Rechtbank Gelderland, 22-09-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5065, AWB - 16 _ 1298
Rechtbank Gelderland, 22-09-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5065, AWB - 16 _ 1298
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 22 september 2016
- Datum publicatie
- 5 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:5065
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1298
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Curator als procespartij. Art. 6:5 en 6:6 Awb. Bezwaar n-o verklaard wegens ontbreken van gronden. Verzoek om uitstel op grond van art. 4 van de Procesregeling Bestuursrecht. Beroep op art. 29 Faillissementswet. Art. 8:22 Awb. Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/1298
in de zaak tussen
mr. [A] in de hoedanigheid van curator in het faillissement van [X] B.V., te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] )
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan [X] BV (hierna: de BV) voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.06.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.237.109. Tevens is bij beschikking € 17.290 aan heffingsrente in rekening gebracht alsmede een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 februari 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 februari 2016, ontvangen door de rechtbank op 23 februari 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2016. Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. De BV is op 1 maart 2011 uitgenodigd tot het doen van aangifte VPB 2010.
2. De BV is op 29 februari 2012 failliet verklaard. Ondanks een uitnodiging, herinnering en aanmaning is geen aangifte VPB 2010 ingediend. Aan de BV is met dagtekening 2 maart 2013 een ambtshalve aanslag Vpb met heffingsrente en een verzuimboete opgelegd. De curator heeft op 8 maart 2013 pro forma bezwaar gemaakt.
3. Bij brieven van 21 oktober 2014, 23 november 2015 en 21 december 2015 heeft verweerder verzocht de gronden van bezwaar in te dienen. Verweerder heeft erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zal worden ingeval binnen de gestelde termijn geen gronden worden ingediend.
4. Bij brief van 22 januari 2016 heeft de curator aan verweerder medegedeeld dat (nog) geen gronden worden ingediend.
5. Bij brief van 25 januari 2016 heeft verweerder de termijn voor het indienen van de gronden verlengd tot en met 8 februari 2016. Verweerder heeft erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zal worden ingeval binnen de gestelde termijn geen gronden worden ingediend.
6. Bij brief van 1 februari 2016 heeft de curator opnieuw aan verweerder medegedeeld dat hij niet zal overgaan tot het indienen van gronden.
7. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat geen gronden zijn ingediend.
Geschil
8. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
9. De curator heeft verzocht op grond van artikel 4 van de Procesregeling Bestuursrecht te bepalen dat de termijn voor het indienen van gronden van (bezwaar en) beroep wordt verlengd.
10. Op grond van artikel 4 van de Procesregeling bestuursrecht verlengt de rechtbank een door haar gestelde termijn slechts in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd is verzocht.
11. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door haar gestelde termijn(en) te verlengen nu niet gesteld of gebleken is dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat het geschil in beroep zich beperkt tot de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ontvankelijkheid bezwaar
12. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bezwaar- of beroepschrift de gronden van het bezwaar of beroep bevat.
13. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
14. De rechtbank stelt voorop dat in dit geval geen rechtsregel noch enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur verweerder ertoe heeft verplicht het bezwaar aan te houden in afwachting van de uitkomst van een verificatievergadering. Voorts heeft verweerder ter zitting betwist dat sprake is van beleid op basis waarvan met de inspecteur afspraken kunnen worden gemaakt om de voortgang van een faillissement af te wachten alvorens bezwaren worden gemotiveerd. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt, gelet op de gemotiveerde betwisting ter zitting door verweerder, (nader) te onderbouwen. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, faalt het beroep in zoverre.
15. Niet in geschil is dat eiser geen gronden voor bezwaar heeft ingediend, en dat verweerder hem gelegenheid heeft geboden dat verzuim te herstellen. De vraag die dan voorligt is of eiser een reden heeft gegeven die dit verzuim verontschuldigbaar maakt. Eiser heeft gesteld dat het verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden is gedaan uit efficiencyoverwegingen, omdat alle tijd en kosten besteed aan de bezwaarprocedure, meer specifiek het opmaken van een aangifte Vpb, nodeloos zullen zijn indien blijkt dat niet tot enige uitkering in het faillissement wordt gekomen. Voorts is gesteld dat er gegronde redenen bestaan voor twijfels omtrent de juistheid van de jaarcijfers 2010, zoals onder meer vastgelegd in het faillissementsverslag van 14 maart 2013. Ook om die reden is geen aangifte Vpb 2010 ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het voorgaande geen redenen aangedragen die leiden tot verontschuldigbaarheid van het onderhavige verzuim. Eiser is in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar kenbaar te maken en daarmee het aan zijn bezwaarschrift klevende gebrek te herstellen. Om hem moverende redenen heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Dat dient aldus voor zijn rekening te komen.
16. Eiser heeft zich tevens beroepen op de schorsingsbepaling van artikel 29 van de Faillissementswet. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 8:22 van de Awb is genoemd artikel niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het beroep faalt in zoverre.
17. Ten slotte heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder met de door hem gevolgde handelwijze de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Gelet op de lange periode dat verweerder de zaak op verzoek van eiser heeft aangehouden, de gevoerde correspondentie waarin eiser is gewezen op de consequenties van het niet tijdig indienen van gronden en de termijn die eiser vervolgens bij brief van 25 januari 2016 is geboden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het bezwaar door verweerder terecht niet‑ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de heffingsrente aangevoerd zodat ook het beroep tegen de beschikking heffingsrente ongegrond dient te worden verklaard. Uit het vorengaande volgt dat eveneens niet wordt toegekomen aan een oordeel over de opgelegde verzuimboete. Ook in zoverre is het beroep ongegrond.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 september 2016 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |