Rechtbank Gelderland, 21-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4881, AWB - 17 _ 2744
Rechtbank Gelderland, 21-09-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4881, AWB - 17 _ 2744
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 september 2017
- Datum publicatie
- 1 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:4881
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2744
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Artikel 3:41 Awb.
De informatiebeschikking is verzonden naar een incompleet adres. Er ontbreekt een cijfer in de postcode. De rechtbank past de jurisprudentie over onjuiste adressering toe. Er is sprake van een fout van verweerder. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat toezending aan eiser heeft plaatsgevonden. Hierin slaagt verweerder niet. Het bezwaarschrift is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Geen vergoeding werkelijke proceskosten.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/2744
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 11 januari 2016 op naam van eiser een informatiebeschikking genomen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 april 2017, ontvangen door Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2017, beroep ingesteld. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank, waar eenzelfde zaak aanhangig is.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft op een aantal momenten in 2015 eiser om informatie verzocht over - kort gezegd - transacties tussen een aantal vennootschappen waarvan eiser direct of indirect aandeelhouder was. Op deze verzoeken heeft eiser niet gereageerd.
2. Met dagtekening 11 januari 2016 heeft verweerder een informatiebeschikking genomen. Deze is gericht aan eiser. In het adres ontbreekt het tweede cijfer van de postcode. Eiser heeft daarop niet gereageerd.
3. Op 18 mei 2016 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekendgemaakt tot het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2013. Bij brief van 26 september 2016 heeft verweerder tevens aangekondigd dat hij een boete zal opleggen. Op deze brief heeft eiser bij e-mail van 10 oktober 2016 gereageerd. Met dagtekening 26 november 2016 is de navorderingsaanslag opgelegd. Hiertegen heeft eiser op 13 december 2016 bezwaar gemaakt.
4. Bij brief van 27 februari 2017, door verweerder ontvangen op 28 februari 2017, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
Geschil
5. In geschil is of het bezwaar van eiser tegen de informatiebeschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Beoordeling van het geschil
6. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vindt (kort gezegd) de bekendmaking van een besluit dat tot een belanghebbende is gericht plaats door toezending of uitreiking aan die belanghebbende.
7. Eiser betwist de ontvangst van de informatiebeschikking. Hij betwist ook de juiste verzending, gelet op de incomplete postcode. Er heeft volgens eiser geen bekendmaking van de informatiebeschikking plaatsgevonden. Hij heeft direct na kennisneming van de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.
8. Verweerder voert aan dat met de terpostbezorging bekendmaking heeft plaatsgevonden. Het ontbreken van een cijfer in de postcode maakt de adressering niet onjuist. De informatiebeschikking is niet retour gekomen. Voor zover eiser de informatiebeschikking niet zou hebben ontvangen, is van belang dat in de brief van 18 mei 2016 is vermeld dat op 11 januari 2016 een informatiebeschikking is genomen. Op dat moment was eiser dus bekend met het bestaan ervan. Hij heeft nadien onvoldoende voortvarend bezwaar gemaakt, aldus verweerder.
9. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de informatiebeschikking juist is bekendgemaakt met de toezending aan het incomplete adres. Naar het oordeel van de rechtbank dient een incompleet adres gelijkgesteld te worden aan een onjuist adres. Deze onjuiste adressering is het gevolg van een fout van verweerder. Het is dan aan verweerder om aannemelijk te maken dat niettemin toezending aan het adres van eiser heeft plaatsgevonden. De algemene stelling van verweerder dat ook poststukken met manco’s in de postcode worden bezorgd is daarvoor onvoldoende. Ook de stelling dat verweerder de informatiebeschikking niet retour heeft ontvangen acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de informatiebeschikking ondanks het manco aan het juiste adres is gezonden.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat bekendmaking op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Of eiser als gevolg van de inhoud van de brief van 18 mei 2016 op de hoogte kon zijn van het bestaan van de informatiebeschikking is dan niet relevant. De informatiebeschikking was niet opnieuw bij die brief gevoegd en eiser had die dus ook toen nog immer niet ontvangen.
11. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat eiser pas een afschrift van de informatiebeschikking heeft ontvangen toen zijn gemachtigde de stukken ter zake van de navorderingsaanslag heeft ontvangen. De precieze datum van die ontvangst is door partijen niet gesteld, maar het verzoek om toezending van die stukken dateert van 4 januari 2017. De stelling van eiser dat hij direct na kennisneming van de informatiebeschikking heeft gereageerd is door verweerder niet bestreden. De gemachtigde heeft op 24 februari 2017 per e-mail bezwaar gemaakt en op 27 februari 2017 per gewone post. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de toezending van de stukken, inclusief de informatiebeschikking, kort voor 24 februari 2017 heeft plaatsgevonden. Daarmee is ruim binnen de termijn van zes weken na bekendmaking bezwaar gemaakt.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarom dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de zaak terugwijzen naar verweerder om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen, zoals eiser heeft verzocht.
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiser heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat hij van mening is dat verweerder een uitspraak tegen beter weten in heeft gedaan. Verweerder bestrijdt dit.
14. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wordt in geval van een gegrond beroep als uitgangspunt een forfaitaire kostenvergoeding toegekend. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat daarvan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere dan de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Het enkel innemen van een onjuist standpunt door verweerder is daarvoor onvoldoende. Feiten op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verweerder zijn standpunt tegen beter weten in heeft ingenomen en gehandhaafd zijn niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
15. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 495;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 september 2017 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |