Rechtbank Gelderland, 20-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5538, AWB - 15 _ 2505
Rechtbank Gelderland, 20-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5538, AWB - 15 _ 2505
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2016
- Datum publicatie
- 20 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:5538
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2505
Inhoudsindicatie
Prematuur ingediend bezwaarschrift ontvankelijk nu het bezwaarschrift is ingediend na de aangifte. Eiseres is premies werknemersverzekeringen verschuldigd over het loon genoten tijdens de periode waarin de werknemers op non-actief waren gesteld.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/2505
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
en
Procesverloop
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de door haar afgedragen loonheffingen over de maanden mei 2014 en juni 2014.
Het bezwaarschrift is op 22 juli 2014 door verweerder ontvangen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2014 het bezwaar van eiseres dat betrekking heeft op de afdracht loonheffingen over de maand mei 2014 ongegrond verklaard. Het bezwaar van eiseres dat betrekking heeft op de afdracht loonheffingen over de maand juni 2014 is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 19 december 2014, ontvangen door de rechtbank op 22 december 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 15 september 2016 heeft de gemachtigde de rechtbank (per faxbericht) een pleitnota doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, tot bijstand vergezeld van [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .
De beroepen met zaaknummers AWB 15/2507, AWB 15/2510, AWB 15/2511, AWB 15/2514, AWB 15/2515, AWB 15/2517, AWB 15/2519, AWB 15/2520, AWB 15/2521, AWB 15/2522, AWB 15/2524 en AWB 15/2525 zijn (op verzoek van eiseres) gelijktijdig behandeld.
De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres maakt deel uit van de [C] . Zij is als werkgever inhoudingsplichtig voor de loonbelasting (LB). In het jaar 2014 heeft bij eiseres een reorganisatie plaatsgevonden. Het dienstverband van meerdere werknemers is in het kader daarvan beëindigd. Voorafgaande aan de beëindiging van de dienstbetrekking zijn de desbetreffende werknemers in de loop van de maand mei 2014 door eiseres op non-actief gesteld. Met deze werknemers heeft eiseres een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De reorganisatie is in september 2014 afgerond.
Geschil2. In geschil is het antwoord op de vraag:- of eiseres ten aanzien van het bezwaarschrift dat betrekking heeft op de maand juni 2014 terecht niet-ontvankelijk is verklaard;- of eiseres premies werknemersverzekeringen verschuldigd is over het loon dat de op non-actief gestelde werknemers in de maanden mei en juni 2014 hebben genoten. Tussen partijen is niet in geschil dat de op non-actief gestelde werknemers vanaf het moment van ondertekening van de VSO geen arbeid meer hebben verricht voor eiseres.
Beoordeling van het geschil
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar juni 2014 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift dat betrekking heeft op de maand juni 2014 prematuur is ingediend, nu het bezwaarschrift op 22 juli 2014 is ingediend en de afdracht heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Om die reden is volgens hem het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres is daarentegen van mening dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar is ingesteld een dag nadat de verschuldigde belasting door eiseres werd ingehouden op de brutolonen. Gelet hierop was volgens eiseres op het moment van het bezwaar het besluit tot afdracht reeds genomen.
4. In zijn arrest van 21 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BG5375) heeft de Hoge Raad met betrekking tot voldoening op aangifte het volgende overwogen:
“Gelet op artikel 26, lid 2, AWR moet de mogelijkheid van het ontvankelijk zijn van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar ook worden aanvaard ingeval het betreft een bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De in die bepaling bedoelde overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb brengt mee - de aard van de belastingheffing bij wege van voldoening op aangifte verzet zich niet daartegen - dat niet-ontvankelijkheidverklaring wegens de voortijdige indiening van het bezwaarschrift achterwege moet blijven indien het
bezwaarschrift is ingediend op of na het moment waarop de aangifte is ingediend en/of de opdracht tot betaling is verstrekt. Aan te nemen valt dat de indiener van het bezwaarschrift zich dan van het voorwerp van bezwaar een vastomlijnde voorstelling heeft gevormd. Mocht vervolgens de voldoening van het desbetreffende bedrag op (de) aangifte toch achterwege blijven, dan is het aan de inspecteur vast te stellen dat het bezwaar zonder voorwerp is en kan om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.”
5. Vast staat dat eiseres op 1 juli 2014 aangifte heeft gedaan. Het bezwaarschrift dateert van 22 juli 2014, dus na de aangifte. Gelet op het geciteerde arrest van de Hoge Raad had de niet-ontvankelijkverklaring wegens voortijdige indiening van het bezwaarschrift van eiseres dus achterwege moeten blijven. Het bezwaar van eiseres tegen de afdracht loonheffingen over de maand juni 2014 is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is sprake van een gegrond beroep.
6. De omstandigheid dat eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar kan aanleiding zijn de zaak terug te wijzen naar verweerder. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij geen behoefte heeft aan terugwijzing van de zaak naar verweerder. De rechtbank zal de zaak daarom niet terugwijzen naar verweerder, maar deze in volle omvang beoordelen.