Rechtbank Gelderland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6866, AWB - 14 _ 3621, 15_804 en 16_7300
Rechtbank Gelderland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6866, AWB - 14 _ 3621, 15_804 en 16_7300
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 20 december 2016
- Datum publicatie
- 23 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:6866
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 3621, 15_804 en 16_7300
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Naheffingsaanslagen.
2008: Panden met woonbestemming zijn vrijgesteld verhuurd. De desbetreffende facturen zijn niet aftrekbaar. Aanvullende aftrek wordt deels toegestaan waardoor per saldo de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
2009-2011: Omkering van de bewijslast nu verweerder aannemelijk maakt dat een aanzienlijk bedrag niet is geheven in verband met privécorrectie voor gebruik van een pand. Aanzienlijkheid wordt per jaar beoordeeld. Nu per saldo meer is ontvangen dan voldaan, wordt beoordeeld of het te veel in aftrek gebrachte bedrag relatief aanzienlijk is. Dit is het geval. Bewustheid ook aannemelijk, dus omkering.
Redelijke schatting voor zowel mate privégebruik als overige correcties. Geen schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Boete ambtshalve verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/3621, AWB 15/804 en AWB 16/7300
in de zaken tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie), te Den Haag, de Staat.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 2.326, alsmede bij beschikking een boete van € 232. Tevens is bij beschikking € 327 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar bij brief van 28 mei 2014, ontvangen door de rechtbank op 2 juni 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2014 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot nihil.
Bij brief van 23 september 2014 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 66.872, alsmede bij beschikking een boete van € 4.920. Tevens is bij beschikking € 7.032 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2015 de naheffingsaanslag verminderd tot € 66.521, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 6.996 en de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij brief van 9 februari 2015, ontvangen door de rechtbank op 10 februari 2015, heeft eiseres beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.
Op 31 december 2014 heeft verweerder nog een naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegd van € 2.071. Tevens is bij beschikking € 298 heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2015 heeft verweerder de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Bij brief van 1 mei 2015, door de rechtbank ontvangen op 6 mei 2015, heeft eiseres daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016.
Namens eiseres zijn de gemachtigde en [A] verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [B] en [C] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Haar ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken.
2. Eiseres heeft in de onderhavige jaren de panden gelegen aan de [A-straat 1 en 2] te [Q] als woningen verhuurd. Ook heeft zij panden gelegen aan de adressen [A-straat 3] te [R] en [A-straat 4] te [S] belast verhuurd.
3. Eiseres heeft in 2001 een bedrijfspand/woonhuis gekocht, met daarbij gelegen 4 hectare grond, aan de [A-straat 5] te [Z] . Op dit perceel heeft zij een nieuw pand laten bouwen (hierna ook: het pand in [Z] ). De bouw daarvan is aangevangen in 2008. Medio 2009 is het pand opgeleverd.
4. Over de onderhavige jaren heeft eiseres per kwartaal aangifte voor de OB gedaan. Over 2008 heeft zij per saldo € 34.186 terugontvangen, over 2009 € 100.160, over 2010 € 12.365 en over 2011 € 5.982.
5. Op 3 september 2012 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB over de jaren 2008 tot en met 2011. Het rapport boekenonderzoek heeft als dagtekening 25 maart 2014.
6. Met dagtekening 31 december 2013 heeft verweerder ter behoud van rechten de naheffingsaanslag over het jaar 2008 opgelegd. Naar aanleiding van het rapport boekenonderzoek is de naheffingsaanslag over de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegd. De correctie over 2008 is in het rapport boekenonderzoek berekend op € 3.608. Het verschil met de naheffingsaanslag (€ 1.282) is wegens verjaring niet nageheven. In verband met discussie over het jaar waarin de OB ter zake van één factuur in vooraftrek gebracht dient te worden heeft verweerder ter behoud van rechten de (tweede) naheffingsaanslag over het jaar 2009 opgelegd.
Geschil
7. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- -
-
of de panden aan de [A-straat 1 en 2] te [Q] gebruikt worden voor belaste prestaties;
- -
-
de correctie in verband met privégebruik van eiseres van het pand in [Z] ;
- -
-
of eiseres ten aanzien van diverse facturen terecht voorbelasting in aftrek heeft gebracht;
- -
-
of de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd.
Daarbij voert eiseres mede aan dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Ter zitting heeft verweerder de correctie ten aanzien van de huuropbrengsten van de panden in [R] en [S] prijsgegeven. Hij heeft zich daarbij beroepen op interne compensatie in verband met een aantal onjuist uit het rapport boekenonderzoek overgenomen correcties.
Beoordeling van het geschil
2008
Niet-tijdig beslissen op bezwaar 2008
8. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar door verweerder. Ingevolge het derde lid van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres mede betrekking op de nadien door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2014. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar, heeft eiseres daarbij inmiddels geen belang meer, nu alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder inmiddels de (maximale) dwangsom van € 1.260 heeft vergoed. Verweerder heeft daarnaast schriftelijk meegedeeld dat hij bereid is het griffierecht te vergoeden. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
[A-straat 1 en 2] te [Q]
9. Eiseres heeft OB in vooraftrek gebracht die is begrepen in facturen die betrekking hebben op de panden [A-straat 1 en 2] te [Q] . Deze panden werden in 2008 als woning, dus vrijgesteld van OB, verhuurd. Eiseres heeft gesteld dat zij beoogt de panden in de nabije toekomst belast te verhuren. Ter zitting is toegelicht dat het van oudsher om kantoorruimten gaat en dat het de bedoeling is, nu de verhuurmarkt moeizaam is, de panden weer daarvoor geschikt te maken. De hiervoor noodzakelijke verbouwingen hebben nog niet plaatsgevonden.
10. Verweerder heeft erop gewezen dat de panden een woonbestemming hebben en in 2008 en de jaren daarna als woning en dus vrijgesteld zijn verhuurd. Volgens verweerder zijn de kosten toerekenbaar aan de vrijgestelde verhuur en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt aan de hand van objectieve gegevens dat de kosten rechtstreeks zijn toe te rekenen aan (toekomstige) belaste prestaties.
11. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting heeft erkend dat tot op heden geen verbouwing van de panden tot kantoorruimte heeft plaatsgevonden. Er is - mede gelet op de bestemming en inrichting van de panden - naar het oordeel van de rechtbank nog geen concreet voornemen tot belaste verhuur. Bovendien hebben de facturen waarvan de OB in vooraftrek is gebracht geen betrekking op kosten die dienen ter voorbereiding om daartoe te komen, maar op algemeen onderhoud en advieskosten van de advocaat in verband met een eerder uitgevoerde verbouwing. Die verbouwing houdt gelet op de verklaring van eiseres ter zitting geen verband met een eventueel voorgenomen verhuur als kantoorpand. Gelet hierop moet geconcludeerd worden dat de kosten zijn gebruikt voor vrijgestelde handelingen en de correctie juist is.
Aanvullende aftrek
12. Bij brief van 23 september 2014 heeft eiseres een aantal nadere stellingen ingenomen. Zij wil alsnog OB in vooraftrek brengen ter zake van een vijftal facturen. Dit betreft de navolgende facturen:
factuur afkomstig van: |
datum: |
hoogte OB: |
[D] |
21 augustus 2008 |
€ 170,05 |
[E] |
27 december 2007 |
€ 266 |
[F] |
16 oktober 2008 |
€ 2.071 |
[G] |
17 juli 2008 |
€ 2.603,30 |
[H] |
2 januari 2008 |
€ 33,33 |
13. Verweerder heeft het recht op aftrek op al deze facturen betwist. Wel heeft hij erkend dat de OB ter zake van een andere factuur van [D] van 15 september 2008 voor een bedrag van € 522,50 alsnog in vooraftrek kan worden gebracht. Hij beroept zich echter op interne compensatie met het niet nageheven bedrag van € 1.281,70.
14. Volgens verweerder is de OB op de factuur van [D] van 21 augustus 2008 al in vooraftrek gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ter zake van deze factuur niet aannemelijk gemaakt dat de vooraftrek door verweerder was geweigerd. Uit het rapport boekenonderzoek vloeit dit niet voort. Nu de discussie zich tot de beroepsfase steeds heeft gericht op het ontbreken van de andere factuur (waarvan de aftrek alsnog is geaccepteerd), gaat de rechtbank ervan uit dat al aftrek heeft plaatsgevonden. De vooraftrek behoeft niet tweemaal te worden toegestaan.
15. De factuur van [E] is gedateerd 27 december 2007. Eiseres heeft geen feiten gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat in 2008 recht op aftrek bestond. Deze vooraftrek wordt daarom evenmin toegestaan.
16. Ter zake van de factuur van [F] heeft verweerder opgemerkt dat deze ten onrechte in 2009 is afgetrokken. Hij heeft ter behoud van rechten voor dat jaar de naheffingsaanslag van 31 december 2014 opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank behoort de aftrek in 2008 plaats te vinden, gelet op de datering van de factuur. Eiseres heeft dus recht op een aanvullende aftrek in 2008 ter hoogte van € 2.071.
17. Met betrekking tot [G] heeft verweerder in eerste instantie aangevoerd dat de factuur ontbrak. Nu eiseres deze alsnog heeft overgelegd, wordt de betaling betwist. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de vooraftrek te weigeren. Gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is het uitgangspunt dat recht op aftrek bestaat van de belasting die door andere ondernemers ter zake van door hen verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Aan deze voorwaarden is voldaan. Waarom verweerder eraan twijfelt of de factuur (zelfs maar gedeeltelijk) is betaald, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Het feit dat eiseres heeft verklaard dat [G] een oplichter is, acht de rechtbank daarvoor niet voldoende. De factuur vermeldt een bedrag van € 50.000 inclusief OB. Eiseres heeft gesteld dat hiervan € 15.000 daadwerkelijk is betaald en heeft daarmee impliciet aangegeven dat de factuur tot een bedrag van € 35.000 niet is betaald en niet zal worden betaald. Dit betekent dat de OB die in het bedrag van € 15.000 is verdisconteerd kan worden afgetrokken. Eiseres heeft het bedrag onjuist berekend (op basis van 21%), zoals verweerder terecht heeft geconstateerd. Uitgaand van het in 2008 geldende tarief van 19% bedraagt de OB 19/119 x € 15.000 oftewel € 2.394,96. De rechtbank beperkt de aftrek tot dit bedrag.
18. Ter zake van de factuur van [H] heeft verweerder betwist dat deze betrekking heeft op werkzaamheden voor de onderneming van eiseres. Het gaat om werkzaamheden in december 2007 op het adres [A-straat 5] te [Z] , waar op dat moment nog slechts de oude woning van eiseres stond en nog geen aanvang met de bouw van het nieuwe pand was gemaakt. Gelet op de omschrijving van de werkzaamheden, te weten “Riolering ontstopt en camera inspectie uitgevoerd”, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om werkzaamheden ten behoeve van haar onderneming. De aftrek wordt daarom niet toegestaan.
19. In totaal bestaat gelet op het voorgaande over 2008 recht op een aanvullende aftrek van voorbelasting van € 522,50 + € 2.071 + € 2.394,96 = € 4.988,46. De rechtbank vermindert dit bedrag met het bedrag van € 1.281,70 waarvoor verweerder een beroep op interne compensatie heeft gedaan. Dit betreft een correctie in verband met de pro rata vanwege het feit dat - zoals hiervoor is overwogen - verweerder er terecht van is uitgegaan dat eiseres deels vrijgestelde prestaties verricht, bestaande uit de verhuur van de panden aan de [A-straat 1 en 2] te [Q] . De hoogte van de pro rata is voor het overige niet in geschil. Per saldo resteert een extra vooraftrek van afgerond € 3.707. De naheffingsaanslag over 2008 bedroeg € 2.326. Dit betekent dat deze vernietigd moet worden. Het beroep is gegrond.
2009 tot en met 2011
20. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder 16. heeft overwogen, oordeelt zij dat de naheffingsaanslag over 2009 van 31 december 2014 terecht is opgelegd. Eiseres had de OB immers in 2008 dienen af te trekken en krijgt deze aftrek ook in dat jaar. De aftrek heeft ten onrechte in 2009 plaatsgevonden. Het desbetreffende beroep is ongegrond.
Bewijslastverdeling
21. De rechtbank ziet, alvorens de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 inhoudelijk te beoordelen, aanleiding allereerst in te gaan op de verdeling van de bewijslast.
22. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover van belang, dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Dit artikel vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.
23. Eiseres heeft ieder kwartaal aangifte voor de OB gedaan. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (zie Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
24. Gelet op de hoogte van de correcties kan deze situatie zich voor de jaren vanaf 2009 voordoen. Een belangrijk onderdeel daarbij is de correctie ter zake van het pand in [Z] . Verweerder heeft hiervoor in de jaren 2009, 2010 en 2011 achtereenvolgens bedragen van € 14.227, € 14.909 en € 14.943 gecorrigeerd. Daarom zal de rechtbank eerst aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast die correctie bespreken.
25. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand in [Z] zakelijk is geëtiketteerd. Verweerder heeft dit ook geaccepteerd, maar heeft met toepassing van artikel 4, tweede lid, en artikel 8, zevende lid, van de Wet OB en artikel 5a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 jaarlijks gecorrigeerd voor het privégebruik van het pand. Verweerder draagt in beginsel de bewijslast voor de juistheid van deze correctie. Hiervoor is in de eerste plaats van belang op welk moment het pand in gebruik is genomen, en vervolgens op welke wijze het is gebruikt.
26. Verweerder heeft gesteld dat het pand in [Z] in 2009 in gebruik is genomen. Hij heeft daarvoor een aantal feiten gesteld. Voorts heeft hij aangevoerd dat de zakelijke etikettering louter verband houdt met het feit dat zich in het pand een kantoorruimte bevindt, die eiseres gebruikt voor werkzaamheden in verband met de verhuur van de andere panden.
27. Eiseres heeft de stelling van verweerder betwist. Zij voert aan dat het pand in [Z] pas in 2011 in gebruik is genomen en dan nog slechts antikraak, met het doel het beschikbaar te houden voor belaste verhuur. Haar streven was het pand te verhuren, bij voorkeur aan haar dochter, die een paardenhouderij/-fokkerij wilde beginnen. Het pand verhoogt volgens verklaring van eiseres ter zitting - gelet op de uitstraling ervan - de statuur van die onderneming en biedt mogelijkheden om bijvoorbeeld stagiaires te laten overnachten. In de onderhavige jaren was het karakter van de werkzaamheden van de dochter nog slechts hobbymatig. Dit had er mede mee te maken dat er nieuwe stallen bij het pand gebouwd moesten worden, waarvoor eiseres de financiering niet rondkreeg.
28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het pand in [Z] in 2009 in gebruik heeft genomen. Daarbij hecht zij met name waarde aan de volgende door verweerder aangevoerde (en door eiseres niet betwiste) feiten. De oplevering door de aannemer heeft in 2009 plaatsgevonden. De woning is in datzelfde jaar volledig ingericht en gestoffeerd. Dit betekent dat vanaf dat moment bewoning in elk geval feitelijk mogelijk was. Aannemelijk is dat de bewoning rond oktober 2009 is aangevangen. Met name is daarbij van belang dat gas en elektra waren aangelegd en dat eiseres aan leverancier [I] heeft doorgegeven dat sprake was van een verhuizing. Dat daadwerkelijk gebruikgemaakt is van de aansluitingen en voorzieningen, is te meer aannemelijk gelet op de klacht van eiseres over het niet functioneren van de open haard in november 2009. Hiertegenover heeft eiseres geen feiten gesteld die afdoen aan het voorgaande en die maken dat toch niet aannemelijk zou zijn dat het pand rond oktober 2009 door haar is betrokken. Daarbij overweegt de rechtbank tevens dat de stelling van eiseres dat de bewoning in 2011 antikraak was niet geloofwaardig is, gelet op de slechte staat waarin de oude woning van eiseres zich op dat moment bevond als gevolg van lekkage.
29. Op grond van de in overweging 25. genoemde artikelen wordt met ingang van 2009 een correctie voor het privégebruik van het pand in [Z] toegepast. Kort gezegd bedraagt deze correctie per jaar 10% van de gemaakte kosten, vermenigvuldigd met het percentage privégebruik. Dit laatste percentage is tussen partijen in geschil.
30. Verweerder heeft 97,4% van de oppervlakte van het pand als privé aangemerkt. Hij is uitgegaan van de vierkante meters vloeroppervlak, waarbij de zolder slechts gedeeltelijk is meegenomen. Het totale aantal vierkante meters bedraagt 729,24. Op 18,79 m² na (een werkkamer, 10% entree, 10% hal, 10% toilet) is deze oppervlakte als privé aangemerkt.
31. Eiseres heeft de door verweerder gehanteerde methode als zodanig niet bestreden, maar zij stelt - los van het moment van ingebruikname - een aanzienlijk kleiner deel van het pand te hebben gebruikt, te weten 9,6%. Aan de hand van de bouwtekeningen heeft zij haar stelling ter zitting nader toegelicht.
32. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het pand voor een aanzienlijk groter deel voor privédoeleinden is gebruikt dan eiseres stelt. Daarbij komt dat voor zover eiseres het pand zakelijk heeft gebruikt, tevens relevant is in hoeverre het om belaste prestaties voor de OB gaat. Voor zover het om niet-belast gebruik gaat, zou immers herziening aan de orde zijn, wat eveneens van invloed is op de vraag of een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven.
33. De omstandigheid dat een zaak uitsluitend voor economische exploitatie geschikt is, volstaat in de regel om te kunnen aannemen dat de eigenaar deze ten behoeve van zijn economische activiteiten exploiteert en dus om duurzaam opbrengsten te verkrijgen. Indien daarentegen een zaak naar haar aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden kan worden gebruikt, moeten alle exploitatieomstandigheden worden onderzocht, teneinde uit te maken of zij werkelijk wordt gebruikt om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen (Renate Enkler, Hof van Justitie EU 26 september 1996, C-230/94, ECLI:EU:C:1996:352).
34. Nu het pand naar zijn aard een woning is, die als zodanig is ingericht, is daarin een belangrijke aanwijzing te vinden dat eiseres het pand als woning heeft gebruikt. Het daadwerkelijke gebruik stemt daarmee naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige jaren overeen.
35. Eiseres heeft gesteld dat zij ongeveer 110 m² van het pand in [Z] heeft gebruikt, bestaande uit een kamer, een deel van de woonkamer en de keuken. Met betrekking tot de woonkamer heeft zij aangevoerd dat zich daarin een vergadertafel bevond, die werd gebruikt voor zakelijke besprekingen. Eiseres heeft verklaard dat zij in privé slechts het gedeelte van de woonkamer gebruikte dat zich op de bouwtekening links van de open haard bevindt. De rechtbank acht dit laatste niet aannemelijk, nu de keuken zich juist rechts van de woonkamer bevindt en het door eiseres als zakelijk aangewezen deel van de woonkamer de verbinding tussen deze twee delen vormt. Ondanks de aanwezigheid van een vergadertafel in het rechterdeel van de woonkamer is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de gehele woonkamer voor privédoeleinden werd gebruikt. Het gebruik van een deel van de woonkamer voor vergaderingen kan hooguit leiden tot een kleine vermindering van de correctie privégebruik, op een wijze vergelijkbaar met de correctie die verweerder bij de hal, de entree en één toilet heeft toegepast. Voorts is aannemelijk dat eiseres naast de hal, de entree, een toilet en de door haar genoemde ruimtes in ieder geval ook de gang, een badkamer en ten minste één slaapkamer heeft gebruikt. Daarmee is het gebruik van de gehele benedenverdieping voor privédoeleinden aannemelijk. In 2011 heeft de dochter van eiseres de bovenverdieping betrokken. Dat zij daarvoor huur heeft betaald is gesteld noch aannemelijk geworden. Ook dit moet daarom worden aangemerkt als privégebruik.
36. Daar staat tegenover dat niet aannemelijk is dat er in de onderhavige jaren in een grotere mate OB-belast gebruik is gemaakt van het pand of dat het pand voor een groter deel bestemd was OB-belast te worden gebruikt dan verweerder heeft aangenomen. Daarvoor is van belang dat de werkzaamheden van de dochter een louter hobbymatig karakter hebben, terwijl niet aantoonbaar is gezocht naar andere potentiële huurders. Eiseres heeft verklaard dat wanneer zich een andere huurder meldt, zij niet kan instemmen met verhuur voor ten minste vijf jaren, omdat zij mogelijk het pand zal moeten verkopen als zij de onderhavige procedures verliest. Dat een lopende verhuur van een zakelijk pand aan verkoop in de weg zou staan valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer in te zien. Daarmee blijft overeind dat eiseres, ook thans nog, niet actief zoekt naar een huurder. Een belangrijk feit is bovendien dat er nog immer geen nieuwe stallen bij het pand zijn gebouwd, en dat die volgens de stellingen van eiseres nu juist van wezenlijke betekenis zijn voor de verhuur van het pand, en in ieder geval voor de exploitatiemogelijkheden van een paardenhouderij/-fokkerij. Ook merkt de rechtbank op dat de stelling van eiseres dat zij de slaapkamers op de eerste verdieping wil gebruiken om stagiair(e)s de mogelijkheid te geven te overnachten niet, in elk geval niet zonder meer, leidt tot de conclusie dat daarmee sprake zou zijn van belast gebruik. Eiseres heeft niet toegelicht waarom dit een belaste prestatie zou opleveren. Ervan uitgaand dat de terbeschikkingstelling van slaapruimte wordt aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak als woning, is sprake van een vrijgestelde prestatie.
37. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat zij de zolderverdieping vanaf 1 juli 2011 verhuurt aan [J] . Zij heeft verwezen naar een addendum uit 2011 bij de huurovereenkomst die zij in 2009 met [J] heeft gesloten voor het adres [A-straat 4] te [S] . De rechtbank stelt vast dat op de facturen die verweerder heeft overgelegd het adres van het pand in [Z] niet als verhuurd adres is vermeld. Ook staat vast dat [J] vanaf juli 2011 niet méér huur heeft betaald dan voorheen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat [J] de zolderverdieping daadwerkelijk heeft gehuurd. Overigens sluit de rechtbank daarmee niet uit dat de directeur van [J] de zolderverdieping feitelijk heeft gebruikt voor zijn onderneming. Hij is volgens verklaring van verweerder de partner van de dochter van eiseres die op de bovenverdieping woonde. Dit eventuele gebruik van de zolderverdieping wordt, nu daarvoor kennelijk niet is betaald, niet als economische activiteit, althans als niet-belaste prestatie gekwalificeerd.
38. Alle omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat alleen de werkkamer in de onderhavige jaren voor zakelijke doeleinden is gebruikt en dat dit gebruik alleen betrekking heeft op de verhuur van panden in [R] , [S] en [Q] . In verband daarmee is de werkkamer op de begane grond zakelijk geëtiketteerd en ook is hieraan een percentage van het gebruik van de hal, entree en een toilet toegerekend. Op een mogelijke kleine correctie na vanwege de vergadertafel in de woonkamer acht de rechtbank de berekening van verweerder juist.
39. Verweerder heeft - ook als een kleine correctie voor de vergadertafel zou worden aangebracht - aannemelijk gemaakt dat ter zake van het privégebruik van het pand in [Z] in 2009, 2010 en 2011 een correctie van circa € 14.000 per jaar dient plaats te vinden.
40. Nu de privécorrectie op jaarbasis plaatsvindt, dient voor de beoordeling of eiseres de vereiste aangiften heeft gedaan eveneens bij de verschuldigde belasting op jaarbasis te worden aangesloten. Blijkens de ter zitting overgelegde jaaroverzichten heeft eiseres in de jaren 2009, 2010 en 2011 per saldo meer OB in vooraftrek gebracht dan zij heeft voldaan. Het hiervoor weergegeven criterium, dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, dient naar het oordeel van de rechtbank in deze situatie aldus te worden uitgelegd dat beoordeeld dient te worden of het te veel in aftrek gebrachte bedrag relatief aanzienlijk is. Gelet op de door eiseres op jaarbasis ontvangen bedragen en de bedragen waarop zij recht had is naar het oordeel van de rechtbank voor de jaren 2009 en 2010 aan dit criterium voldaan. Voor 2011 geldt zelfs dat gelet op het per saldo ontvangen bedrag van € 5.982 aannemelijk is dat eiseres per saldo OB had dienen te voldoen in plaats van te ontvangen. Daarmee is eens te meer aan dit criterium voldaan. Een bedrag van afgerond € 14.000 per jaar acht de rechtbank daarnaast ook absoluut aanzienlijk.
41. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres zich er ten tijde van het doen van aangifte van bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Nu ervan uitgegaan moet worden dat het pand in [Z] niet zakelijk geëxploiteerd wordt, is daarmee evenzeer aannemelijk dat eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat zij ten onrechte alle voorbelasting voor het pand in [Z] in aftrek heeft gebracht. De zakelijke etikettering kan daaraan niet afdoen, nu er vanaf 2009 sprake is geweest van een hoge mate van privégebruik.
42. Gelet op het voorgaande wordt de bewijslast voor de naheffingsaanslag over de jaren 2009 tot en met 2011 omgekeerd en verzwaard. De rechtbank zal de correcties vanuit dat perspectief behandelen.
Pand in [Z]
43. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de berekening van het privégebruik van het pand in [Z] een redelijke schatting gemaakt door uit te gaan van 97,4% privégebruik. Hij heeft rekening gehouden met 100% zakelijk gebruik van een kantoor/werkkamer, en deels zakelijk gebruik van de hal, de entree en een toilet. Eiseres heeft met de hiervoor reeds besproken stellingen omtrent de vergadertafel en de verhuur van de zolderverdieping (overigens pas vanaf 2011) de onjuistheid van de correctie niet doen blijken. Zij heeft immers geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat en hoe vaak er vergaderd is in de woonkamer en hiervoor is al overwogen dat niet aannemelijk is (laat staan dat dit is gebleken) dat [J] inderdaad de zolderverdieping belast heeft gehuurd. Deze correctie blijft daarom volledig in stand.
Vooraftrek vijf Peugeots
44. Eiseres heeft in 2009 OB voor in totaal negen auto’s in vooraftrek gebracht. Het betreft auto’s waarop OB rust. Van vijf hiervan (vier in het derde kwartaal, een in het vierde kwartaal) is niet duidelijk wat ermee is gebeurd, behoudens dat deze eind 2009 volgens de Dienst Wegverkeer niet (meer) op naam van eiseres stonden. Dit kan betekenen dat ze zijn verkocht. Er is echter geen OB over de verkoop voldaan. Verweerder heeft de vooraftrek van de vijf verdwenen auto’s gecorrigeerd. In het licht van de omkering van de bewijslast is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een redelijke schatting. Nu eiseres niet heeft doen blijken wat er met de auto’s is gebeurd, is de onjuistheid van de schatting niet gebleken.
Correcties op facturen
45. Verweerder heeft over de jaren 2009, 2010 en 2011 de vooraftrek op diverse facturen gecorrigeerd. Op hoofdlijnen kunnen de correcties in een aantal groepen worden ingedeeld.
46. In de eerste plaats zijn er wederom facturen die betrekking hebben op werkzaamheden met betrekking tot de panden aan de [A-straat 1 en 2] te [Q] . Ook in de onderhavige jaren werden deze panden vrijgesteld (als woning) verhuurd. Zoals hiervoor is overwogen, bestaat op dit punt geen recht op vooraftrek, nu niet aannemelijk is geworden dat de panden en de werkzaamheden daaraan werden gebruikt voor (toekomstige) belaste prestaties. De correcties zijn dus terecht toegepast.
47. Vervolgens zijn er diverse facturen die niet op naam van eiseres zijn gesteld. In dat geval is er geen recht op vooraftrek. Eiseres heeft niet doen blijken dat zij niettemin afnemer was van de desbetreffende prestaties.
48. Ook zijn er bij het boekenonderzoek facturen aangetroffen, die weliswaar op naam van eiseres staan, maar waarvan verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat deze betrekking hebben op ondernemersactiviteiten. Een deel hiervan heeft betrekking op zaken rond het pand in [Z] , zoals reparatie van de oude stal of een tractor. Het pand is weliswaar zakelijk geëtiketteerd, maar dit hangt alleen samen met de exploitatie van de andere panden van eiseres en niet met de gestelde beoogde verhuur van het pand in [Z] . Eiseres heeft de onjuistheid daarvan niet doen blijken. In het kader van de omkering van de bewijslast is de rechtbank van oordeel dat verweerder met correctie van deze facturen de grenzen van de redelijke schatting niet te buiten is gegaan. Eiseres heeft wederom de onjuistheid van de correcties niet doen blijken.
49. In een aantal gevallen wijkt het bedrag van de vooraftrek af van het bedrag dat op de bijbehorende factuur is vermeld. Hiervoor heeft verweerder gecorrigeerd. Eiseres heeft die correcties niet betwist, zodat ook deze in stand blijven.
50. Van diverse in vooraftrek gebrachte bedragen OB ontbreekt de factuur. Reeds in het rapport boekenonderzoek is gespecificeerd om welke facturen het gaat. Niettemin heeft eiseres deze niet verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de correctie van deze bedragen, zeker in het kader van de omkering van de bewijslast, alleszins redelijk is.
51. In een aantal gevallen heeft eiseres OB in aftrek gebracht ter zake van horecadiensten. Deze aftrek is op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Wet OB niet toegestaan. Eiseres heeft tegen de desbetreffende correcties van verweerder ook geen gronden aangevoerd, zodat ook deze gehandhaafd blijven.
52. Eén factuur (van [K] ) is gedeeltelijk niet betaald, een andere factuur (van [L] ) is tweemaal in aftrek gebracht. Ook dit is gecorrigeerd. Deze beide correcties zijn evenmin betwist en blijven reeds daarom in stand.
53. Bij brief van 2 oktober 2013 heeft eiseres te kennen gegeven dat zij aanvullend OB in vooraftrek wenst te brengen ter zake van een aantal bonnen van [M] en een aantal aanvullende posten. Verweerder heeft deze gedeeltelijk geaccepteerd. Eiseres heeft de onjuistheid van de bedragen die verweerder heeft geaccepteerd niet doen blijken. Wel heeft verweerder mogelijk tweemaal eenzelfde bedrag aan vooraftrek gecorrigeerd. Over het tweede kwartaal van 2011 is in het boekenonderzoek (pagina 16) een bedrag van € 50,73 aan voorbelasting ter zake van [M] gecorrigeerd. Aan de hand van de overgelegde bonnen is onder 2.12 vervolgens vastgesteld wat het bedrag aan voorbelasting is dat kan worden geaccepteerd. Hierop is de voorbelasting van € 272,20 in mindering gebracht. De rechtbank kan niet uitsluiten dat in dit bedrag opnieuw het bedrag van € 50,73 is begrepen. Verweerder heeft dit ter zitting niet kunnen weerleggen, maar een beroep op interne compensatie gedaan. Er zijn namelijk enkele bedragen ten onrechte niet in de naheffingsaanslag begrepen. De rechtbank constateert, voor zover thans van belang, dat de naheffingsaanslag overeenkomstig het rapport boekenonderzoek is opgelegd en dat daarin onder meer een correctie in het voordeel van eiseres tweemaal is doorgevoerd, terwijl daarop maar eenmaal recht bestond. De rechtbank wijst - zoals verweerder ter zitting ook heeft gedaan - op een bedrag aan voorbelasting van € 7.184,87 op een factuur van [K] dat nog niet in aftrek was gebracht. In het rapport is dit per abuis zowel in het tweede als in het derde kwartaal van 2009 meegenomen. Dit bedrag kan eenmaal teruggenomen worden. Hiermee is het bedrag van € 50,73 ruimschoots gecompenseerd. Ook in zoverre wordt het standpunt van verweerder gevolgd.
Pro rata
54. Ook voor de jaren 2009 tot en met 2011 heeft verweerder een pro rata toegepast voor het feit dat eiseres deels niet-belaste prestaties heeft verricht. Eiseres heeft de bedragen niet betwist, alleen de stelling dat zij niet-belaste prestaties heeft verricht. Gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen, blijft ook deze correctie in stand.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
55. Eiseres heeft zich beroepen op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het verbod van vooringenomenheid. In de kern komen de argumenten van eiseres erop neer dat zij zich onvoldoende gehoord voelt en de indruk heeft dat sprake is van vooringenomenheid bij verweerder. Als gevolg daarvan zou de controle onvoldoende zorgvuldig zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te brengen en haar stellingen te onderbouwen. Ook is verweerder in detail op de verschillende onderdelen ingegaan. Het stellen van nadere vragen door de controlerend ambtenaar voordat eerdere vragen beantwoord waren acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Dat eiseres moeite had bepaalde zaken boven tafel te krijgen door diverse faillissementen is wel iets waarmee verweerder rekening diende te houden, maar in de gang van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat dit onvoldoende is gebeurd. Ook voor het overige kan het beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, gelet op de inhoud van de stukken, niet slagen.
Tussenconclusie
56. Gelet op het voorgaande is het beroep ter zake van de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 ongegrond.
Heffingsrente
57. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zijn de beroepen ter zake van de naheffingsaanslag over 2009 en die over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 ook in zoverre ongegrond.
Boetebeschikking
58. Verweerder heeft bij de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 op grond van artikel 67c van de AWR en artikel 20, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 4.920 (het wettelijke maximum in 2011), nu dit minder is dan 10% van de nageheven belasting. Eiseres heeft de boete betwist en aangevoerd dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Daartoe heeft zij met name aangevoerd dat zij heeft vertrouwd op door haar ingeschakelde deskundigen. Nog daargelaten dat verweerder dit heeft betwist, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van een pleitbaar standpunt. Voor zover het gaat om het gebruik van het pand in [Z] is sprake van een feitelijke beoordeling. De feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat het pand voor louter zakelijke activiteiten werd gebruikt. Het achterwege laten van een correctie in verband met privégebruik is in het licht van de feiten geen pleitbaar standpunt. Hetzelfde heeft te gelden voor het aftrekken van voorbelasting ter zake van facturen op naam van anderen, ter zake van privéaankopen en ter zake van niet bewaarde facturen. Ook de stelling dat de panden aan de [A-straat 1 en 2] in [Q] in de toekomst belast verhuurd zullen worden levert geen pleitbaar standpunt op. Dat eiseres daarbij mogelijk mede is afgegaan op de inschatting van door haar ingeschakelde deskundigen doet daaraan niet af.
59. De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de naheffingsaanslag is beoordeeld met gebruikmaking van de omkering van de bewijslast, maar ziet daarin geen aanleiding tot matiging van de boete, mede gelet op het feit dat sprake is van een verzuimboete.
60. Het beroep is gelet op het voorgaande ook ongegrond voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking.
61. Wel dient - ambtshalve - te worden beoordeeld of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In beginsel is daarvan sprake als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
62. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voornemen tot het opleggen van een boete aan eiseres is bekendgemaakt in het rapport van onderzoek van 25 maart 2014 en de daarbij behorende brief van 26 maart 2014. Op dat moment is de termijn begonnen. Nu tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden met afgerond negen maanden. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de boete met 10% te verminderen tot € 4.428.
Vergoeding van immateriële schade
63. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
64. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade, aldus de Hoge Raad. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In belastingzaken heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
65. In een geval als het onderhavige, waarin meer zaken van een belastingplichtige gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:700). Als de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel (zie Hoge Raad 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:540).
66. De ontvangstdatum van het eerste bezwaarschrift is 7 januari 2014. De termijn is geëindigd met deze uitspraak. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn bijna drie jaren verstreken. Dit betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna een jaar.
67. In de bezwaarfase zijn de drie bezwaarschriften niet gezamenlijk behandeld. Alleen over 2008 is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak op bezwaar dateert van 8 augustus 2014, zeven maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. Dit betekent een overschrijding van de termijn met één maand.
68. In beroep zijn de zaken wel gezamenlijk behandeld. In zoverre is dus sprake van samenhangende zaken. Het eerste beroepschrift heeft betrekking op de uitspraak op bezwaar
van 8 augustus 2014. Tot de datum van deze uitspraak zijn sindsdien twee jaren en bijna vijf maanden verstreken. Dit betekent een overschrijding van de termijn met bijna elf maanden.
69. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding wordt een tarief gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van in totaal € 1.000. Met inachtneming van de verdeelsleutel die volgt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van 1/12 deel hiervan, oftewel € 83, en de Staat tot 11/12 deel, oftewel € 917. Hierin ziet de rechtbank tevens aanleiding te bepalen dat de Staat en verweerder elk de helft van het betaalde griffierecht voor de jaren 2009 en 2010 ad € 167 dienen te vergoeden aan eiseres. Het griffierecht van € 45 ter zake van het beroep over 2008 dient, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, voor rekening van verweerder te komen.
Conclusie
70. Gelet op het voorgaande dient het beroep ter zake van de naheffingsaanslag over 2008 gegrond te worden verklaard. De overige beroepen worden ongegrond verklaard. Het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen.
Proceskostenveroordeling
71. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Voor de bezwaarfase geldt dat geen sprake is van een fout van verweerder. De naheffingsaanslagen en beschikkingen blijven inhoudelijk immers in stand. Voor de beroepsfase staat dit - gelet op de gegrondverklaring van het verzoek om vergoeding van immateriële schade - op zich niet in de weg aan toekenning van een vergoeding. Eiseres heeft gesteld dat zij advies heeft gehad van de heer [N] , en dat hij inhoudelijk bij de opstelling van het beroepschrift en de aanvulling daarop betrokken is geweest. Verweerder heeft echter betwist dat hiervoor kosten op eiseres drukken. Volgens hem is sprake van een vriendendienst. Eiseres heeft haar verzoek niet met bewijsstukken (zoals een rekening) onderbouwd. Daarmee heeft ze tegenover de betwisting door verweerder niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep ter zake van de naheffingsaanslag OB 2008 en de beschikking heffingsrente gegrond;
- -
-
vernietigt de desbetreffende uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslag OB 2008 en de beschikking heffingsrente;
- -
-
verklaart de overige beroepen ongegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 voor zover het de boetebeschikking betreft;
- -
-
vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 tot € 4.428;
- -
-
veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 83;
- -
-
veroordeelt de Staat tot het vergoeden van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 917;
- -
-
gelast dat verweerder een bedrag van € 128,50 ter zake van het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt;
- -
-
gelast dat de Staat een bedrag van € 83,50 ter zake van het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 december 2016
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |