Rechtbank Gelderland, 08-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5867, AWB - 15 _ 4854
Rechtbank Gelderland, 08-11-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5867, AWB - 15 _ 4854
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 8 november 2016
- Datum publicatie
- 8 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:5867
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4854
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkstelling directeur voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting van commanditaire vennootschap. De aansprakelijkstelling dient te worden verminderd met de ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag omzetbelasting.
De inspecteur heeft de door de adviseur van eiser samengestelde jaarrekening als uitgangspunt gehanteerd, maar niet gemotiveerd waarom hij de daarin opgenomen omzet heeft verhoogd. Verweerder heeft dit ook niet gemotiveerd. Het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld dient om die reden verder te worden verminderd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/4854
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 5 maart 2015 aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting in de jaren 2012, 2013 en 2014 ten name van [A] C.V. tot een bedrag van € 58.553.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2015 de beschikking aansprakelijkstelling verminderd met € 739 tot € 57.814.
Eiser heeft daartegen bij brief van 7 augustus 2015, ontvangen door de rechtbank op 10 augustus 2015, tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. De commanditaire vennootschap [A] C.V. (hierna: [A] ) is opgericht op [2012] . Beherend vennoot van [A] was [C] Limited gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Commanditair vennoot van [A] was Stichting [D] te [Q] . Eiser was directeur/bestuurder van [C] Limited en gevolmachtigde van [A] .
2. De activiteiten van [A] bestonden onder meer uit het verzorgen van auto- en motorrijlessen.
3. In 2012 heeft een bedrijfsbezoek bij [A] plaatsgevonden. Doel hiervan was om meer inzicht te verkrijgen in de betrokkenheid van binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen bij (buitenlandse) doelvermogens. Van het bedrijfsbezoek is met dagtekening 27 juni 2012 een rapport opgemaakt. Het rapport behoort tot de gedingstukken.
4. [A] heeft niet of nauwelijks aangiften omzetbelasting gedaan. [A] heeft wel aangiften loonbelasting ingediend, al dan niet te laat, maar er is niet of nauwelijks op aangifte betaald.
5. In verband met de ontstane belastingschuld bij [A] is op 11 maart 2013 en 14 augustus 2013 beslag gelegd op roerende zaken op het adres van [A] . Dit beslag is na het administratieve beroep hiertegen opgeheven. De roerende zaken waarop het beslag was gelegd, waren in eigendom van de ouders van eiser.
6. Op 1 april 2014 is een boekenonderzoek ingesteld bij [A] naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van eiser en de aangiften omzetbelasting en loonheffingen van [A] . Het rapport, gedagtekend 18 juni 2014, behoort tot de gedingstukken. Het boekenonderzoek heeft geleid tot verschillende correcties. Aan [A] zijn onder andere naheffingsaanslagen omzetbelasting 2012 opgelegd.
7. Bij beschikking van 5 maart 2015 is eiser als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde omzet- en loonbelasting van [A] . Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
8. Verweerder is bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2015 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De aansprakelijkstelling is verminderd met de onbetaald gebleven bestuurlijke boetes. Het bedrag van de aansprakelijkstelling is aldus nader vastgesteld op een bedrag van € 57.814.
9. Bij beslissing van 4 februari 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 verminderd met € 2.245.
Geschil
10. In geschil is of eiser terecht op grond van artikel 33 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van [A] ten bedrage van € 57.814.
Beoordeling van het geschil
11. Eiser is op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschuld van [A] van in totaal € 58.553 (bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 57.814) . De aansprakelijkstelling heeft betrekking op 22 naheffingsaanslagen loonbelasting en 7 naheffingsaanslagen omzetbelasting.
12. Op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de IW is in afwijking in zoverre van andere wettelijke regelingen hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen, verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid: ieder van de bestuurders. Ingevolge het derde lid wordt ingeval een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam. In het vierde lid is bepaald dat degene die aansprakelijk is, niet aansprakelijk is voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan (disculpatiemogelijkheid).
13. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de last rust te bewijzen dat het niet aan hem te wijten is dat er te weinig belasting is voldaan. Eiser heeft geen feiten en of omstandigheden aangevoerd die tot disculpatie kunnen leiden (artikel 33, vierde lid, van de IW).
14. Eiser voert aan dat de bevindingen in het rapport van 18 juni 2014 onjuist zijn, omdat bij de theoretische omzetberekening onder meer van een onjuist aantal examens is uitgegaan, waardoor een te hoge omzet is berekend. Tijdens de zitting heeft eiser er voorts op gewezen dat de inspecteur de omzet 2012 en 2013 volgens de jaarrekening, zonder de stukken te hebben ingezien, met € 10.000 heeft verhoogd. Eiser stelt tot slot dat verweerder, door gebruik te maken van de gegevens in genoemd rapport, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
15. Blijkens de door eiser overgelegde beslissing van de inspecteur van 4 februari 2016 is de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 ambtshalve verminderd met € 2.245. De rechtbank is van oordeel dat de aansprakelijkstelling dan ook met dit bedrag dient te worden verminderd. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.
16. De rechtbank leidt uit de beslissing van de inspecteur van 4 februari 2016 af dat de inspecteur kennelijk heeft geconcludeerd dat de theoretische omzetberekening niet langer voldoet als grondslag voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting. De inspecteur heeft namelijk de door de adviseur van eiser samengestelde jaarrekening als uitgangspunt gehanteerd en de daarin opgenomen omzet in 2012 en 2013 met € 10.000 verhoogd, hetgeen tot genoemde vermindering heeft geleid. De inspecteur heeft evenwel niet gemotiveerd waarom de omzet in 2012 en 2013 met € 10.000 moet worden verhoogd. Ook verweerder kon daar ter zitting geen toelichting op geven. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld verder te verminderen met € 4.200 (21% van € 20.000).
17. De stelling van eiser dat de aansprakelijkstelling en de uitspraak op bezwaar wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel dienen te worden vernietigd, deelt de rechtbank niet. De stukken bevatten daarvoor geen aanknopingspunten. De aansprakelijkstelling is opgelegd met inachtneming van de wettelijke bepalingen en bevat evenals de uitspraak op bezwaar een voldoende motivering. Ook in het gebruiken van gegevens die het resultaat zijn van een theoretische omzetberekening ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding. Blijkens het rapport boekenonderzoek van 18 juni 2014 vertoont de kasadministratie en omzetverantwoording van [A] / [C] over 2012 en 2013 onregelmatigheden en heeft eiser over 2012 voor [A] / [C] geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend, hetgeen tot een theoretische omzetberekening heeft geleid. Het uiteindelijk hanteren van de door de adviseur samengestelde jaarrekening in plaats van de theoretische omzetberekening maakt dit niet anders, omdat de rechtbank er vanuit gaat dat het om alsnog door eiser aangeleverde gegevens gaat.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen van [A] en dat het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld dient te worden verminderd tot € 51.369 (€ 57.814 - € 2.245 - € 4.200).
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
20. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten zijn door eiser begroot op € 22.000.
21. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (HR 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit (HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Om als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit te kunnen gelden is tevens vereist dat de door eiser ten behoeve van de procedure bij de rechtbank gemaakte proceskosten in enig verband met die omstandigheid staan (HR 21 maart 2008, nr. 43 066, ECLI:NL:HR:2008:BA9380). In de stukken ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat door verweerder in vergaande mate onzorgvuldig is gehandeld. Ook anderszins is de rechtbank niet van dergelijke bijzondere omstandigheden gebleken.
22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aansprakelijkstelling tot € 51.369;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.238;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 november 2016 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |