Home

Rechtbank Gelderland, 14-11-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5834, AWB - 16 _ 5863

Rechtbank Gelderland, 14-11-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5834, AWB - 16 _ 5863

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 november 2017
Datum publicatie
16 november 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:5834
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5863

Inhoudsindicatie

Verhuurderheffing. Formeel belastingrecht. Informatiebeschikking.

In hoeverre is de informatiebeschikking rechtsgeldig opgelegd? Verweerder heeft eiser een informatiebeschikking opgelegd (art. 52a AWR). Eiser is van mening dat onduidelijk is welke informatie hij had moeten verschaffen en als dat al duidelijk was dat hij die informatie reeds heeft verschaft. Zodoende had er geen informatiebeschikking opgelegd mogen worden. De rechtbank oordeelt dat verweerder diverse malen voldoende duidelijk heeft aangegeven welke informatie nog ontbrak en dat eiser deze informatie niet heeft verstrekt. Beroep ongegrond. Informatiebeschikking terecht opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 16/5863

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 3 mei 2016 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afgegeven.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 30 september 2016, ontvangen door de rechtbank op 3 oktober 2016, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2017. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft over het jaar 2014 aangifte verhuurderheffing gedaan naar een te betalen bedrag van nihil.

2. Verweerder heeft naar aanleiding van eisers aangifte een vragenbrief (met dagtekening 22 december 2014) verstuurd waarin hij aangeeft dat hem gegevens bekend zijn waaruit blijkt dat eiser over meerdere huurwoningen beschikt waarover mogelijk verhuurderheffing is verschuldigd. Verweerder verzoekt eiser een overzicht te geven van zijn huurwoningen, de WOZ-waarde van deze woningen en de kale huursom per maand.

3. De beantwoording van de vragen van verweerder heeft vertraging opgelopen door het versturen van de vragenbrief naar een voormalig woonadres van eiser. In zijn uiteindelijke reactie aan verweerder heeft eiser gevraagd om de vragenbrief naar zijn adviseur te sturen, de heer [B] (hierna: [B] ). [B] heeft bij e-mail van 12 mei 2015 een overzicht van de onroerende zaken van eiser ingestuurd met daarop vermeld de adressen en functies van de onroerende zaken (bedrijfspanden, kamerverhuur of (recreatie)woningen), de WOZ-waarden en de maandelijkse huuropbrengsten van de onroerende zaken.

4. In verband met de door [B] ingestuurde informatie, heeft verweerder op 4 juni 2015 een nadere vragenbrief naar eiser gestuurd. In deze brief geeft verweerder onder meer aan dat hij op basis van de hem ter beschikking staande gegevens vermoedt dat de ingestuurde informatie niet compleet en deels onjuist is. Eiser krijgt tot 1 juli 2015 de tijd om de gevraagde gegevens te verstrekken.

5. Verweerder heeft eiser uitstel verleend voor het beantwoorden van zijn vragen tot 31 augustus 2015. [B] heeft op 31 augustus 2015 een nieuwe lijst ingestuurd met de onroerende zaken van eiser (inclusief de vermelding of de betreffende huurwoning gemeubileerd is, de naam van de bewoner of gebruiker van de woning en de kale huur).

6. Op 3 september 2015 heeft verweerder telefonisch aan [B] meegedeeld dat de lijst naar zijn mening nog steeds niet compleet is. Om die reden is eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld om nu uiterlijk 21 oktober 2015 een nieuwe lijst in te sturen. Bij e-mail van 23 oktober 2015 heeft [B] een nieuwe lijst ingestuurd.

7. Bij brief van 5 februari 2016 heeft verweerder meegedeeld dat de op 23 oktober 2015 ingestuurde lijst naar zijn mening nog steeds niet compleet is. In de brief van 5 februari 2016 schrijft verweerder hierover onder meer het volgende:

“Volgens de mij bekende gegevens beschikt de heer [X] over meerdere huurwoningen waarover mogelijk verhuurderheffing is verschuldigd. Sinds 22 december 2014 heb ik vele pogingen ondernomen om gegevens en inlichtingen te verkrijgen om vast te kunnen stellen welke objecten aangegeven hadden

moeten worden voor de verhuurderheffing.

Aangezien de in de vorm van een lijst aangeleverde gegevens en inlichtingen aantoonbaar niet juist en niet volledig waren, heb ik op 3 september 2015 gebeld. In dat gesprek heb ik twee opties met u besproken:

1. De lijst alsnog juist en volledig aanleveren.

2. Alle huurcontracten overhandigen dan wel ter inzage geven.

Gezien de ervaringen tot dat moment had ik inmiddels de voorkeur voor optie 2. Gezien uw toezegging om ervoor te zorgen dat voor 24 september 2015 alsnog een juiste en volledige lijst zou worden aangeleverd, heb ik besloten u daartoe in de gelegenheid te stellen.

Aangezien daarna weer een lijst is aangeleverd die niet juist en niet volledig was, heb ik u telefonisch gevraagd om alsnog alle huurcontracten te overhandigen. Na overleg met de heer [X] heeft u mij medegedeeld dat de heer [X] geen nadere gegevens en inlichtingen meer zal verstrekken.

Gezien de vele onvolledigheden en onjuistheden in de ontvangen gegevens en inlichtingen heb ik u telefonisch aangekondigd dat ik dan gedwongen ben om een informatiebeschikking te nemen.

(…)

Gezien het verstrijken van de tijd sinds ons telefoongesprek en het feit dat ik alleen mondeling om de huurcontracten heb gevraagd, stel ik u bij deze voor een laatste keer in de gelegenheid om de volgende gegevens en inlichtingen te verstrekken:

• Een overzicht van alle objecten die de heer [X] op 1 januari 2014 (alleen of samen met anderen) in zijn bezit had en waarvoor hij een beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) heeft ontvangen.

• Ik verzoek u in het overzicht per object te vermelden wat voor soort object het betreft.

• Indien het object naar uw mening niet kwalificeert als een huurwoning, dan verzoek ik u in dat overzicht kort te omschrijven waarom daar in uw ogen geen sprake van is.

• Ook verzoek ik u per object het feitelijk aantal huurwoningen te vermelden.

• Tevens verzoek ik u per object de WOZ waarde per 1 januari 2014 te vermelden.

• Per huurwoning verzoek ik u de kale huursom per maand per 1 januari 2014 te vermelden.

• Alle huurcontracten zoals die golden op 1 januari 2014 van alle woningen. Ik gebruik bewust de term alle woningen omdat het ook noodzakelijk is dat ik beschik over de huurcontracten inzake woningen boven bedrijfsruimtes en woningen die u bestempelt als ‘kamerverhuur’ of ‘recreatie’.

Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken voor 18 februari 2015 (bedoeld moet zijn 2016; rb).”

8. [B] heeft bij e-mail van 17 februari 2016 aan verweerder bericht dat een deel van de gevraagde huurovereenkomsten is bijgevoegd en dat de overige huurovereenkomsten worden opgevraagd bij de huurders en op korte termijn zullen worden nagezonden. Verweerder heeft echter niets meer ontvangen.

9. Met dagtekening 3 mei 2016 heeft verweerder een informatiebeschikking op naam van eiser ter zake van de aangifte verhuurderheffing 2014 vastgesteld. In deze informatiebeschikking geeft verweerder aan dat hij eiser in zijn brief van 5 februari 2016 voor een laatste keer in de gelegenheid heeft gesteld om voor 18 februari 2016 een aantal gegevens te verstrekken. Vervolgens wordt de lijst met opgevraagde informatie uit de brief van 5 februari 2016 herhaald (zie onder 7.).

10. Eiser heeft, met dagtekening 27 mei 2016, bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 heeft verweerder de informatiebeschikking gehandhaafd.

Geschil

11. In geschil is of de informatiebeschikking rechtsgeldig is opgelegd. Daarbij zijn de volgende deelvragen te onderscheiden:

- Heeft verweerder de van eiser gevraagde informatie voldoende nauwkeurig omschreven?

- Heeft eiser de door verweerder gevraagde informatie reeds overgelegd?

Beoordeling van het geschil

12. Artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR, de inspecteur dit vast kan stellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking). Het eerste lid van artikel 47 van de AWR luidt:

“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:

a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”

13. Eiser is van mening dat hij alle door verweerder opgevraagde informatie heeft verstrekt en dat hij daarom reeds aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 47, eerste lid, van de AWR heeft voldaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op diverse momenten om (nadere) informatie heeft verzocht. Weliswaar heeft eiser diverse malen informatie verstrekt, maar de verstrekte informatie bleek telkens onvoldoende te zijn voor verweerder. Daarbij heeft verweerder steeds duidelijk en soms met voorbeelden aangegeven welke informatie naar zijn mening nog ontbrak. Bij brief van 5 februari 2016 heeft verweerder eiser voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken. Uit eisers reactie hierop van 17 februari 2016 blijkt dat hij zich ervan bewust is dat hij op dat moment nog niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt. Hij geeft aan dat hij hoopt dat hij “op korte termijn nog meer gegevens kan aanleveren”. Verweerder stelt, en dit is onweersproken door eiser, dat eiser nadien geen nadere informatie heeft verstrekt. Alleen al om die reden is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet alle opgevraagde informatie heeft verstrekt en dat eiser niet heeft voldaan aan de uit artikel 47, eerste lid, van de AWR voortvloeiende verplichtingen.

14. Voorts is eiser van mening dat verweerder onvoldoende concreet heeft aangegeven welke informatie hij van eiser verlangt, zodat het niet duidelijk is voor eiser wanneer hij aan zijn verplichting tot het verstrekken van informatie zou hebben voldaan. Verweerder stelt dat hij wél voldoende duidelijk heeft gemaakt welke informatie er verstrekt moest worden door eiser.

15. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 52a van de AWR volgt dat de inspecteur in de informatiebeschikking dient aan te geven welke gevraagde informatie niet is verstrekt. Uitgangspunt is immers dat de belanghebbende door de informatiebeschikking weet waar hij aan toe is voordat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt.

16. In de informatiebeschikking heeft verweerder een lijst opgenomen van informatie die hij in zijn brief van 5 februari 2016 heeft opgevraagd. Deze lijst bevat concrete en nauwkeurig omschreven gegevens en inlichtingen die verstrekt dienden te worden door eiser. In het verweerschrift heeft verweerder bovendien een duidelijke omschrijving gegeven van de informatie die nog niet is overgelegd en die hij alsnog wenst te verkrijgen. In het licht hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt wat de omvang is van de verplichting waar eiser aan dient de voldoen.

17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

18. Op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR stelt de rechtbank eiser een termijn van vier weken, gerekend vanaf de datum van verzending van deze uitspraak, om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking beschreven verplichtingen.

19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

stelt eiser een termijn van vier weken, gerekend vanaf de datum van verzending van deze uitspraak, om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking beschreven verplichtingen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 november 2017

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.