Rechtbank Gelderland, 28-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1614, AWB - 15 _ 7571
Rechtbank Gelderland, 28-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1614, AWB - 15 _ 7571
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 28 maart 2017
- Datum publicatie
- 28 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:1614
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:3237, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 7571
Inhoudsindicatie
Eiser heeft provisies uit Zwitserland niet in zijn aangifte opgenomen. Verweerder heeft deze provisies terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in de belastingheffing betrokken. Geen sprake van vrijwillige verbetering. Vergrijpboetes terecht opgelegd. Geen schending geheimhoudingsplicht door verweerder.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/7571 en 15/7572
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] .H06) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.925 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15.000, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.829. Tevens is bij beschikking € 108 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [000] .H16.01) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.437 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 9.000, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.758. Tevens is bij beschikking € 172 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2015 de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente alsmede de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 15 december 2015, ontvangen door de rechtbank op 16 december 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] , mr. [A] en [B] .
Zowel eiser als zijn gemachtigde hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser bezit 25% van de aandelen in [C] BV. Daarnaast drijft hij twee ondernemingen voor de inkomstenbelasting, te weten [D] en [E] GBR.
2. [C] BV exploiteert een groothandel in bouwmaterialen en houdt zich bezig met het importeren, exporteren en transporteren van grondstoffen voor de bouw en de wegenbouw. De overige aandeelhouders zijn [F] BV (25%) en [G] BV (50%). Eerstgenoemde is een personal holding van de zoon van eiser en [H] BV is een dochteronderneming van [I] BV.
3. De financiële administratie van [C] BV wordt gevoerd door [I] BV.
4. Verweerder heeft op 5 december 2012 een klikbrief ontvangen waarin – zakelijk weergegeven – is vermeld dat eiser via [C] BV zaken doet met [J] AG. Ook is vermeld dat [K] BV voor ongeveer 20% aandeelhouder is van [J] AG, een vennootschap die diensten als bevrachter in de binnenvaart (vervoer van onder meer split, grint en zand) verzorgt. [J] AG berekent volgens de klikbrief te hoge vrachtvervoerprijzen aan [C] BV. Deze te hoge prijs wordt vervolgens gecompenseerd door contant aan eiser (in Zwitserland) bedragen uit te betalen. Ook staat in de klikbrief vermeld dat de [I] BV door deze handelwijze wordt benadeeld. Een kopie van deze klikbrief is verzonden aan [I] BV
5. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde klikbrief, heeft verweerder bij ongedateerde brief vragen gesteld aan de Zwitserse belastingdienst. Verweerder heeft op 14 mei 2014 antwoord ontvangen van de Zwitserse belastingdienst.
6. Verweerder heeft berekend dat eiser over de jaren 2010 tot en met 2012 een bedrag van € 58.262,88 aan commissies heeft ontvangen. In de meeste gevallen heeft eiser een bedrag aan commissie ontvangen van € 0,25 en soms ook van € 0,50 per ton vrachtvervoer. Eiser heeft in 2010 en 2011 de volgende inkomsten genoten.
Datum uitbetaling |
Bedrag |
2010 14 juli 2010 27 september 2010 |
€ 1.938,82 € 5.567,09 |
Totaal |
€ 7.505,91 |
Datum uitbetaling |
Bedrag |
2011 4 april 2011 25 juli 2011 17 oktober 2011 |
€ 9.623,53 € 5.735,78 € 8.656,59 |
Totaal |
€ 24.015,90 |
7. Op 4 februari 2013 heeft verweerder gesproken met de heren [L] sr. (hierna: [L] ) en [M] (hierna: [M] ) als medebestuurders van [C] BV. [L] en [M] waren bekend met de inhoud van de klikbrief omdat [I] BV een kopie van de klikbrief van de schrijver van deze brief heeft ontvangen.
8. Eiser is tijdens de aandeelhoudersvergadering van [C] BV van 7 mei 2013 door de medeaandeelhouder [I] BV geconfronteerd met de inhoud van de klikbrief.
9. Eiser heeft op 17 februari 2014 telefonisch contact opgenomen met verweerder en verklaard dat hij over een periode van drie jaar ongeveer € 50.000 aan inkomsten uit Zwitserland heeft ontvangen en dat hij deze inkomsten niet heeft aangegeven.
10. Tijdens gesprekken met verweerder op 5 maart 2014 en 8 april 2014 heeft eiser te kennen gegeven dat de Zwitserse belastingdienst vragen over hem heeft gesteld en dat hij bekend is met de klikbrief. Ook heeft eiser opnieuw verklaard dat hij ongeveer een bedrag van € 50.000 uit Zwitserland heeft ontvangen dat hij niet in zijn aangifte heeft vermeld.
11. Verweerder heeft op 24 juni 2014 wederom gesproken met [L] en [M] , de medebestuurders van [C] BV en hen geïnformeerd over de informatie die verweerder heeft ontvangen van de Zwitserse belastingdienst. Bij brief van 7 juli 2014 heeft verweerder schriftelijk verslag uitgebracht van de bespreking van 24 juni 2014 aan [M] . In deze brief staat onder meer dat de door [J] AG opgestelde creditfacturen en de daarmee verband houdende (contante) uitbetalingen aan eiser ten onrechte niet zijn verantwoord in de financiële administratie van [C] BV. Ook is in de brief vermeld dat het verweerder tijdens het gesprek op 24 juni 2014 duidelijk is geworden dat [L] en [M] niet op de hoogte waren van de commissies die eiser (contant) van [J] AG ontving.
12. Verweerder heeft eiser vóór het opleggen van de onderhavige aanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 op 14 augustus 2014 gehoord. In het verslag van dit hoorgesprek gedateerd 29 augustus 2014 is schriftelijk vastgelegd wat is besproken met eiser en zijn gemachtigde. Uit dit verslag blijkt dat verweerder tijdens het hiervoor genoemde gesprek onder meer heeft aangekondigd aanslagen inclusief de (contant) ontvangen bedragen van [J] AG en boetes op te zullen leggen aan eiser. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 16 september 2014 gereageerd op het hiervoor genoemde verslag van verweerder. Verweerder heeft hierop bij brief van 2 november 2014 gereageerd. Deze brief bevat tevens de mededeling dat een boete wordt opgelegd.
13. Verweerder heeft de gecorrigeerde bedragen (in 2010 € 7.505 en in 2011 € 24.015) als resultaat uit overige werkzaamheden in de belastingheffing betrokken.
Geschil
14. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Tevens zijn de (hoogte van de) opgelegde vergrijpboetes in geschil. Daarnaast is in geschil of verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011
15. Vooropgesteld dient te worden dat eiser ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de hoogte van de door verweerder in aanmerking genomen bedragen niet ter discussie staat en dat hij genoemde bedragen inderdaad contant heeft ontvangen en niet in zijn aangiften IB/PVV heeft verantwoord. Eiser heeft voorts verklaard de ontvangen bedragen te hebben gebruikt voor privébestedingen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden door de van de Zwitserse autoriteiten ontvangen gegevens en inlichtingen voor te leggen aan [I] BV. Verweerder heeft betoogd dat het doel hiervan was het vaststellen of deze informatie juist was, het controleren van de hoogte van de provisies en inzicht verkrijgen in de administratieve verwerking binnen [C] BV. Hiermee is verweerder naar het oordeel van de rechtbank binnen de door artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde kaders (“noodzakelijk voor de uitvoering van de belastingwet of invordering van enige rijksbelasting”) gebleven. Van belang hierbij is dat [I] BV de financiële administratie van [C] BV verzorgde en in die hoedanigheid ook de meest gerede partij was om de uit Zwitserland verkregen informatie te controleren. Bovendien lag het voor de hand dat verweerder uit het oogpunt van zorgvuldigheid beoordeelde of de correcties niet bij [C] BV doorgevoerd moesten worden. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen kiezen voor het delen van de informatie met [I] BV.
17. Als gevolg van het vorenstaande moet de stelling van eiser dat als gevolg van schending van artikel 67 van de AWR door verweerder belastingheffing bij [C] BV dient plaats te vinden in plaats van bij hemzelf te worden verworpen. Afgezien hiervan acht de rechtbank deze gevolgtrekking van eiser ook feitelijk en juridisch onjuist.
18. Ten aanzien van de kwalificatie van de inkomsten staat vast dat eiser in 2010 € 7.505 en in 2011 € 24.015 aan provisies heeft ontvangen van [J] AG die hij niet in zijn aangiften IB/PVV heeft verantwoord. Deze bedragen zijn in Zwitserland contant aan eiser uitbetaald door [J] AG. Eiser heeft deze bedragen onder meer gebruikt voor privébestedingen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank deze inkomsten dan ook terecht als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. De mogelijke juridische stappen van [C] BV jegens eiser over terugbetaling van de ontvangen provisies maken dit niet anders. Mocht eiser immers verplicht worden tot terugbetaling dan zal hij – conform de toezegging van verweerder – deze bedragen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kunnen nemen. Daarnaast heeft eiser – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – onvoldoende gegevens aangedragen waaruit kan worden opgemaakt dan wel afgeleid dat hij ten aanzien van de ontvangen provisies handelde namens [D] zodat deze inkomsten niet als winst uit onderneming kwalificeren.
19. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen in zoverre ongegrond.
20. Omdat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de vergrijpboetes
21. Ten aanzien van de vergrijpboetes heeft eiser aangevoerd dat sprake is van vrijwillige inkeer omdat hij zelf bij verweerder heeft gemeld dat hij inkomsten uit Zwitserland niet heeft opgenomen in zijn aangiften. Verweerder heeft naar eiser stelt met deze omstandigheid ten onrechte geen rekening gehouden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Eiser is van mening – net zoals bij inkeer van de zogenoemde zwartspaarders – dat de opgelegde vergrijpboetes moeten worden verminderd. Daarnaast stelt eiser dat de vergrijpboetes moeten worden verminderd omdat verweerder niet binnen een redelijke termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
22. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de onderhavige jaren inkomsten heeft genoten die hij opzettelijk niet heeft aangegeven (artikel 67d van de AWR).
23. Het tweede lid van artikel 67n van de AWR bepaalt dat het alsnog doen van een juiste en volledige aangifte, dan wel het verstrekken van juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen door de belastingplichtige vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, een omstandigheid is die aanleiding geeft tot matiging van de vergrijpboete.
24. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank van vrijwillige verbetering geen sprake. Eiser heeft voor het eerst op 17 februari 2014 melding gemaakt dat hij niet zijn volledige inkomsten heeft aangegeven. Eiser was op dat moment echter al op de hoogte van het bestaan van de klikbrief. Daarmee was hij immers al tijdens de aandeelhoudersvergadering van [C] BV van 7 mei 2013 geconfronteerd. Daarnaast heeft eiser de stelling van verweerder dat de Zwitserse autoriteiten eiser – zoals gebruikelijk bij dit soort zaken – vooraf op hoogte gebracht van het informatieverzoek uit Nederland niet weersproken. Ook uit dien hoofde was eiser dus bekend met het lopende onderzoek. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat eiser al bekend was met het gegeven dat verweerder onderzoek deed naar de verzwegen inkomsten uit Zwitserland voordat hij hierover op 17 februari 2014 met verweerder sprak. Omdat geen sprake is van vrijwillige inkeer zijn de boetes in zoverre niet te hoog vastgesteld. Gelet op alle relevante feiten en omstandigheden acht de rechtbank de boetes ook passend en geboden.
25. Omdat de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de boetes aan eiser zijn aangekondigd – tijdens het hoorgesprek van 14 augustus 2014 – uitspraak heeft gedaan, dienen de boetes te worden verminderd. Aangezien de redelijke termijn is overschreden met ruim zeven maanden zal de rechtbank de boetes verminderen met 10 percent (respectievelijk € 183 en € 576). De boetes komen voor 2010 en 2011 aldus uit op respectievelijk een bedrag van € 1.646 en € 5.182.
26. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
27. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken. De onderhavige zaken betreffen alleen de correcties in verband met een onderzoek in Zwitserland naar door eiser ontvangen commissies die hij niet in zijn aangiften heeft vermeld. In de bezwaarschriften van 27 januari 2015 en 16 maart 2015 is niet expliciet verzocht om vergoeding van proceskosten zoals vereist volgens artikel 7:15 van de Awb zodat vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten niet aan de orde is. De rechtbank vindt wel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen de reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting ter hoogte van € 11,60 voor vergoeding in aanmerking. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen inzake de boetebeschikkingen behorende bij de aanslagen over de jaren 2010 en 2011 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen behorende bij de aanslagen over de jaren 2010 en 2011;
- -
-
vermindert de boetebeschikkingen tot respectievelijk € 1.646 voor het jaar 2010 en € 5.182 voor het jaar 2011;
- -
-
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten en reiskosten van eiser ten bedrage van respectievelijk € 990 en € 11,60;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |