Home

Rechtbank Gelderland, 22-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2786, AWB - 16 _ 3748

Rechtbank Gelderland, 22-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2786, AWB - 16 _ 3748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 mei 2017
Datum publicatie
24 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:2786
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3748

Inhoudsindicatie

Gemeentelijke heffingen. Leges voor een omgevingsvergunning. Vaststelling van de hoogte van de bouwkosten. Definitie in de Tarieventabel bij de Verordening van de betreffende gemeente. Bouwwerk is zo groot dat dit niet past in het online rekenprogramma van het Nederlands Bouwkosten Instituut. Uitgaan van de aanneemsom die pas na de aanvraag bekend werd (stelling eiseres) of bouwkosten vaststellen op grond van een raming van de bouwkosten (stelling verweerder)? Uitleg van de definitie van het begrip bouwkosten in de van toepassing zijnde Tarieventabel. Aanneemsom nemen, ook al werd deze pas in de bezwaarfase bekend. Meer correcties op de aanneemsom toepassen dan door eiseres is bepleit omdat de definitie spreekt van de door het bevoegd gezag vastgesteld aanneemsom? In dit geval is daar geen aanleiding voor. Aanslag leges wordt verminderd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/3748

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres, met dagtekening 4 februari 2016, een aanslag leges in verband met de aanvraag voor een omgevingsvergunning opgelegd ten bedrage van € 98.462,26 (hierna: de aanslag).

Verweerder heeft de aanslag leges bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2016 gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 juni 2016, ontvangen door de rechtbank op 28 juni 2016, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017.

Namens eiseres zijn verschenen [A] , directeur, [B] , architect, en de gemachtigde van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [C] .

Verweerder heeft naar aanleiding van een telefonisch verzoek van de rechtbank ter zitting een stuk overgelegd met betrekking tot de raming van de bouwkosten, waaronder een e-mailwisseling met het Nederlands Bouwkosten Instituut. Eiseres heeft zich tegen overlegging van dit stuk verzet, omdat dit volgens haar te laat is ingediend en zij er niet adequaat op kon reageren. De rechtbank rekent het stuk wel tot de gedingstukken, omdat eiseres hiervan (zoals hierna zal blijken) geen nadeel ondervindt.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 20 november 2015 een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een bedrijfsgebouw. Het gaat om een hal voor opslag van goederen. De inhoud van het bedrijfsgebouw bedraagt 203.775 m³. Het bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van 15.919,9 m² en een hoogte van 12,8 meter. De omgevingsvergunning is op 19 januari 2016 verleend.

2. Op het aanvraagformulier voor de vergunning is door eiseres een bedrag van € 4.110.000 aan projectkosten (geschatte kosten voor het totale project exclusief BTW) opgegeven.

3. Verweerder heeft de bouwkosten ten behoeve van de legesvaststelling door middel van een raming bepaald op € 6.113.250. Op basis van die raming is het bedrag van de leges vastgesteld. Daarbij is de inhoud van het gebouw, 203.775 m³, vermenigvuldigd met een bedrag van € 30 per m³, welke prijs is opgevraagd bij het Nederlands Bouwkosten Instituut (NBI). De aldus berekende leges voor de bouw van het bedrijfsgebouw komt uit op € 98.288,76. Daarbij is opgeteld een bedrag van € 173,50 aan leges voor de afwijking van het bestemmingsplan, zodat het totale legesbedrag uitkomt op € 98.462,26.

4. In het bezwaarschrift van 24 februari 2016 heeft eiseres de aannemingsovereenkomst overgelegd die op 14 december 2015 is gesloten en waarin een aanneemsom vermeld staat van € 4.250.000 exclusief BTW. Eiseres heeft in het bezwaarschrift de bouwkosten voor de legesberekening op basis van deze overeenkomst berekend op € 4.161.208. Daartoe heeft zij € 308.342 voor het buitenwerk van de aanneemsom afgetrokken en twee bedragen voor installaties bijgeteld: € 135.155 voor elektrotechnische installaties (E-installaties) en € 84.395 voor werktuigbouwkundige installaties (W-installaties).

5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de hoogte van de vastgestelde leges niet verlaagd. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de rekenmethode van het NBI is toegepast voor de berekening van de bouwkosten en dat er geen aanleiding is om van deze normkosten af te wijken.

Geschil

6. In geschil is of de aanslag leges tot het juiste bedrag is vastgesteld, waarbij partijen het niet eens zijn over het bedrag aan bouwkosten dat moet worden gehanteerd voor de berekening.

7. Eiseres is van mening dat de overeengekomen aanneemsom het uitgangspunt moet zijn en dat de bouwkosten moeten worden vastgesteld op het door haar berekende bedrag van € 4.161.208. Verweerder houdt vast aan zijn raming van de bouwkosten op basis van de inschatting van het NBI, wat leidt tot een bedrag aan bouwkosten van € 6.113.250. Daarbij betoogt verweerder onder meer dat niet moet worden uitgegaan van de aanneemsom, omdat deze ten tijde van het doen van de aanvraag nog niet bekend was, zodat de aanslag leges moet worden gebaseerd op een raming van de bouwkosten. Eiseres is van mening dat de aanneemsom wel het uitgangspunt moet zijn, omdat deze bekend is geworden tijdens de bezwaarfase en omdat de aannemingsovereenkomst ook in de bezwaarfase is overgelegd. Aan een raming van de bouwkosten wordt volgens eiseres daarom niet toegekomen.

8. Voor zover wel aan een raming van de bouwkosten wordt toegekomen, bestrijdt eiseres de juistheid van het geraamde bedrag aan bouwkosten per kubieke meter van € 30.

9. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat moet worden uitgegaan van de aanneemsom, heeft verweerder betoogd dat het bedrijfsgebouw zoals dit volgens de aannemingsovereenkomst is gebouwd, een kale hal is die nog moet worden aangekleed en ingedeeld, zodat de aanneemsom niet het gehele bouwwerk betreft. Eiseres heeft dit betoog bestreden.

Beoordeling van het geschil

10. Voor de beoordeling van het geschil is doorslaggevend hoe het begrip bouwkosten is gedefinieerd in de toepasselijke Tarieventabel bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2015 van de gemeente Ede . Deze definitie is opgenomen in hoofdstuk 1 van de Tarieventabel, onder punt 2.1.1. en 2.1.1.2 en luidt als volgt.

11. “2.2.1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: (…)

2.1.1.2 bouwkosten:

het product van de normkosten voor uit te voeren werk en de bruto inhoud van het bouwwerk conform het online rekenprogramma “Basisbedragen Gebouwen” van het Nederlands Bouwkosten Instituut. Voor bouwwerken die niet passen binnen het regime van vaststelling van normatieve bouwkosten geldt de door het bevoegd gezag vastgestelde aanneemsom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.

Om de hoogte van de bouwleges te bepalen moeten de bouwkosten per bouwwerk berekend worden. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk met hergebruik van materialen plaatsvindt, wordt bij de (rb: lees het) bepalen van de bouwkosten uitgegaan van de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor nieuwe materialen. Voor het bepalen van de bouwkosten is de datum van indiening van de aanvraag leidend.”

12. Partijen zijn het erover eens dat het bedrijfsgebouw zo groot is dat het niet past in het online rekenprogramma “Basisbedragen Gebouwen” van het NBI. Volgens de tekst van de definitie van bouwkosten, zoals hiervoor geciteerd, geldt in dat geval “de door het bevoegd gezag vastgestelde aanneemsom exclusief omzetbelasting”, bedoeld in de UAV 2012. Als een dergelijke aanneemsom ontbreekt, geldt een raming van de bouwkosten zoals bedoeld in het normblad NEN 2631. Verder is aan het slot van de definitie bepaald dat voor het bepalen van de bouwkosten de datum van indiening van de aanvraag leidend is. Verweerder leidt uit deze zin af dat de aanneemsom niet van belang is als deze tijdens de aanvraag niet bekend is bij verweerder. Eiseres is het daar niet mee eens.

13. De rechtbank oordeelt als volgt. In een geval als dit, waarin de aanneemsom en de aannemingsovereenkomst weliswaar ten tijde van de aanvraag nog niet bekend zijn bij verweerder, maar wel in de bezwaarfase, kan niet worden aangenomen dat de aanneemsom ontbreekt, zoals is bedoeld in de definitie van de bouwkosten in de Tarieventabel. Juist voor een bijzonder object als dit, dat zo groot is dat het niet in het online rekenprogramma van het NBI past, moeten de bouwkosten voor de legesheffing op een zo objectief mogelijke wijze worden vastgesteld, waarbij de werkelijkheid zo dicht mogelijk moet worden benaderd. De werkelijk overeengekomen aanneemsom is daarvoor meer geschikt dan een raming, tenzij de overeengekomen prijs niet zakelijk zou zijn. Dit is door verweerder niet aangevoerd, terwijl eiseres juist heeft toegelicht dat en waarom de prijs wel degelijk zakelijk is. De rechtbank gaat daarom uit van de zakelijkheid van de overeengekomen aanneemsom. De slotzin in de definitie dat de datum van de aanvraag leidend is, kan op meerdere manieren worden uitgelegd. Daarom is er onvoldoende reden om uit te gaan van een raming van de bouwkosten, ondanks het bestaan en bekend zijn van de aanneemsom.

14. Omdat de aanneemsom niet ontbreekt, zoals is bedoeld in de definitie van de bouwkosten in de Tarieventabel, is een raming van de bouwkosten niet aan de orde.

15. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat, als raming van de bouwkosten wel aan de orde zou zijn geweest, verweerder de raming niet aannemelijk heeft gemaakt. Het gaat namelijk om een raming die onvoldoende is onderbouwd, omdat deze alleen is gebaseerd op de korte email van het NBI, die erg vaag is (“wij denken in de buurt van € 30/m3”). Op die manier kan verweerder niet voldoen aan de op haar rustende bewijslast in het geval van een raming van de bouwkosten. In zoverre is deze zaak anders dan de berechte zaken waar verweerder op heeft gewezen, omdat in die zaken geen aanneemsom bekend was en het bouwwerk wel paste in het rekenprogramma van het NBI.

16. Gezien het voorgaande komt de rechtbank toe aan de volgende stap in de beoordeling, namelijk op welk bedrag de aanneemsom volgens de definitie van de Tarieventabel moet worden vastgesteld. Daarbij is het de vraag of het begrip “de door het bevoegd gezag vastgestelde aanneemsom, zoals bedoeld in de UAV 2012”, iets anders inhoudt dan het gebruikelijke begrip “de aanneemsom zoals bedoeld in de UAV 2012”. Meer precies is de vraag of de toevoeging van de woorden “door het bevoegd gezag vastgestelde” reden is om de aanneemsom op een ander bedrag vast te stellen dan het bedrag dat eiseres heeft berekend op basis van de overeengekomen aanneemsom. Op zichzelf is niet in geschil dat de aanneemsom moet worden verminderd met het bedrag dat ziet op het buitenwerk en dat moet worden bijgeteld de bedragen die zien op de E-installaties en de W-installaties. De berekening van eiseres is dus in zoverre niet in geschil. Alleen is in geschil of correcties op de aanneemsom moeten worden aangebracht die ertoe leiden dat de aanneemsom op een hoger bedrag uitkomt dan door eiseres is berekend.

17. Verweerder heeft in dat kader betoogd dat het de bedoeling van de gemeente is om een objectieve en dus in zekere zin abstracte maatstaf te hanteren. Die maatstaf, die wordt aangeduid als “bouwkosten”, moet worden gezien als een verdeelsleutel voor de gemeentelijke kosten. Er wordt gepoogd om de kosten die de gemeente voor een aanvraag maakt, te objectiveren en los te zien van de details van het concrete bouwplan, aldus verweerder. Bijvoorbeeld de keuzes die een aanvrager maakt in het afwerkingsniveau en ook de onderhandelingsvaardigheden die een aanvrager heeft bij het aangaan van het contract met zijn aannemer. Met afwijkingen van de standaard, zowel naar boven als naar beneden, wordt bij de bepaling van de bouwkosten geen rekening gehouden. De door de gemeente vast te stellen “aanneemsom” moet dus worden vastgesteld binnen de bovengenoemde kaders, zo stelt verweerder. Dat betekent volgens verweerder dat in dit geval, los van het daadwerkelijk door eiseres gekozen kale afwerkingsniveau, moet worden uitgegaan van een gemiddeld uitvoerings– en afwerkingsniveau.

18. Verweerder heeft de gestelde bedoeling van de gemeente (ook desgevraagd) niet onderbouwd. De rechtbank moet daarom uitgaan van de tekst van de definitie van het begrip bouwkosten in de Tarieventabel. Uit die tekst blijkt de door verweerder gestelde bedoeling niet. De rechtbank legt de tekst van de definitie zo uit dat door het bevoegd gezag twee correcties op de aanneemsom kunnen worden aangebracht: een correctie voor zelfwerkzaamheid en een correctie voor hergebruikte materialen. Partijen zijn het erover eens dat deze twee correcties in dit geval niet aan de orde zijn. Reden voor een correctie op de overeengekomen aanneemsom is er daarom niet. Dat zou alleen anders zijn als de aanneemsom niet het hele bouwwerk zou omvatten.

19. Op zichzelf is de rechtbank het met verweerder eens dat bij het vaststellen van de bouwkosten moet worden gekeken naar de aanneemsom voor het hele bouwwerk, ook als er een aannemingsovereenkomst is die alleen een deel van het bouwwerk betreft. De stelling van verweerder dat hier sprake zou zijn van een zodanig casco object dat de overeengekomen aanneemsom niet geldt voor het hele bouwwerk, is ter zitting gemotiveerd betwist door eiseres. Zij heeft aangevoerd dat het hier gaat om een grote en hoge hal voor de opslag van goederen, die wel redelijk kaal is maar die als zodanig wordt gebruikt, omdat aankleding niet nodig is voor het gebruiksdoel. De aanneemsom die eiseres heeft berekend, is inclusief de kosten voor de E-installaties en de W-installaties en betreft daardoor de totale bouwkosten voor het bedrijfsgebouw, zo stelt zij. De later aan te leggen verdiepingsvloer waarvan sprake is in de aannemingsovereenkomst betreft maar een heel klein oppervlak, namelijk 100 m², en die vloer is op verzoek en op kosten van de huurder van dat deel van de hal aangelegd. Het gaat daarbij niet om een vergunningplichtig onderdeel, aldus eiseres. Verweerder heeft de stellingen van eiseres op dit punt niet betwist. Ook heeft verweerder niet aangevoerd welke bedragen in haar visie nog bij de aanneemsom zouden moeten worden geteld en waarom. Verweerder heeft namelijk alleen verwezen naar de raming van het NBI. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat de aanneemsom die door eiseres is berekend op basis van de aannemingsovereenkomst het gehele bouwwerk betreft en dat er geen aanleiding is om dit bedrag hoger vast te stellen.

20. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en doen wat verweerder had behoren te doen, namelijk het vaststellen van de aanneemsom exclusief BTW op het door eiseres berekende bedrag van € 4.161.208. De rechtbank zal de aanslag leges dienovereenkomstig verminderen. Bij het vaststellen van de leges voor de bouw van het bedrijfspand past de rechtbank de berekening toe die is beschreven in artikel 2.3.1.1.7 van de Tarieventabel, uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 4.161.208. Dit betekent dat de aanslag leges zal worden verminderd tot een bedrag van € 68.167,22 (€ 67.993,72 voor de bouw van het bedrijfspand plus € 173,50 voor de afwijking van het bestemmingsplan).

21. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag leges tot € 68.167,22;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 990;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 mei 2017

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.