Rechtbank Gelderland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2596, AWB - 16 _ 2278
Rechtbank Gelderland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2596, AWB - 16 _ 2278
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 11 mei 2017
- Datum publicatie
- 17 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:2596
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:4338, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2278
Inhoudsindicatie
Geen schending van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/2278
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 11 mei 2017
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr.drs. [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser bij beschikking van 2 juli 2014 een bedrag van € 549 aan leges in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 februari 2016 de legesbeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 april 2016, ontvangen door de rechtbank op 12 april 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Op [2014] heeft eiser een aanvraag omgevingsvergunning gedaan voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning aan de [A-straat 1] in [Z] . De geschatte kosten voor het plaatsen van de dakkapel bedroegen € 2.985 exclusief omzetbelasting.
2. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag heeft verweerder aan eiser bij beschikking van 2 juli 2014 een bedrag van € 549 aan leges in rekening gebracht.
3. Bij brief van 8 augustus 2014, door verweerder ontvangen op 11 augustus 2014, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
4. Op 5 februari 2015 heeft eiser een brief gestuurd aan verweerder waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Tevens wijs ik erop dat het bezwaarschrift een primaire en subsidiaire grond bevat en daarnaast een meer subsidiaire grond. In die meer subsidiaire grond is geconcludeerd dat de aanslagregel legeskosten bouwen moet worden vernietigd in verband met strijd met art. 229b Gemeentewet. In het licht daarvan verzoek ik u om aan mij de stukken toe te sturen op grond waarvan beoordeeld kan worden of de legesverordening 2014 in zijn geheel, en Titel 2 op zichzelf, voldoet aan art. 229b Gemeentewet.”
5 Op 25 februari 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
6. Naar aanleiding van de hoorzitting van 25 februari 2015 heeft eiser op 5 maart 2015 een e-mailbericht aan verweerder gezonden waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Omtrent het belastbare feit hebben wij besproken dat de bewijslast daarvan bij de gemeente berust en dat met de blote stellingen in de concept-uitspraak de gemeente niet voldoet aan de op haar rustende bewijslast.”
7. Op 23 juli 2015 heeft eiser een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: WOB-verzoek) ingediend waarin het volgende wordt verzocht:
“Op grond van art. 229b Gemeentewet dienen bij de legesverordening de tarieven zo te worden vastgesteld dat de daarmee geraamde baten de geraamde lasten niet overtreffen. (…) Hierbij verzoek ik aan uw college – voor zover nodig op grond van de WOB – om verstrekking van alle informatie betreffende de kostprijsberekeningen van de leges die betrekking hebben op de legesverordening 2014.”
8. Bij brief van 3 september 2015 heeft verweerder op het verzoek van eiser van 23 juli 2015 het navolgende besluit genomen:
“Op 23 juli 2015 stuurde u ons een verzoek om verstrekking van alle informatie betreffende de kostprijsberekeningen van de leges die betrekking hebben op de Legesverordening 2014. (…)
Besluit Wij hebben besloten de gevraagde informatie te verstrekken.”
9. Op 23 september 2015 maakt eiser bezwaar tegen het besluit van 3 september 2015. In dit bezwaarschrift staat onder meer het volgende vermeld:
“De conclusie is dus dat er daadwerkelijk geen enkel stuk is openbaar gemaakt c.q. verstrekt dat betrekking heeft op mijn WOB-verzoek!”
10. Op 3 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiser waarin de kostprijsberekeningen van de leges die betrekking hebben op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014 (hierna ook: de kostprijsberekeningen 2014) zijn toegelicht en vragen en opmerkingen daaromtrent zijn beantwoord. Naar aanleiding van de briefwisseling met eiser en het gesprek zijn de kostprijsberekeningen 2014 aangepast.
11. Naar aanleiding van het op 23 september 2015 ingediende bezwaarschrift heeft op 7 december 2015 een hoorzitting ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden.
12. De hoorzitting van 7 december 2015 vormde voor eiser aanleiding om op 14 december 2015 wederom een WOB-verzoek in te dienen. Hierin verzoekt hij om alle in het verzoek genoemde onderzoeken en informatie betreffende de kostprijsberekeningen van de leges met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2015 openbaar te maken en aan hem ter beschikking te stellen.
13. Op 21 januari 2016 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2015 ongegrond verklaard.
14. Op 2 februari 2016 is verweerder aan het verzoek van eiser van 14 december 2015 tegemoet gekomen en heeft hij alle gevraagde gegevens verstrekt.
15. Op 29 februari 2016 is uitspraak op bezwaar gedaan tegen het op 8 augustus 2014 ingediende bezwaarschrift tegen de legesbeschikking van 2 juli 2014.
Geschil
16. Eiser verzoekt de rechtbank wegens schending van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb):- de uitspraak op bezwaar van 29 februari 2016 te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar verweerder;- verweerder te veroordelen in de proceskosten; - te gelasten dat verweerder het betaalde griffierecht zal vergoeden.
Beoordeling van het geschil
17. In artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van de Gemeentewet worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (hierna ook: de opbrengstlimiet).
18. In artikel 7:9 van de Awb is bepaald dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
19. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen hoorzitting is gehouden voordat op 29 februari 2016 uitspraak op bezwaar is gedaan. In dit verband voert eiser aan dat hij reeds in zijn bezwaarschrift heeft gesteld dat uit de gemeentelijke begroting niet is op te maken of de tarieven gelet op het bepaalde in artikel 229b Gemeentewet zo zijn vastgesteld dat de geraamde baten niet boven de geraamde lasten ter zake uitgaan. Ook vóór de hoorzitting van 25 februari 2015 zijn volgens eiser geen bescheiden overgelegd op grond waarvan deze beoordeling kon worden gemaakt. Omdat ook na de hoorzitting deze bescheiden niet zijn verstrekt heeft eiser op 23 juli 2015 een WOB-verzoek ingediend bij de gemeente. Als gevolg van dit WOB-verzoek zijn diverse bescheiden overgelegd. Het op 25 februari 2015 gehouden gesprek kwalificeert volgens eiser niet als hoorzitting omdat op dat moment de stukken betreffende artikel 229b Gemeentewet nog niet waren verstrekt. Eiser is van mening dat gelet op het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb alsnog een hoorzitting gehouden moet worden voordat verweerder uitspraak op bezwaar kan doen. Nu dit niet is gebeurd, verzoekt eiser de rechtbank de zaak terug te wijzen naar verweerder. De omstandigheid dat op 3 december 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden waarin een toelichting is gegeven op de kostprijsberekeningen 2014 maakt dit volgens eiser niet anders, nu hem in dit gesprek niet duidelijk is geworden of met het verstrekken van de bescheiden is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b Gemeentewet.
20. Vaststaat dat verweerder voor of op 25 februari 2015, de datum van de hoorzitting, geen inzicht heeft verschaft in de kostendekkendheid van de legesverordening. Verweerder heeft pas op 3 september 2015 de kostprijsberekeningen 2014 overhandigd aan eiser. Uit deze berekeningen valt volgens verweerder af te leiden dat is voldaan aan de opbrengstlimiet. Gelet op het verschil van inzicht tussen eiser en verweerder over de kostprijsberekeningen 2014 is op 3 december 2015 een bijeenkomst belegd. In dit gesprek is een toelichting gegeven over de kostprijsberekeningen 2014. Mede naar aanleiding van de briefwisseling met eiser en dit gesprek zijn de kostprijsberekeningen 2014 aangepast. De aangepaste versie van het document is op 7 januari 2016 per e-mail aan eiser toegezonden. Daarna is op 29 februari 2016 uitspraak op bezwaar gedaan.
21. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb. Verweerder heeft met betrekking tot de vraag of is voldaan aan de opbrengstlimiet uitgebreid hoor en wederhoor toegepast. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak naar verweerder terug te wijzen en zal om die reden het beroep ongegrond verklaren. De stelling van eiser dat verweerder met de overhandigde kostprijsberekeningen 2014 niet inzichtelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b Gemeentewet, hetgeen verweerder betwist, is een geschilpunt dat ter beoordeling aan de rechter kan worden voorgelegd. Dat eiser, ondanks daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld, hiervoor niet heeft gekozen komt voor zijn rekening en risico. In ieder geval vormt een dergelijk verschil van inzicht geen aanleiding tot terugwijzen.
22 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr.drs. M.J.C. Pieterse en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 mei 2017 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |