Rechtbank Gelderland, 14-04-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2068, AWB - 14 _ 2252
Rechtbank Gelderland, 14-04-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2068, AWB - 14 _ 2252
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 14 april 2017
- Datum publicatie
- 14 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:2068
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2252
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Boekenonderzoek. Buiten de administratie gehouden lonen en daaruit voortvloeiende omzet? Vergrijpboete. Dwangsom. Immateriële schadevergoeding. Vergoeding van werkelijke proceskosten. Samenhang. Aanbod getuigenbewijs
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/2252, 14/3306 en 14/3508
in de zaken tussen
Fiscale eenheid [X] BV en [Y] B.V.,
te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) en beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes opgelegd (in €):
Tijdvak |
Aanslag- / beschikkingsnummer |
OB |
Heffingsrente |
Boete |
01/01/2007 t/m 31/12/2007 |
[000] .F01.7501 en [001] |
25.000 |
4.045 |
12.500 |
01/01/2008 t/m 31/12/2010 |
[000] .F01.0506 |
96.140 |
9.562 |
44.735 |
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 februari 2014, 4 april 2014 en 16 april 2014 de naheffingsaanslagen OB en de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen verminderd naar de volgende bedragen (in €):
Tijdvak |
Omzetbelasting |
Heffingsrente |
Boete |
01/01/2007 t/m 31/12/2007 |
1.972 |
319 |
986 |
01/01/2008 t/m 31/12/2010 |
32.404 |
2.964 |
12.867 |
Eiseres heeft daartegen bij faxberichten van 27 maart 2014, 15 mei 2014 en 27 mei 2014 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en drie verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , [B] , [C] , [D] , [E] RA, mr. [F] , mr. [G] en mr. [H] .
De onderhavige zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers 14/1375, 14/1376, 14/1378, 14/2732, 14/2979, 14/2980, 14/2982, 14/3185 tot en met 14/3187, 14/3190 en 14/3309.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van eiseres behorende bijlagen.
Overwegingen
Feiten
1. De heer [A] (hierna: [A] ) was in de onderhavige jaren (middellijk) aandeelhouder van [X] B.V. (hierna: [X] ), [Y] B.V. (hierna: [Y] ) en [I] B.V. (hierna: [I] ). Deze vennootschappen vormden tot 1 januari 2010 samen een fiscale eenheid voor de OB. [Y] en [I] vormden een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [X] als moedermaatschappij (hierna: de fiscale eenheid Vpb). Per 1 januari 2010 is [I] verkocht aan [J] (hierna: [J] ).
2. [J] heeft een zogenoemde klikbrief en diverse stukken naar verweerder gestuurd om hem te informeren over het door [A] buiten de loonadministratie houden van loon dat zou zijn uitbetaald aan diverse werknemers.
3. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting, de aangiften omzetbelasting en de aangiften loonheffing over de jaren 2007 tot en met 2010. Van deze boekenonderzoeken zijn afzonderlijke rapporten opgesteld ten name van [Y] en de fiscale eenheid Vpb, die dateren van 14 maart 2013.
4. Over het verloop van het onderzoek is in het rapport boekenonderzoek ter zake van de fiscale eenheid Vpb het volgende opgemerkt (p. 2):
“Op 17 januari 2012 is er een inleidend gesprek geweest waarbij naast de heer [A] ook zijn adviseur de heer [K] aanwezig was. Het inleidend gesprek heeft zich beperkt tot vragen over de algemene gang van zaken binnen de onderneming. In dit gesprek hebben wij aangegeven dat wij de dagen hierna zullen gebruiken voor het controleren van de administratie en wij daarna in een vervolggesprek met specifiekere vragen zullen komen. In het inleidend gesprek hebben wij ook aangegeven dat wij informatie uit de ordner van [J] willen verifiëren (…).
Voor dit vervolggesprek hebben wij in overleg met de heer [A] de datum 2 februari 2012 gekozen. De heer [A] heeft ons in het inleidend gesprek gevraagd alle vragen schriftelijk voor te leggen, hiervan hebben wij aangegeven dat dit niet onze werkwijze is (en hier ook geen noodzaak voor bestaat) omdat afhankelijk van de antwoorden er vervolgvragen kunnen zijn en dit geen werkbare situatie is. Wij hebben hem aangegeven dat wij onze vragen mondeling zullen stellen.
In een aan de Belastingdienst gerichte brief gedateerd 30 januari 2012 geeft de heer [gemachtigde] van [L] zijn zienswijze op het inleidend gesprek van 17 januari 2012. De afspraak voor een vervolgbespreking (2 februari 2012) wordt in de laatste alinea van deze brief afgezegd. In onze brief van 7 februari 2012 hebben wij gereageerd op deze brief van 30 januari en een drietal data (24 februari, 2 maart of 5 maart) voorgesteld voor een vervolggesprek, met het verzoek voor 17 februari 2012 te reageren. Ook op dit voorstel voor een vervolggesprek volgt geen afspraak. In brieven van latere datum geeft de heer [gemachtigde] van [L] nogmaals aan de vragen alleen schriftelijk te willen ontvangen.
Voor het jaar 2010 is de jaarrekening opgemaakt door [M] , dit kantoor heeft ook de aangifte vennootschapsbelasting verzorgd. Ook aan ons verzoek aan deze belastingadviseur [M] om een gesprek te hebben over de aansluitingen tussen de jaarrekening wordt op aangeven van de heer [gemachtigde] van [L] , meegedeeld dat de vragen schriftelijk dienen te worden voorgelegd.
(…)
Aangezien belastingplichtige na herhaalde verzoeken niet aan zijn verplichtingen ex artikel 47 en 49 voldoet hebben wij op basis van de feiten die ons tot dit moment bekend staan de controle afgerond en onze bevindingen en conclusies in dit rapport opgenomen.”
5. Ter zake van de bewaar- en administratieplicht is het volgende gerapporteerd (p. 6):
“2.5.1 Niet voldoen aan de bewaarplicht
De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht.
De volgende onderdelen van de administratie zijn niet of niet volledig bewaard gebleven:
- het grootboek van [I] B.V. over het jaar 2009;
- diverse weekstaten met daarop de gewerkte uren van het personeel;
- de briefjes met daarop de gewerkte overuren;
- de reis-urenbriefjes.
2.5.2 Niet voldoen aan de administratieplicht
Er wordt niet voldaan aan de administratieplicht.
- er is geen kasadministratie;
- er is geen uitsplitsing c.q. specificatie van de voorraad c.q. voorraadverloop;
- er is geen aansluiting tussen de loonadministratie en financiële administratie;
- er zijn verschillende jaarrekeningen;
- er is geen aansluitingsberekening tussen het grootboek en de jaarrekening;
- er is geen aansluitingsberekening tussen de commerciële en fiscale jaarrekening.”
6. Verweerder heeft in het rapport boekenonderzoek ter zake van [Y] het volgende geconstateerd (p. 4):
“Op basis van de ontvangen bescheiden van de heer [J] c.q. verklaringen van mevrouw [N] (zie ordner, onderdeel productie 4.1) en de tijdens het boekenonderzoek in [Q] verzamelde gegevens uit de loonadministratie (voornamelijk periode 6 t/m 13-2009; SCAB), zijn significante verschillen geconstateerd ten opzichte van de periode 1 t/m 5-2009 ( [O] ). Hierdoor is vast komen te staan dat er voor de volgende werknemers in 2007 tot en met 2009 niet over alle gewerkte overuren bij [Y] loonheffingen en premies sociale verzekeringswetten werd ingehouden en afgedragen.”
7. De resultaten van het boekenonderzoek van de volgens verweerder niet in de loonadministratie verantwoorde (over)uren die vanaf de vierwekelijkse periode met ingang van periode 6 in 2009 zouden zijn uitbetaald, zijn geëxtrapoleerd naar de eerste helft van 2009 en de jaren 2007 en 2008. Ook zijn volgens verweerder van een aantal personen in het geheel geen uren geregistreerd. De diverse belastingaanslagen, beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes die zijn opgelegd, zijn gebaseerd op de conclusies in de rapporten.
8. In een brief van 6 september 2013 heeft de gemachtigde aan verweerder geschreven:
“(…) Het lijkt me zaak dat u uitspraak op bezwaar gaat doen. (…) Van de mogelijkheid te worden gehoord, ziet [eiseres] af. U bent de afgelopen weken met vakantie geweest. Uiteraard doe ik mijn toezegging gestalte niet als donderslag bij heldere hemel een ingebrekestelling of fictieve weigering de deur uit te doen. Ik geef u derhalve tot uiterlijk half september de gelegenheid tot het doen van uitspraak. Vanaf dat moment begint de termijn van artikel 4:16 Awb te lopen. Hetzelfde geldt voor uw collega (…) die verantwoordelijk is voor de omzetbelasting.”
9. In een brief van 10 oktober 2013 heeft de gemachtigde aan verweerder geschreven:
“(…) ik herhaal dat de Belastingdienst in gebreke is en verzoek u nogmaals uitdrukkelijk uitspraak op bezwaar te doen. Bij gebreke waarvan belanghebbende zich alle rechtsmaatregelen voorbehoudt.”
10. Verweerder is aan het bezwaar van eiseres tegen de onderhavige naheffingsaanslagen in zoverre tegemoetgekomen dat uitsluitend die correcties zijn gehandhaafd die het gevolg zijn van uit de administratie van eiseres volgende onjuistheden en onwaarschijnlijkheden.
11. De omzetcorrecties houden deels rechtstreeks verband met de correcties voor de loonheffingen. De gecorrigeerde omzet bedraagt het dubbele van de niet in de loonadministratie verwerkte uitbetalingen van loon. Verweerder heeft uit de administratie van eiseres afgeleid dat [P] (hierna: [P] ) in het jaar 2007 in totaal 375 uren werkzaam is geweest, terwijl hij in het geheel buiten de loonadministratie is gehouden. Het niet verantwoorde loon bedraagt (375 x € 13,84 =) € 5.190. Over de jaren 2008 en 2009 heeft verweerder uit de administratie afgeleid dat de volgende personen en/of uren buiten de loonadministratie van eiseres zijn gehouden:
Werknemer |
Uurloon |
Jaar 2008 |
Jaar 2009 |
[a] |
€ 22,04 |
€ 1.002 (45,50 uren) |
€ 7.526 (341,50 uren) |
[P] |
€ 13,84 |
€ 5.861 (423,50 uren) |
€ 7.591 (548,50 uren) |
[b] |
€ 17,30 |
€ 726 (42 uren) |
|
[c] |
€ 14,75 |
€ 545 (37 uren) |
|
Totaal |
€ 6.863 |
€ 16.388 |
12. Aangezien de naheffingsaanslagen loonheffingen 2007 en 2008-2009 zijn verminderd tot bedragen van respectievelijk € 5.190 en € 23.251, zijn de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de vergrijpboetes dienovereenkomstig verminderd. Ten aanzien van het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 heeft verweerder ook correcties aangebracht in verband met een nog openstaande belastingschuld (suppletie van € 11.335) en ten onrechte geboekte representatiekosten (lunchkosten € 2.000). De in de naheffingsaanslag begrepen hogere omzet (daling van de voorraad tegenover geringe omzet) en daarover verschuldigde omzetbelasting van € 10.235 voor het jaar 2010 is gehandhaafd. De vergrijpboetes ten aanzien van de correcties met betrekking tot de nog openstaande belastingschuld en de ten onrechte geboekte representatiekosten zijn gebaseerd op grove schuld van eiseres en de vergrijpboete daarvoor is vastgesteld op € 3.333 (€ 13.335 * 25 percent). De boetes voor (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van de omzetcorrecties bedragen € 986 (€ 5.190 * 2 * 19 percent * 50 percent) en € 9.535 ((€ 23.251 * 2 * 19 percent + € 10.235) * 50 percent). De boete over het tijdvak 2008-2010 bedraagt na vermindering (en afronding) € 12.867.
Geschil
13. In geschil is of verweerder terecht en naar de juiste bedragen naheffingsaanslagen OB en boetes heeft opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Omzetcorrecties zwarte lonen
14. In de zaken met nummers 14/1375 en 14/1376 heeft de rechtbank overwogen dat de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2007 tot en met 2009 op een ontoereikende grondslag berusten en dienen te worden vernietigd. Aangezien de onderhavige naheffingsaanslagen deels zijn gebaseerd op de naheffingsaanslagen loonheffingen dienen ook de onderhavige naheffingsaanslagen in zoverre te worden vernietigd. Datzelfde heeft te geleden voor dat deel van de met deze naheffingsaanslagen verband houdende beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes.
Overige correcties (voorraaddaling zonder omzet, openstaande belastingschuld en representatiekosten)
15. Verweerder heeft zich met betrekking tot het jaar 2010 op het standpunt gesteld dat de omzet moet worden verhoogd wegens een daling van de voorraad met € 25.000 terwijl daar slechts € 1.286 aan omzet tegenover staat. Verweerder heeft de daarmee samenhangende omzetcorrectie gesteld op tweemaal de kostprijs (€ 26.934) van de omzet en derhalve op € 53.868. Gelet op de gemotiveerde betwisting van eiseres ter zitting heeft verweerder met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de omzet op een hoger bedrag moet worden vastgesteld. Ook in zoverre slaagt het beroep.
16. Voor wat de openstaande belastingschuld betreft heeft eiseres het standpunt van verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de voorbelasting die samenhangt met de representatiekosten heeft eiseres niet aan de op haar – zij wenst immers de voorbelasting in aftrek te brengen – rustende bewijslast voldaan. Het door eiseres gedane aanbod om getuigen te horen maakt dit niet anders. De rechtbank gaat aan dit aanbod voorbij, aangezien eiseres in haar aanbod slechts heeft vermeld dat het ziet op verdere onderbouwing van haar stellingen dat de bestreden aanslagen moeten komen te vervallen. Deze onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet ten aanzien van de correctie die verweerder heeft aangebracht in verband met de nog openstaande belastingschuld. Ten aanzien van de representatiekosten heeft te gelden dat eiseres reeds het bewijsrisico heeft en haar bewijsaanbod haar op dit punt dan ook niet kan baten. Het beroep faalt in zoverre.
Boete
17. Aangezien de omzetcorrecties zwarte lonen en kortgezegd de correctie wegens voorraaddaling zonder omzet dienen te vervallen, zullen ook de daarmee samenhangende vergrijpboetes worden vernietigd respectievelijk verminderd. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
18. Ten aanzien van de openstaande belastingschuld en representatiekosten is de rechtbank van oordeel dat eiseres grofschuldig, dat wil zeggen met een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid, heeft gehandeld door de op de balans staande omzetbelastingschuld niet af te dragen respectievelijk voorbelasting in aftrek te brengen terwijl zij op basis van de daarvoor geldende wet- en regelgeving behoorde te weten dat deze voorbelasting niet in aftrek wordt toegelaten. De boete van € 3.333 (€ 13.335 * 25 percent) acht de rechtbank passend en geboden.
19. De rechtbank constateert dat zij niet binnen twee jaar nadat de boete aan eiseres is aangekondigd uitspraak heeft gedaan, aangezien de kennisgeving van de boete is verzonden op 21 februari 2013. Om die reden dient de boete ambtshalve te worden verminderd. De redelijke termijn is overschreden met meer dan twee jaar. Daarom wordt de boete verminderd met 20 percent.
Dwangsom
20. Gelet op de ter zitting overgelegde brief van eiseres van 10 oktober 2013, waarin wordt herhaald dat verweerder in gebreke is en eiseres verweerder nogmaals uitdrukkelijk verzoekt uitspraak op bezwaar te doen, is sprake van een situatie waarin verweerder in gebreke is. Pas op 16 januari 2014 zijn uitspraken op bezwaar gedaan. De termijn voor het doen van uitspraak was op dat moment al verstreken. Daarmee verbeurt verweerder de maximale dwangsom van € 1.260.
21. Verweerder is in elk van de met de onderhavige zaken samenhangende zaken in gebreke gesteld. De rechtbank is van oordeel dat alle belastingaanslagen en daarmee samenhangende beschikkingen hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex (en boekenonderzoek): het mogelijk buiten de boekhouding houden van omzet door [Y] . Daarnaast resteren in de onderhavige zaken omzetbelastingcorrecties ter zake van een balanspost en horeca-uitgaven. De gemaakte bezwaren zijn gelijk evenals de ingestelde beroepen. De bezwaren konden gelet op de verschillende belastingplichtigen en belastingmiddelen weliswaar niet in één geschrift worden afgedaan, maar de belastingaanslagen en beschikkingen vertonen een zodanige samenhang, dat met betrekking tot de uitspraken op daartegen gerichte bezwaren slechts tweemaal een dwangsom kan worden verbeurd (vergelijk Hoge Raad 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:485 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1870).
22. Gelet op het hiervoor genoemde feitencomplex en de omzetbelastingcorrecties zal de rechtbank de dwangsommen vaststellen op € 1.260 voor [Y] en € 1.260 voor eiseres.
Immateriële schadevergoeding
23. Eiseres heeft ter zitting verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade.
24. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt ertoe noopt dat de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade, aldus de Hoge Raad. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In belastingzaken heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
25. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn is aangevangen met de ontvangst van het oudste bezwaarschrift door verweerder op 27 december 2012. Verweerder heeft op 16 januari 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Aangezien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Aldus wordt in beginsel verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Als uitgangspunt wordt een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. In dit geval komt dat neer op € 2.500.
26. In zijn hiervoor genoemde arrest van 19 februari 2016 heeft de Hoge Raad overwogen (r.o. 3.10.2 en 3.10.3) dat in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, in dit verband dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. Bij dit laatste blijft vooropstaan dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft. Zoals de rechtbank hiervoor onder 21. heeft overwogen is weliswaar niet volledig sprake van hetzelfde feitencomplex, maar gelet op de maatstaf dat ter zake van de vaststelling van de vergoeding voor immateriële schade sprake moet zijn van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp is de rechtbank van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is gelet op de omzetbelastingcorrecties voor Fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V. ,die van ondergeschikte aard zijn ten opzichte van de correcties voor het buiten de boekhouding houden van omzet ten aanzien van de overige zaken. Het feit dat de verschillende belanghebbenden gezamenlijk een procedure voeren heeft in dit geval een dermate matigende invloed op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat de rechtbank reden ziet om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. De rechtbank zal gelet op het voorgaande volstaan met de toekenning van een vergoeding wegens immateriële schade in de zaken van [A] en zijn echtgenote [d] . In de overige zaken zal worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Proceskostenvergoeding
27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder met speels gemak zeer aanzienlijke correcties heeft doorgevoerd die vervolgens in de uitspraken op bezwaar met evenveel gemak grotendeels worden teruggedraaid. Deze gemakzucht van verweerder getuigt van buitengewoon onzorgvuldig handelen, aldus eiseres.
28. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding zouden rechtvaardigen. Eiseres heeft ervoor gekozen geen informatie te verschaffen ten aanzien van haar fiscale positie. Daarmee liet zij verweerder weinig andere keuze dan te handelen zoals hij heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder uitspraken op bezwaar heeft gedaan, terwijl op dat moment duidelijk was dat die uitspraken in een daartegen ingestelde procedure geen stand zouden houden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). In bezwaar is weliswaar op een andere wijze naar de onderhavige naheffingsaanslagen gekeken dan ten tijde van het vaststellen daarvan, maar de rechtbank verbindt daaraan niet de door eiseres gewenste gevolgtrekking, aangezien verweerder met het overleggen van bewijs heel wel zijn standpunt in beroep had kunnen onderbouwen. Daarmee is geen sprake van een situatie als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007. Verweerder heeft weliswaar bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen mogelijk niet de van hem te verwachten zorgvuldigheid betracht, maar dat maakt niet dat sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen (vergelijk Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
29. Het door eiseres ter zitting gedane aanbod om haar stelling dat sprake is van bijzondere omstandigheden door middel van getuigenbewijs nader te onderbouwen, passeert de rechtbank wegens de ongespecificeerdheid van dat aanbod op dit punt. Eiseres heeft niet voldoende concreet vermeld op welke van haar (feitelijke) stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en op welke wijze zij nader bewijs daarvan zou willen en kunnen leveren.
30. De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.970 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor 2 vanwege een zeer zware zaak en een factor 1,5 vanwege samenhang). Daarbij acht de rechtbank de onderhavige zaak en de gelijktijdig behandelde zaken onderling samenhangend. In totaal zijn vijftien zaken gelijktijdig behandeld, waarvan het beroep in tien zaken gegrond wordt verklaard. Daarom zal drie tiende deel van dit bedrag, oftewel € 891, in deze uitspraak worden toegekend. De rechtbank ziet, gelet op de onderling samenhangende zaken en de daarin door verweerder in bezwaar reeds toegekende vergoeding, geen aanleiding aanvullend een vergoeding voor bezwaar vast te stellen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag over het jaar 2007, de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikking en de vergrijpboete;
- vermindert de naheffingsaanslag over de jaren 2008 tot en met 2010 tot een bedrag van € 13.335;
- vermindert de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de boete over de jaren 2008 tot en met 2010 tot een bedrag van € 2.666;
- stelt vast dat verweerder aan eiseres een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- constateert dat de redelijke termijn is overschreden met tweeënhalf jaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 891;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 984 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 april 2017 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |