aankoop van een kunstwerk. De goedkeuring is in de Besluiten niet in tijd beperkt of anderszins gelimiteerd. De Besluiten bevatten ook overigens geen regeling voor de situaties dat het spaartegoed niet, of pas na lange tijd, wordt gebruikt voor de aankoop van kunst of dat het spaartegoed wordt afgewaardeerd. Verweerders stelling dat bij het afwaarderen van de spaartegoeden niet meer aan de goedkeuring wordt voldaan en dat daarom alsnog omzetbelasting moet worden voldaan, is niet als voorwaarde aan de goedkeuring verbonden en volgt daar niet uit.

17. Het afwaarderen van de spaartegoeden is geen belastbare handeling in de zin van de Wet OB en kan op zichzelf dan ook niet leiden tot verschuldigdheid van omzetbelasting. Evenmin kan, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, de afwaardering worden aangemerkt als het door de klant alsnog betalen van een vergoeding voor de (doorlopende) prestatie van het lenen van kunst. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de desbetreffende klanten niet zijn betrokken bij de afwaardering, dat zij daarvan evenmin op de hoogte zijn gesteld en de klanten, zoals eiseres stelt en verweerder onvoldoende heeft weersproken, het recht om gebruik te maken van het spaartegoed niet hebben prijs gegeven.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

19. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor deze 2 samenhangende zaken vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 en vernietigt de bij die naheffingsaanslag gegeven beschikking heffingsrente;

-

vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot € 8.000 en vermindert de bij die naheffingsaanslag gegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.238;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan mr. D.M. Drok, voorzitter, en mr. T. van Rij en mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel