Rechtbank Gelderland, 16-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1381, AWB - 15 _ 3194v
Rechtbank Gelderland, 16-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1381, AWB - 15 _ 3194v
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 16 maart 2017
- Datum publicatie
- 16 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:1381
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 3194v
Inhoudsindicatie
8:73 Awb. Vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheid op grond waarvan spanning en frustratie niet wordt verondersteld aanwezig te zijn (vergelijk ECLI:NL:HR:2016:252).
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/3194
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Bij uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank het beroep van opposant (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Bij faxbericht van 28 juli 2016 heeft opposant tegen deze uitspraak verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.
Opposant is niet in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord, aangezien daartoe geen verzoek is gedaan in het verzetschrift.
Feiten en gronden van het verzet
1. In haar uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank de stelling van opposant verworpen dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard en dat verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Zij heeft daartoe als volgt overwogen:
“5. (…) In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder onderkend dat het bezwaar buiten de termijn is ingediend en is het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Dat aan het slot van de ambtshalve beoordeling is vermeld dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard leidt niet tot de conclusie dat verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Het moet eiser, die zich laat bijstaan door een professioneel gemachtigde, duidelijk zijn geweest dat de afsluitende conclusie van de uitspraak op bezwaar de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering behelst.”
2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar heeft de rechtbank vervolgens overwogen:
“6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift niet is ingekomen binnen de wettelijke termijn van zes weken. Eiser heeft geen redenen aangedragen waarom in zijn visie de termijnoverschrijding verschoonbaar is, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar heeft, zo volgt uit de conclusie in het beroepschrift, gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover (ambtshalve) anders te oordelen.”
3. Gelet hierop heeft de rechtbank bij uitspraak van 28 juni 2016 het beroep kennelijk ongegrond verklaard, aangezien eiser heeft gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard en dit ook daadwerkelijk is gebeurd.
4. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank afgewezen. Daartoe is in de uitspraak van 28 juni 2016 als volgt overwogen:
“8. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Voorop staat dat de gegrondheid van het beroep geen vereiste is voor toekenning van schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn (vgl. Hoge Raad 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4029). Ook een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar is geen beletsel voor een dergelijke toekenning. Wel is van belang dat enig geschil - anders dan het desbetreffende verzoek - aan de rechter wordt voorgelegd (zie ABRvS, 17 juni 2009, en CRvB 28 april 2009, ). Daaraan is niet voldaan aangezien eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.”
5. Opposant heeft aangevoerd dat noch uit de door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie, noch uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM volgt dat voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade is vereist dat in beroep inhoudelijke grieven worden geuit of dat het geschil op een bepaalde wijze bij de rechter wordt aangebracht. Volgens hem is voldoende dat een geschil aan de rechter wordt voorgelegd, waaraan in dit geval is voldaan.
Beoordeling van het verzet
6. In deze verzetprocedure dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zonder zitting de uitspraak heeft kunnen doen dat het beroep kennelijk ongegrond was, dat wil zeggen zonder dat daarover in redelijkheid twijfel mogelijk was. Ook de vraag of bij die uitspraak een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn terecht is afgewezen kan in verzet aan de orde worden gesteld. Hierbij zal de rechtbank rekening houden met de gronden die in verzet zijn aangevoerd.
7. Tegen de ongegrondverklaring van het beroep en de daartoe gebezigde gronden heeft opposant in verzet verder geen grieven aangevoerd. Het verzet is enkel gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8. Geschillen over de heffing van belastingen behoren binnen een redelijke termijn te worden beslecht. Daarvoor geldt als uitgangspunt voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen een termijn van twee jaar (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverwegingen 3.2 en 3.4.2). In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie (rechtsoverweging 3.9.1 van het hiervoor genoemde arrest).
9. In dit geval is de redelijk te achten termijn van twee jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval echter sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan moet worden afgeweken van de hoofdregel dat moet worden verondersteld dat immateriële schade is geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10. Kennelijk beoogde opposant met zijn beroep een louter technische wijziging van de beslissing van verweerder te bewerkstelligen, namelijk een niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding in plaats van een ongegrondverklaring van zijn bezwaar. In de uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank echter overwogen dat het bezwaar bij uitspraak van verweerder reeds niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep daarom kennelijk ongegrond is. In verzet wordt daartegen verder niet meer opgekomen.
11. Wanneer - in een geval als het onderhavige - de inzet van de procedure slechts een dictumtechnische kwestie is waarmee verder geen financieel belang is gemoeid, anders dan het verkrijgen van een eventuele proceskostenvergoeding of een schadevergoeding als de onderhavige, is sprake van situatie die op een lijn moet worden gesteld met een ‘zeer gering financieel belang’ als bedoeld in rechtsoverweging 3.9.6 van het eerder genoemde arrest.
12. Dit brengt mee dat niet wordt verondersteld dat opposant hangende de procedure immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Overigens is gesteld noch gebleken dat opposant daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is derhalve terecht afgewezen bij de uitspraak van 28 juni 2016.
13. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 maart 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het beroep in cassatie. |