Rechtbank Gelderland, 01-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5762, AWB - 16 _ 1996 tm 16_2001
Rechtbank Gelderland, 01-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5762, AWB - 16 _ 1996 tm 16_2001
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 1 november 2016
- Datum publicatie
- 1 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:5762
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:4481, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1996 tm 16_2001
Inhoudsindicatie
Geen samenvatting, publicatie op verzoek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 16/1996, 16/1997, 16/1998, 16/1999, 16/2000 en 16/2001
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 12 november 2015 de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), alsmede boetebeschikkingen en rentebeschikkingen opgelegd:
- Voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.17.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.849, alsmede bij beschikking een boete van € 10.059. Tevens is bij beschikking € 2.553 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- Voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW (aanslagnummer [000] .W.17.01.4), berekend naar een (gemaximeerd) bijdrage-inkomen van € 33.427. Tevens is bij beschikking € 225 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- Voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.27.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.961, alsmede bij beschikking een boete van € 5.551. Tevens is bij beschikking € 1.004 aan belastingrente in rekening gebracht;
- Voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW (aanslagnummer [000] .W.27.01.4), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.961. Tevens is bij beschikking € 135 aan belastingrente in rekening gebracht;
- Voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.37.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.184, alsmede bij beschikking een boete van € 4.713. Tevens is bij beschikking € 546 aan belastingrente in rekening gebracht;
- Voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW (aanslagnummer [000] .W.37.01.4), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.184. Tevens is bij beschikking € 84 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 maart 2016 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 25 maart 2016, ontvangen door de rechtbank op 29 maart 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser handelt in ijzer- en staalschroot. Hij drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Eiser is gehuwd met [Y] .
2. Verweerder is een onderzoek gestart vanwege ongebruikelijk bezit, gelet op het bij verweerder bekend zijnde inkomen. Bij dat onderzoek is naar voren gekomen dat eiser en zijn echtgenote onder meer de volgende voertuigen op naam hebben (gehad):
Kenteken |
Merk/type |
Datum aanvang |
Datum einde |
Contant bijbetaald (€) |
Eiser |
||||
[00-AA-BB] |
Audi [A] |
[2004] |
[2007 1] |
|
[01-AA-BB] |
Audi [B] |
[2007 2] |
[2010] |
|
[02-AA-BB] |
VW [C] |
[2007 3] |
[2008] |
|
[03-AA-BB] |
Audi [D] |
[2011] |
[2013 1] |
51.000 |
[4-AAA-00] |
Audi [E] |
[2013 2] |
17.500 |
|
[AA-BB-05] |
Harley Davidson [F] |
[2015] |
||
Echtgenote |
||||
[06-AA-BB] |
VW [G] |
[2007 4] |
[2007 2] |
|
[07-AA-BB] |
VW [H] |
[2008] |
[2009] |
|
[08-AA-BB] |
VW [H] |
[2009] |
[2012] |
|
[09-AA-BB] |
Audi [I] |
[2012] |
[2013 2] |
21.000 |
3. Verder is bij dat onderzoek geconstateerd dat in de jaren 2011 tot en met 2013 de volgende bedragen, opgebouwd uit telkens stortingen van enkele honderden euro’s, contant op de bankrekening zijn gestort (in €):
Jaar |
Bedrag |
2011 |
18.120 |
2012 |
23.700 |
2013 |
22.800 |
4. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder de inkomens in de navorderingsaanslagen IB/PVV als volgt berekend (in €):
2011 |
2012 |
2013 |
|
Eerder vastgesteld inkomen |
1.924 |
8.966 |
7.527 |
Contante stortingen bank |
18.120 |
23.700 |
22.800 |
Contante opnamen |
1.520-/- |
1.500-/- |
500-/- |
Contante betalingen auto’s |
51.000 |
21.000 |
17.500 |
Huishoudelijke uitgaven |
6.000 |
6.000 |
6.000 |
Bekende privé-opnamen |
12.524-/- |
15.115-/- |
16.644-/- |
Minder zelfstandigenaftrek |
4.882 |
||
Meer MKB-winstvrijstelling |
8.033-/- |
4.090-/- |
3.499-/- |
Nader vastgesteld inkomen |
59.849 |
38.961 |
33.184 |
5. Verweerder heeft de bijdrage-inkomens voor de ZVW voor de jaren 2011, 2012 en 2013 overeenkomstig de hiervoor genoemde correcties, vastgesteld op respectievelijk € 59.849 (gemaximeerd tot € 33.427), € 38.961 en € 33.184.
Geschil
6. In geschil zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZWV over de jaren 2011 tot en met 2013 alsmede de beschikkingen heffingsrente en belastingrente.
7. In de onderneming van eiser zijn volgens verweerder aanzienlijk grotere bedragen omgegaan dan als omzet van de onderneming is verantwoord. Deze zijn buiten het zicht van verweerder gehouden zodat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De belasting die als gevolg daarvan niet is geheven is volgens verweerder aanzienlijk. Verder zijn de aanslagen gebaseerd op redelijke schattingen en niet te hoog vastgesteld.
8. Eiser heeft gesteld dat hij contante stortingen heeft kunnen doen welke voortvloeien uit de aard van zijn onderneming en dat hij contante betalingen voor de voertuigen heeft kunnen doen uit gelden die hij in contanten tot zijn beschikking had. Dat betreft geld waarvan het bestaan in 1996 is vastgesteld maar waarvan de exacte hoogte in 1996 niet is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Bewijslast
9. De bewijslast met betrekking tot de stelling van verweerder dat in de onderneming van eiser aanzienlijk grotere bedragen zijn omgegaan dan als omzet van de onderneming is verantwoord, rust op verweerder.
10. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt de bewijslast echter omgekeerd en verzwaard – deze komt dan bij eiser te liggen – als eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Volgens verweerder heeft eiser voor de jaren 2011, 2012 en 2013 de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW niet gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
11. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vergelijk Hoge Raad 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2665).
Bewijsvermoeden, vereiste aangifte en omkering van de bewijslast
12. Gelet op het vorenstaande dient verweerder de feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat eiser voor de onderhavige jaren de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW niet heeft gedaan. Verweerder kan met gebruik van een bewijsvermoeden voldoen aan deze op hem rustende bewijslast.
13. De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een zodanig vermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van het bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354 en Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63).
14. Volgens verweerder is het vermoeden gerechtvaardigd dat in 2011, 2012 en 2013 in de onderneming van eiser aanzienlijk grotere bedragen zijn omgegaan dan als omzet van de onderneming is verantwoord, zodat eiser voor deze jaren de vereiste aangiften IB/PVV en ZVW niet heeft gedaan. Dit vermoeden is volgens verweerder gebaseerd op de volgende feiten:
- -
-
Op de rekening van eiser en zijn echtgenote hebben contante stortingen plaatsgevonden van in totaal € 18.120 in 2011, € 23.700 in 2012 en € 22.800 in 2013;
- -
-
Eiser heeft in januari 2011 een Audi [D] gekocht voor € 82.250, en 21 inch banden/velgen voor € 3.250,01, waarbij na inruil van een Audi [B] voor € 34.500 een bedrag van € 51.001,01 per kas is bijbetaald;
- -
-
Eiser heeft in maart 2012 een Audi [I] gekocht voor € 32.250, waarbij na inruil van een Volkswagen [H] ad € 11.250 een bedrag van € 21.000 per kas is bijbetaald;
- -
-
Eiser heeft in mei 2013 een Audi [E] gekocht voor € 87.424,29, waarbij na inruil van de Audi [D] voor € 47.426 en de Audi [I] voor € 22.500 nog € 17.500 per kas is bijbetaald;
- -
-
In de aangiften IB/PVV zijn winsten opgenomen van € 11.671 in 2011, € 17.469 in 2012 en € 16.033 in 2013;
- -
-
De echtgenote geniet geen inkomsten;
- -
-
Eiser heeft een eigen bankrekening en een gezamenlijke bankrekening en voornoemde bedragen zijn niet hiervan opgenomen en doorgestort, maar afkomstig uit een onbekende bron;
- -
-
Uit een gesprek met eiser is naar voren gekomen dat in 1996 een groot bedrag aan contanten voorhanden was, welk bedrag nooit in aangiften is opgenomen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen vorenstaande feiten het vermoeden dat eiser in 2011, 2012 en 2013 inkomsten heeft genoten die niet in zijn aangiften IB/PVV zijn begrepen. Voornoemde feiten hebben immers betrekking op de onderhavige jaren en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij (en/of zijn echtgenote) op basis van de gegevens in de aangiften over voldoende vermogen of inkomen beschikte om de hoge uitgaven voor de aanschaf van auto’s te kunnen verklaren. Het bewijs dat eiser in 2011, 2012 en 2013 onjuiste aangiften IB/PVV heeft gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve worden ontleend aan een bewijsvermoeden. Eiser heeft de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden onvoldoende betwist en het vermoeden ook overigens niet ontzenuwd. Derhalve is omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde.
16. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat eiser in de motivering van zijn beroepschrift heeft verklaard dat het sinds 1996 aanwezige bedrag aan contanten van aanzienlijke omvang was, en dat hij uit dat bedrag steeds de aan- en verkoop van personenauto’s heeft gefinancierd. Hoewel de omvang van het sinds 1996 aanwezige bedrag aan contanten niet duidelijk is geworden, had dat bedrag, gelet op voormelde verklaring van eiser een zodanige omvang dat dit, in afwijking van de ingediende aangiften, in de onderhavige jaren tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen had moeten leiden. Nu in de onderhavige jaren geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is aangegeven heeft eiser ook om die reden niet de vereiste aangiften IB/PVV gedaan.
Redelijke schatting
17. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (zie onder meer Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28 202, ECLI:NL:HR:1993:ZC5466, BNB 1993/330).
18. Verweerder heeft een redelijke schatting opgesteld conform het onder 4. vermelde overzicht. Eiser heeft gesteld dat verweerder bepaalde inkomsten, zoals toeslagen, niet heeft meegenomen in zijn vergelijking en dat het overzicht om die reden niet juist is. De rechtbank stelt voorop dat, in het licht van de op hem rustende verzwaring van de bewijslast, het voor de hand had gelegen dat eiser niet zou hebben volstaan met het aandragen van niet meegenomen inkomensbestanddelen, maar een eigen sluitende vermogensvergelijking zou hebben overgelegd. Eiser heeft dat evenwel nagelaten. Verder heeft eiser gesteld dat de contante stortingen per bank voortvloeien uit zijn normale bedrijfsvoering en dat het totaalbedrag aan contante stortingen overeenstemt met het jaarlijkse resultaat (omzet minus kosten) dat eiser met zijn onderneming heeft behaald. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat het resultaat van de onderneming telkens overeenstemt, ook niet bij benadering, met het jaarlijkse bedrag aan contante stortingen op de bankrekening, zoals eiser heeft gesteld. Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij zijn schatting uitgegaan van redelijke uitgangspunten.
19. De beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn gelet op het voorgaande ongegrond.
Heffingsrente/belastingrente en proceskosten
20. De beroepen worden geacht ook op de heffingsrente en belastingrente betrekking te hebben. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente en belastingrente ongegrond te worden verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 november 2016 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |