Home

Rechtbank Gelderland, 27-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6941, AWB - 16 _ 3964

Rechtbank Gelderland, 27-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6941, AWB - 16 _ 3964

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
27 december 2016
Datum publicatie
27 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:6941
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3964

Inhoudsindicatie

Kwijtscheldingswinst artikel 3.13 Wet IB 2001 en problemen met toetsingsinkomen voor toeslagen. Schone lei na schuldsaneringsregeling leidt tot kwijtscheldingswinst voor zover er te verrekenen verliezen zijn. Voor de inkomstenbelasting werkt dit neutraal uit, maar voor de toeslagen heeft het ongewenste effecten. Door de kwijtscheldingswinst wordt het inkomen hoger en vervalt het recht op toeslagen. Daardoor terugbetaling en dus nieuwe schulden. Rechtbank kan hiervoor geen oplossing bieden. Artikel 63 AWR (hardheidsclausule) of verzoek kwijtschelding kan eiser wel doen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/3964

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 oktober 2015 voor het jaar 2014 een herziene beschikking te verrekenen verlies uit werk en woning opgelegd, waarin het nog te verrekenen verlies is vastgesteld op nihil.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 mei 2016 de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 7 juli 2016, ontvangen door de rechtbank op 8 juli 2016, tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] , boekhouder. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. [gemachtigde] en [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was tot [2010] samen met zijn echtgenote vennoot in de vof [B] (hierna: de vof). Op [2010] zijn de vof, eiser en zijn echtgenote failliet verklaard. Op [2012] is het faillissement van eiser en zijn echtgenote beëindigd.

2. Eind 2013 bedroegen de verrekenbare verliezen, welke in 2009 zijn ontstaan,

€ 107.278. Per 14 oktober 2014 is het traject van eiser van de Wet schuldsanering natuurlijke personen afgerond met een schone lei. Op dat moment had de vof een schuld ter grootte van € 101.908 aan het UWV en daarnaast ongeveer € 200.000 aan belastingschulden. Eiser is hoofdelijk aansprakelijk voor deze schulden.

3. Verweerder heeft met dagtekening 30 mei 2015 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor 2014 conform de door eiser ingediende aangifte vastgesteld. In de aangifte is geen kwijtscheldingswinst opgenomen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedroeg volgens de aangifte € 23.768 en is na de verrekening met de verrekenbare verliezen vastgesteld op nihil. Na de verliesverrekening resteert eind 2014 een te verrekenen verlies van € 83.510.

4. Rond 15 oktober 2015 heeft verweerder contact gehad met de Ontvanger en is hij op de hoogte geraakt van het feit dat de schuldsanering van eiser per 14 oktober 2014 is beëindigd met een schone lei.

5. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 21 oktober 2015 het bedrag van de verliesverrekeningsbeschikking herzien en het verrekenbare verlies per 31 december 2014 vastgesteld op nihil. Het vrijvallen van de ondernemersschulden in 2014 heeft verweerder (tot het bedrag van het te verrekenen verlies) aangemerkt als een kwijtscheldingswinst als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). De aanslag over 2014 bleef verder ongewijzigd op nihil staan.

Geschil

6. In geschil is alleen nog of het vertrouwensbeginsel is geschonden.

7. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de herziene verliesverrekeningsbeschikking op grond van de wettelijke regeling juist is toegepast. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de vraag of sprake is van een nieuw feit ook niet meer in geschil is. Eiser heeft ter zitting nader toegelicht dat deze zaak erg belangrijk voor hem is vanwege de grote gevolgen voor de toeslagen en voor de voorlopige teruggaaf over 2015 die de herziene verliesverrekeningsbeschikking met zich mee brengt. Door de herzieningsbeschikking moet eiser eerder ontvangen toeslagen terugbetalen, omdat voor het recht op de toeslagen het verzamelinkomen vóór de verliesverrekening relevant is en eiser door de kwijtscheldingswinst een hoger verzamelinkomen heeft. De voorlopige teruggaaf over 2015, die op advies van de Ontvanger was aangevraagd in verband met de te verrekenen verliezen, moet hij ook terugbetalen, omdat de verliezen niet meer bestaan doordat zij als gevolg van de herzieningsbeschikking zijn verrekend met de kwijtscheldingswinst. Daarbij komt dat de voorlopige teruggaaf voor het grootste deel aan de bewindvoerder van de schuldsanering is uitbetaald, terwijl eiser nu zelf wordt aangesproken tot terugbetaling. Op deze manier komt hij opnieuw in de schulden en dat kan toch niet de bedoeling zijn, zo betoogt eiser.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader verliesverrekening en effect daarvan

8. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wet IB is het belastbaar inkomen uit werk en woning het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning.

9. In afdeling 3.13 van de Wet IB is het systeem van de verliesverrekening geregeld. Artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB bepaalt dat de inspecteur het bedrag van een verlies uit werk en woning vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Indien er grond is voor het vermoeden dat een verlies uit werk en woning of een ondernemingsverlies te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur deze beschikking herzien, aldus het vierde lid van dit artikel.

10. Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van afdeling 3.2. van de Wet IB luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Tot de winst behoren niet:

a. voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers, voorzover de voordelen de som van het verlies uit werk en woning dat overigens mocht zijn geleden en de volgens afdeling 3.13 te verrekenen verliezen uit het verleden overtreffen; met prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten wordt gelijkgesteld het niet afdwingbaar worden van een vordering ingevolge artikel 358 van de Faillissementswet;”.

11. Het effect van deze wettelijke regeling is dat de kwijtscheldingswinst die het gevolg is van de schone lei, wordt verrekend met de te verrekenen verliezen en voor het overige niet tot de winst wordt gerekend. Voor de inkomstenbelasting verloopt het geheel daardoor neutraal en levert geen problemen op. Voor de toeslagen geldt echter een ander systeem, waarbij doorslaggevend is wat het verzamelinkomen is voordat verliesverrekening plaatsvindt. Door de kwijtscheldingswinst wordt het verzamelinkomen veel hoger, met als gevolg dat geen recht meer bestaat op toeslagen, terwijl in feite wel degelijk sprake is van een zodanig laag inkomen dat toeslagen op zijn plaats zouden zijn. De wetgever heeft echter niet voorzien in deze situatie.

Vertrouwensbeginsel

12. Eiser stelt dat hij uit de brief van 21 oktober 2015 van [C] mocht en kon afleiden dat de herziene verliesverrekeningsbeschikking verder geen gevolgen voor hem zou hebben, ook niet voor de toeslagen en de voorlopige teruggaaf over 2015 en dat hij aan die brief ook vertrouwen mocht ontlenen. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser aldus dat hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of eiser aan de uitlatingen van verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de herziene verliesverrekeningsbeschikking verder geen gevolgen zou hebben voor zowel de aanslag IB/PVV 2014 als voor de toeslagen en de voorlopige teruggaaf. Eiser, op wie hiervoor de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een toezegging of schending van in rechte te honoreren gewekt vertrouwen. De rechtbank stelt vast dat uit brief van 21 oktober 2015 niet kan worden afgeleid dat de toezegging is gedaan of de indruk is gewekt dat de herziene verliesverrekeningsbeschikking geen gevolgen kan hebben voor toeslagen en/of voor een voorlopige teruggaaf voor latere jaren. De rechtbank leest in deze brief juist dat hetgeen daar is opgemerkt alleen gaat over de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014. In de brief schrijft verweerder immers “Voor de hoogte van de aanslag over het jaar 2014 heeft deze nadere vaststelling geen gevolgen (…)”. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat een toezegging van de zijde van verweerder is gedaan of dat op een andere manier de indruk is gewekt dat eisers toeslagen en voorlopige teruggaaf voor 2015 in stand zouden blijven. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.

13. Eiser stelt voorts dat hij op advies van Ontvanger de heer [D] om een voorlopige teruggaaf voor 2015 heeft verzocht in verband met het nog te verrekenen verlies. Dat advies was, naar nu blijkt, onjuist, omdat door de werking van artikel 3.13 van de Wet IB geen verlies meer bestaat in 2015. De terugbetaling van deze voorlopige teruggaaf veroorzaakt nu een nieuw probleem voor eiser, aangezien hij deze moet terugbetalen, terwijl de bewindvoerder het geld voor het grootste deel heeft ontvangen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de vervelende situatie die hierdoor is ontstaan, kan zij in de onderhavige zaak over het belastingjaar 2014 geen oordeel over deze situatie geven. De rechtbank kan dit pas doen als de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting 2015 voorligt ter beoordeling.

14. Zoals ter zitting is besproken, is de rechtbank met eiser eens dat de regeling van het toetsingsinkomen voor toeslagen en de regeling van de kwijtscheldingswinst in een geval als dit niet goed op elkaar aansluiten en voor eiser tot een gevolg leiden dat ongewenst is. Het is de vraag of de wetgever daaraan heeft gedacht en of hij dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank kan hier echter geen oplossing voor bieden. Wel heeft de rechtbank eiser en zijn gemachtigde gewezen op de mogelijkheid om bij de Minister van Financiën een beroep te doen op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule). Als dat niet tot resultaat zou leiden, zou eiser in overleg kunnen treden met de Ontvanger over mogelijkheden voor kwijtschelding.

15. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 december 2016

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.