Rechtbank Gelderland, 21-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1493, AWB - 15 _ 4015
Rechtbank Gelderland, 21-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1493, AWB - 15 _ 4015
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 maart 2017
- Datum publicatie
- 29 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:1493
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4015
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag successierecht. Eiseres wordt in 2013 bekend met het bestaan van haar halfzus en de zoon van haar halfzus (de neef van eiseres). Deze zijn achtereenvolgens in 1992 en 1995 overleden. Ten tijde van het overlijden van de neef waren er geen bekende erfgenamen en was niet bekend dat hij aanspraak kon maken op vermogen van zijn moeder in Zwitserland. Hierover is tussen de notaris en de Belastingdienst gecorrespondeerd. In 2013 is eiseres in beeld gekomen als erfgenaam. De inspecteur vordert successierecht na.
De rechtbank is van oordeel dat in 1995 geen rechtsgeldige aangifte successierecht is gedaan ter zake van de nalatenschap van de neef en dat sprake is geweest van een onbeheerde nalatenschap. Dit zou meebrengen dat de aangiftetermijn niet is doorgelopen en de navorderingstermijn is verlengd. In de omstandigheden van het geval acht de rechtbank navordering echter in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De inspecteur heeft ingestemd met het achterwege laten van de formele procedure tot benoeming van een curator. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij daarmee heeft beoogd een andere rechtstoestand te doen ontstaan dan met het uitvoeren van de wettelijke formaliteiten zou hebben bestaan, of dat hij heeft beoogd andere rechtsgevolgen te doen intreden, zoals een langere navorderingstermijn. In elk geval behoefde eiseres (of een andere erfgenaam) daarmee geen rekening te houden. De mededeling van de inspecteur moet worden beschouwd als de formalisering van de beëindiging van de aangiftefase. Dit brengt mee dat de bevoegdheid tot navorderen vóór 1 januari 2012 is vervallen. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017 concludeert de rechtbank dat deze bevoegdheid niet is herleefd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/4015
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] ) successierecht opgelegd ter hoogte van € 1.059.342.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2015 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 juli 2015, ontvangen door de rechtbank op 8 juli 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B] .
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nader schriftelijk te reageren. Verweerder heeft van die mogelijkheid bij brief van 19 augustus 2016 gebruikgemaakt. Hierop heeft eiseres bij brief van 12 september 2016 gereageerd. Daarop heeft verweerder bij brief van 18 november 2016 nader gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Op [1992] is [A] in [Q] , Zwitserland, overleden. Zij liet als enige erfgenaam haar zoon, [C] (hierna: erflater) achter. Op [1995] is erflater overleden. Ten tijde van zijn overlijden waren er geen bekende erfgenamen. Erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt.
2. Verweerder heeft een uitnodiging tot het doen van aangifte voor het recht van successie verzonden aan het laatste woonadres van erflater, een verpleeghuis te [R] .
3. Bij brief van 17 augustus 1995 heeft notaris mr. [D] verweerder bericht dat erflater volgens informatie van de directeur van het verpleeghuis geen familie naliet, dat het saldo op zijn betaalrekening ongeveer ƒ 2.974 bedroeg en dat er nog openstaande rekeningen ten bedrage van ongeveer ƒ 2.800 waren. In verband daarmee heeft de notaris verweerder verzocht de aangifte voor het recht van successie als afgedaan te beschouwen.
4. Bij brief van 18 augustus 1995 heeft verweerder, voor zover thans van belang, als volgt geantwoord op de brief van de notaris:
“(…) deel ik U mede dat een aangifte voor de heffing van het recht van successie achterwege kan blijven.
Mocht nader bekend geworden omstandigheden hiertoe aanleiding geven, dan zal ik hier alsnog op terug komen.”
5. [A] had vermogen in Zwitserland. Nadat bekend was dat erflater haar erfgenaam was, is op [1997] in Zwitserland een maatregel tot curatorschap wegens afwezigheid ingesteld, omdat niet bekend was waar erflater verbleef. Bij beschikking van het Vredegerecht van het district Rivièra - Pays-d’Enhaut van 15 juni 2009 is de nietigheid van deze maatregel vastgesteld vanwege het feit dat erflater ten tijde van de instelling ervan reeds was overleden. Daarbij is tevens een beheerder van de nalatenschap van erflater aangewezen. Bij beschikking van [2010] heeft voornoemd gerecht het beheer van de nalatenschap opgeheven en de beheerder tot curator van de nalatenschap benoemd.
6. Op 5 december 2013 heeft [E] , werkzaam bij de [F] te [Z] , verweerder bericht dat er in augustus 2013 een bedrag van € 5.858.558,16 vanuit Zwitserland is overgemaakt naar [G] in [S] met het verzoek van het gerecht in Zwitserland uit te zoeken of er in Nederland familieleden van [A] waren. Het geld was afkomstig van een rekening die [A] in Zwitserland heeft aangehouden.
7. Eiseres is erfgenaam van erflater. Zij is pas in 2013 bekend geworden met het bestaan van [A] en erflater, die respectievelijk haar halfzus en neef zijn.
8. Het is nog onduidelijk of erflater meer erfgenamen heeft of had. Eiseres is de enige erfgenaam van grootvaderszijde van erflater, mogelijk zijn er meer erfgenamen in de lijn van erflaters moeder. Gelet hierop hebben partijen in overleg de waarde van de verkrijging van het aandeel van eiseres vastgesteld op € 1.643.169.
9. Verweerder heeft met dagtekening 19 november 2014 de navorderingsaanslag opgelegd.
Geschil
10. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of navordering gelet op het tijdsverloop nog mogelijk is.
Beoordeling van het geschil
11. Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervalt de bevoegdheid tot navorderen indien te weinig belasting is geheven over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen door verloop van twaalf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
12. Artikel 45, eerste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw), tekst 1995, bepaalt, voor zover van belang, dat de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte voor het recht van successie zodanig vaststelt dat deze niet eerder verstrijkt dan acht maanden na het overlijden. Op grond van artikel 45, derde lid, van de Sw (tekst 1995), voor zover hier van belang, loopt de termijn van acht maanden niet gedurende de tijd, dat de nalatenschap volgens de wet als onbeheerd wordt beschouwd en geen curator aanwezig is.
13. Artikel 66, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de Sw bepaalt, voor zover thans van belang, dat de navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR voor het recht van successie ingaat twaalf jaren na de dag van inschrijving van de akte van overlijden in de registers van de burgerlijke stand. In de gevallen, bij artikel 45, tweede en derde lid, van de Sw bedoeld, beginnen de termijnen niet eerder te lopen dan van de dag waarop de termijn van aangifte ingaat, en worden zij verlengd met de tijd dat de termijn van aangifte niet loopt.
14. Met ingang van 1 januari 2012 is aan artikel 66 van de Sw een derde lid toegevoegd, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet vervalt indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan.
15. Artikel 4:1172 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidde in 1995 als volgt:
“Wanneer, bij het openvallen eener nalatenschap, zich niemand opdoet die daarop aanspraak maakt, of wanneer de bekende erfgenamen dezelve verwerpen, wordt de nalatenschap als onbeheerd beschouwd.”
16. Op grond van artikel 4:1173, eerste lid, van het BW (tekst 1995) moet de rechtbank onder welker ressort de nalatenschap is opengevallen op verzoek van de belanghebbende personen, of op de voordracht van het Openbaar Ministerie, een curator benoemen.
17. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of, zoals eiseres stelt, op 1 januari 2012 de navorderingstermijn van twaalf jaren was verstreken. Alleen indien dit het geval is, wordt toegekomen aan de vraag of die termijn door de invoering van artikel 66, derde lid, van de Sw is herleefd.
18. Tussen partijen is niet langer in geschil dat er een uitnodiging is verzonden tot het doen van aangifte. Deze is gericht aan het verpleeghuis waar erflater laatstelijk verbleef. De directeur van het verpleeghuis heeft zich gewend tot de notaris, die vervolgens de brief van 17 augustus 1995 heeft gezonden aan verweerder. Eiseres stelt dat deze brief als aangifte dient te worden bestempeld, en dat dus - zo begrijpt de rechtbank - de navorderingstermijn is verstreken op 17 augustus 2007. Verweerder betwist dit.
19. De rechtbank volgt verweerder in zoverre in zijn stellingen dat formeel geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige aangifte. Op grond van artikel 38 van de Sw dient de aangifte immers door een erfgenaam te worden gedaan. Er waren in 1995 geen erfgenamen bekend, zodat de notaris niet namens de erfgenamen aangifte kon doen. Evenmin is op de voet van artikel 4:1173, eerste lid, van het BW een curator benoemd. De rechtbank begrijpt de brief van de notaris en het antwoord van verweerder in het licht van de feiten aldus dat zij het erover eens waren dat - gelet op het gebrek aan baten - de procedure van artikel 4:1173, eerste lid, van het BW hier achterwege kon blijven.
20. Formeel is voldaan aan hetgeen is vermeld in artikel 4:1172 van het BW en was sprake van een onbeheerde nalatenschap. Dat zou meebrengen dat de termijn als bedoeld in artikel 45, derde lid, van de Sw niet is doorgelopen en de navorderingstermijn is verlengd. In de brief van 18 augustus 1995 leest de rechtbank echter wel een standpuntbepaling en de uitdrukkelijke bedoeling van de inspecteur de aanslagfase af te ronden. Vermeld wordt dat als nader bekend geworden omstandigheden hiertoe aanleiding geven op het eerdere standpunt kan worden teruggekomen. Hierin ziet de rechtbank parallellen met de leer van het nieuwe feit.
21. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat meer dan twaalf jaren na de datering van de brief nog wordt nagevorderd. In de gebruikelijke situatie, die de wetgever heeft willen regelen met artikel 45 van de Sw, zou een curator zijn benoemd en was vanaf dat moment geen sprake (meer) geweest van een onbeheerde nalatenschap. De aangiftetermijn zou verder zijn gelopen, er zou dan zijn afgewikkeld zonder uitkering aan een erfgenaam en met een nihilaangifte zijn volstaan. Na twaalf jaar zou dan het recht op navordering zijn vervallen. Dat de inspecteur heeft ingestemd met het achterwege laten van de formele procedure betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij daarmee heeft beoogd een andere rechtstoestand te doen ontstaan dan met het uitvoeren van de wettelijke formaliteiten zou hebben bestaan, of dat hij heeft beoogd andere rechtsgevolgen te doen intreden, zoals een langere navorderingstermijn. In elk geval behoefde eiseres (of een andere erfgenaam) daarmee geen rekening te houden. De mededeling in de brief van 18 augustus 1995 moet dan worden beschouwd als de formalisering van de beëindiging van de aangiftefase. Vanaf dat moment liep de twaalfjaarstermijn zoals die in artikel 66 van de Sw was opgenomen weer verder.
22. Ten tijde van de inwerkingtreding op 1 januari 2012 van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid van artikel 66, derde lid, van de Sw, was de bevoegdheid tot navorderen op grond van de oude wet reeds vervallen. Partijen houdt daarom verdeeld het antwoord op de vraag of met de inwerkingtreding van de onbeperkte bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 verweerder alsnog bevoegd is geworden na te vorderen.
23. In zijn arrest van 3 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:356) heeft de Hoge Raad in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de bewoordingen van artikel 66, derde lid, Sw erop wijzen dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om te bewerkstelligen dat een reeds vervallen navorderingsbevoegdheid komt te herleven. Ook uit de parlementaire geschiedenis moet worden afgeleid dat die mogelijkheid niet is beoogd. De door verweerder bepleite uitleg tast de rechtszekerheid aan. Deze uitleg kan dan ook niet worden aanvaard als niet blijkt van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om aan de bepaling die werking te doen toekomen, hetgeen niet het geval is, aldus de Hoge Raad. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
24. Gelet op het voorgaande was verweerder niet bevoegd de onderhavige navorderingsaanslag successierecht op te leggen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigen.
25. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.729,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de navorderingsaanslag successierecht;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.729,50;
- -
-
draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 maart 2017 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.