Rechtbank Gelderland, 13-04-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1677, AWB - 17 _ 3388
Rechtbank Gelderland, 13-04-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1677, AWB - 17 _ 3388
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 april 2018
- Datum publicatie
- 17 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:1677
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:441, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3388
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Hennepkwekerij.
Ontnemingsvordering is afgewezen wegens gebrek aan bewijs. In de belastingprocedure komt de inspecteur aanvullend met een vermogensvergelijking. Mede op basis daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat er wel voldoende bewijs is van niet opgegeven inkomsten. Omdat eiser is veroordeeld voor medeplegen, wordt de schatting gehalveerd. De boete wordt verder gematigd, omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/3388 en 17/3397
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 met aanslagnummer [000] .H.36.01 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.002. Ook is bij beschikkingen € 678 belastingrente in rekening gebracht en een boete opgelegd van € 3.379.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2017 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.257. De beschikking belastingrente en de boetebeschikking zijn verminderd tot respectievelijk € 593 en - na correctie op 14 juni 2012 - € 3.012.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 met aanslagnummer [000] .W.36.01.4 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd van € 1.431, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.338. Ook is bij beschikking € 143 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2017 de aanslag verminderd tot € 1.333, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 23.593, en de belastingrente verminderd tot € 131.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 juni 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Namens eiser is de gemachtigde verschenen, namens verweerder is drs. [gemachtigde] verschenen.
Ter zitting is gebleken dat eiser niet over een kopie van het verweerschrift beschikte. Hij is in de gelegenheid gesteld nader schriftelijk te reageren op de vermogensvergelijking die daarin is opgenomen. Hij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 15 januari 2018. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 29 januari 2018.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verklaard dat zij gebruik wensten te maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 27 februari 2018 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Vanaf [2013] heeft eiser een woning aan het adres [A-straat 1] te [Z] gehuurd. Op 12 april 2013 is door de politie in de woning een hennepkwekerij aangetroffen, waarvan de planten waren geoogst. In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van de Politie Utrecht van 12 maart 2014 is uitgegaan van één gerealiseerde oogst. De opbrengsten uit die oogst zijn geschat op € 25.338. Daarbij is uitgegaan van 250 planten, omdat 250 potten zijn aangetroffen, een opbrengst van 30,9 gram per plant en een verkoopprijs van € 3,28 per gram. De kosten zijn geschat op € 1.745, bestaande uit afschrijvingskosten van € 200, kosten van hennepstekken van € 712,50 en variabele kosten van € 832,50. Het voordeel uit de hennepkwekerij komt daarmee op € 23.593.
2. Tot de gedingstukken behoort ook een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij met betrekking tot [A] (hierna: [A] ), een neef van eiser. Uit dat rapport blijkt dat van hem sporen zijn aangetroffen in de hennepkwekerij. [A] heeft verklaard dat hij niets met de hennepkwekerij te maken had. In het rapport is voorgesteld eiser en [A] hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 23.593.
3. In de aangifte IB/PVV 2013 van 2 december 2014 heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.900, bestaande uit een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB). Bij de vaststelling van de aanslag is verweerder afgeweken van de aangifte. In de uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd en is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.257. Dit bedrag bestaat uit inkomen uit loondienst van € 464, een WWB-uitkering van € 3.200 en resultaat uit overige werkzaamheden van € 23.593.
4. Eiser heeft in de strafrechtelijke procedure verklaard dat hij een pokerschuld heeft bij een zekere [B] en dat deze [B] hem heeft gedwongen de woning te huren, zodat [B] en een zekere [C] daar een hennepkwekerij konden opzetten. Ook heeft hij verklaard dat in de nacht van 11 op 12 april 2013 een ripdeal heeft plaatsgevonden.
5. Eiser is op 28 april 2016 door de politierechter van Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor onder meer het tezamen en in vereniging met een of meer anderen telen van ongeveer 250 hennepplanten in de periode van [2013] tot en met 12 april 2013. Bij vonnis van dezelfde datum heeft de politierechter de ontnemingsvordering van € 23.593 afgewezen, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat eiser voordeel heeft genoten uit het medeplegen van het telen van hennep. Daarbij is - gelet op de overwegingen in het vonnis - gewicht toegekend aan de verklaring van een buurtbewoonster, die aan de politie heeft verklaard dat zij in de nacht van 11 op 12 april 2013 een wit busje bij de woning heeft gezien en twee mannen die met volle vuilniszakken de woning uitkwamen en vervolgens wegreden.
6. Op 19 januari 2017 is eiser in hoger beroep door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wederom veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het telen van hennep.
Geschil
7. In geschil is of verweerder terecht en tot het juiste bedrag inkomsten uit hennepteelt heeft belast. Daarbij is mede de vraag aan de orde of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat eiser niet de vereiste aangifte zou hebben gedaan. Ook is de vergrijpboete in geschil.
Beoordeling van het geschil
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat op die grond de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte is gehouden - binnen een door de inspecteur te stellen termijn - aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
9. Eiser heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en herinnerd, aangifte gedaan voor de IB/PVV. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan als aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (zie onder meer Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083).
10. Weliswaar heeft eiser een iets te laag inkomen aangegeven uit zijn WWB-uitkering en zijn looninkomsten van € 464 niet aangegeven, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet aannemelijk dat een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven. De vraag is daarmee of aannemelijk is dat eiser aanvullend inkomsten uit hennepteelt heeft gehad.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in twee instanties is veroordeeld voor het telen van hennep. Uit het vonnis van de politierechter kan niet worden afgeleid welke feiten hij bewezen heeft geacht. Hij lijkt dit in het midden te laten, nu wordt gesproken over “met een of meer anderen”. Dit laat zowel de optie open dat eiser de kwekerij samen met [A] heeft opgezet als de mogelijkheid dat de kwekerij feitelijk werd gerund door [B] en [C] (dan zijn het immers meer anderen). Wel volgt uit dit vonnis de nauwe betrokkenheid van eiser. Het arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behoort niet tot de gedingstukken. Omdat het voor de veroordeling van eiser geen verschil maakt met wie eiser de hennep teelde, gaat de rechtbank ervan uit dat ook het gerechtshof niet uitdrukkelijk zal zijn ingegaan op deze vraag.
12. De ontnemingsvordering is afgewezen. De politierechter is tot het oordeel gekomen dat niet buiten redelijke twijfel valt vast te stellen dat eiser voordeel heeft genoten. Daarbij stonden de politierechter - naast de niet betwiste aanwezigheid van de hennepkwekerij - als bewijsmiddelen te beschikking de verklaring van eiser dat in de nacht van 11 op 12 april 2013 een ripdeal had plaatsgevonden door twee mannen met (vuur)wapens en de hiervoor weergegeven verklaring van de buurvrouw, die volgens de overwegingen van de politierechter de verklaring van eiser ondersteunt. Naar de rechtbank begrijpt, is de politierechter tot het oordeel gekomen dat de officier van justitie niet is geslaagd in het bewijs dat eiser voordeel heeft gehad uit de hennepkwekerij. De bewijslast, en dus het bewijsrisico, rust op de officier van justitie.
13. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat een strafrechtelijke vrijspraak er niet aan in de weg hoeft te staan dat in een latere gerechtelijke procedure de gedragingen waarvan de belanghebbende is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs bewezen worden verklaard, mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten (zie Hoge Raad 2 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:958). De rechtbank ziet aanleiding deze jurisprudentie ook in de onderhavige situatie toe te passen. Er is immers in een strafrechtelijke procedure door een rechter geoordeeld dat niet is bewezen dat eiser voordeel heeft gehad uit de hennepkwekerij.
14. De bewijslast dat eiser inkomsten heeft verzwegen rust op verweerder. In de onderhavige procedure heeft verweerder behalve de relevante delen van het strafdossier ook een vermogensvergelijking opgesteld. Hieruit volgt een aanzienlijk hoger bedrag aan uitgaven dan het bedrag dat eiser aan inkomsten uit de WWB-uitkering en loon heeft ontvangen. Dit is een extra bewijsmiddel ter ondersteuning van de stelling dat eiser wel degelijk voordeel moet hebben genoten uit de hennepkwekerij. Eiser heeft deze vermogensvergelijking echter grotendeels betwist.
15. Verweerder heeft voor een deel naar gegevens van het Nibud gewezen. Dit is als uitgangspunt een bruikbare onderbouwing, al moet in ogenschouw worden genomen dat hiermee wel sprake is van algemene cijfers, die in het geval van eiser niet zonder meer juist hoeven te zijn. Wanneer echter de aanwezigheid van een kostenpost als zodanig aannemelijk is, mag verweerder in beginsel volstaan met verwijzing naar de gegevens van het Nibud en dient eiser de juistheid van dat bedrag in zijn concrete situatie gemotiveerd te betwisten (vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4287, r.o. 4.5.2).
16. Een aantal kostenposten heeft verweerder na de nadere schriftelijke reactie van eiser niet meer gehandhaafd. Die zal de rechtbank buiten beschouwing laten. Eiser heeft verder enkele posten (WA-verzekering van € 80, motorrijtuigenbelasting van € 324) niet betwist. Deze zijn dus in elk geval aannemelijk geworden.
17. Verweerder is op jaarbasis uitgegaan van € 144 aan telefoonkosten. Eiser heeft gesteld dat hij een prepaidkaart heeft. Nog daargelaten dat hij die stelling niet heeft onderbouwd, is daarmee niet gezegd dat de kosten lager zijn. Verweerder heeft dit zelfs gemotiveerd betwist met verwijzing naar het Nibudrapport: op grond van dat rapport wordt bij een prepaid kaart zelfs van hogere kosten uitgegaan. Nu eiser niet betwist dat hij telefoonkosten maakt, gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 144.
18. Verweerder rekent € 1.200 aan kosten zorgverzekering. Eiser stelt dat hij al jaren een betalingsachterstand heeft, is aangemeld bij het CAK als wanbetaler en maandelijks een acceptgiro van het CJIB ontvangt die hij niet betaalt. Het geschatte bedrag kan weliswaar kloppen, aldus eiser, maar wordt feitelijk niet betaald en is dus alleen maar een schuld. Eiser heeft zijn stellingen niet met stukken onderbouwd. Eiser erkent de verschuldigdheid van kosten voor een zorgverzekering, betwist uitdrukkelijk niet de hoogte van het verschuldigde bedrag, maar heeft geen inzage gegeven in hoeveel hij daadwerkelijk heeft betaald in 2013. Daarom wordt uitgegaan van het bedrag van € 1.200.
19. Ter zake van kleding en schoenen betwist eiser dat hij ook maar enige uitgave heeft gedaan in 2013. Dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser heeft niet verklaard hoe hij in zijn kleding en schoenen voorziet en dus de kostenpost onvoldoende gemotiveerd betwist. Bij gebreke van andere gegevens kan worden aangesloten bij de laagste getallen uit het Nibudrapport, zoals verweerder heeft gedaan. Dit levert een bedrag van € 672 op. Hetzelfde geldt voor de kosten voor persoonlijke verzorging. Dat eiser geen kosten voor persoonlijke verzorging had, omdat hij spullen gebruikte die zijn ouders en jongere broer kochten, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze post omvat namelijk mede de kapper. Een bedrag van ten minste € 168 op jaarbasis zoals volgt uit het Nibudrapport is aannemelijk.
20. Eiser betwist kosten voor recreatie te hebben gemaakt. Ook dit is een ongeloofwaardige betwisting, nu eiser bij de strafrechter heeft verklaard dat hij een pokerschuld had. Poker valt naar het oordeel van de rechtbank onder recreatie. Eiser heeft tegenover de politie verklaard dat hij vaker pokerde. Hij heeft niet gesteld dat hij voor het pokeren vaker geld leende. Het is aannemelijk dat eiser in elk geval enig eigen geld heeft besteed aan pokeren. De rechtbank zal dit als pro memorie post meenemen.
21. Met betrekking tot de kosten van voeding is verweerder gedeeltelijk aangesloten bij de verklaring van eiser. Hij heeft een deel van het jaar ingeschreven gestaan bij zijn ouders. Er kan van worden uitgegaan dat hij in die periodes weinig - zo’n € 25 per maand - aan uitgaven voor voeding had. In de maanden waarin hij de woning aan de [A-straat 1] huurde liggen die kosten mogelijk hoger. Omdat echter bepaald niet uitgesloten kan worden dat de woning alleen werd gehuurd om de hennepkwekerij te kunnen huisvesten, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder een hoger bedrag per maand niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit betekent dat met een jaarbedrag van € 300 rekening wordt gehouden.
22. Ook heeft eiser betwist dat hij de huur voor het pand aan de [A-straat 1] heeft betaald. Hij stelt dat die door [B] is betaald. Dit acht de rechtbank onaannemelijk. Verweerder heeft een verklaring van de verhuurder overgelegd, waarin is opgenomen dat eiser hem 3x € 1.425 heeft betaald en de borg van € 1.275, die is verrekend met schade aan de woning. Eiser heeft zijn betwisting hiervan niet met stukken onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank aan de verklaring van eiser voorbij. Deze kosten belopen in totaal € 5.550.
23. Ten slotte heeft verweerder in de laatste brief nog een post brandstofkosten opgenomen van € 250 uitgaand van 3.000 kilometer. Waarop die afstand is gebaseerd, is onduidelijk. Dit is een te ruwe schatting. De rechtbank acht het aannemelijk dat er enige brandstofkosten zijn geweest, maar zal ook deze post (die niet lijkt te zijn gebaseerd op het Nibudrapport) als pro memorie post opnemen.
24. Het voorgaande betekent dat uitgaven van eiser in 2013 tot een bedrag van ten minste € 8.438 aannemelijk zijn geworden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- WA-verzekering |
€ 80 |
- Motorrijtuigenbelasting |
€ 324 |
- Telefoonkosten |
€ 144 |
- Zorgverzekering |
€ 1.200 |
- Kleding en schoenen |
€ 672 |
- Persoonlijke verzorging |
€ 168 |
- Recreatie |
p.m. |
- Voeding |
€ 300 |
- Huur |
€ 5.550 |
- Brandstofkosten |
p.m. |
- Totaal |
€ 8.438 |
Daarbovenop komen nog de kosten van het pokeren en de brandstofkosten. De kosten van pokeren kunnen op ten minste € 500 worden gesteld. Dit volgt uit de verklaring van eiser bij de politie dat hij op de avond waarop hij uiteindelijk geld leende van [B] € 500 bij zich had. Dit moet gelet op het verloop van de zaken tamelijk kort voor [2013] zijn geweest. Dat eiser op andere momenten per saldo geld heeft gewonnen met pokeren is niet aannemelijk geworden. Rekening houdend met enige brandstofkosten, zijn uitgaven van eiser in 2013 aannemelijk geworden tot een bedrag van ten minste € 9.000.
25. Verweerder heeft de vermogenstoename op basis van het netto inkomen van eiser op grond van de WWB-uitkering, het loon en de zorgtoeslag over 2013 en rekening houdend met een afname van het debetsaldo op de bankrekening met € 84, berekend op € 3.924. Die berekening heeft eiser niet betwist. Er is dus sprake van een verschil van ruim € 5.000, waarvoor geen andere verklaring is gegeven dan dat eiser inkomsten heeft verzwegen. Het meest aannemelijk is dat dit inkomsten uit de hennepkwekerij betreffen. Daarbij is het bovendien aannemelijk dat eiser ook kosten heeft moeten maken voor de inrichting van de hennepkwekerij (zoals de aanschaf van stekken), die vanwege de strafrechtelijke veroordeling niet voor aftrek in aanmerking komen, en dat het bruto resultaat dus hoger is dan dit bedrag. Uitgaand van ruim € 700 kosten overeenkomstig het BOOM-rapport is er een verschil van meer dan € 5.700.
26. Het belastbare inkomen in box 1 bedraagt na verhoging met € 5.700 als resultaat uit overige werkzaamheden € 9.364. Uitgaand van 31,15% premies volksverzekeringen en 5,85% inkomstenbelasting bedraagt de belasting hierover € 3.464. Na aftrek van de algemene heffingskorting van € 2.001, de arbeidskorting van € 9 en de ingehouden loonheffing van € 716 resteert een bedrag van € 738 aan niet betaalde belasting. In het licht van de omstandigheden is dit naar het oordeel van de rechtbank relatief en absoluut aanzienlijk. Daarbij leidt de rechtbank uit r.o. 3.4.2. van het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962, af dat “relatief aanzienlijk” en “absoluut aanzienlijk” niet twee losse criteria zijn die elk vastomlijnd zijn, maar dat dit in samenhang beoordeeld dient te worden. Dit leidt tot de conclusie dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De bewijslast wordt daarom omgekeerd en verzwaard.
27. Ook in een geval van omkering en verzwaring van de bewijslast mag een belastingaanslag niet naar willekeur worden vastgesteld. Er dient sprake te zijn van een redelijke schatting (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). De uitgangspunten in de berekening in het rapport van 12 maart 2014 zijn door eiser niet gemotiveerd betwist en sluiten volgens het rapport aan bij de algemene uitgangspunten van BOOM. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van redelijke uitgangspunten. De rechtbank acht het echter niet redelijk het volledige bedrag aan eiser toe te rekenen. Eiser is immers - zoals hiervoor is overwogen - veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep. Ook het Openbaar Ministerie is ervan uitgegaan dat eiser heeft samengewerkt. Zowel als wordt uitgegaan van het telen met [A] als wanneer wordt aangenomen dat eiser heeft samengewerkt met [B] en [C] , zijn er geen aanwijzingen dat aan eiser meer dan de helft van de opbrengst is toegekomen. Het vereiste van een redelijke schatting brengt daarom mee dat van de theoretisch berekende opbrengst slechts de helft aan eiser kan worden toegerekend. Dat [A] en eiser hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het geheel maakt dat niet anders, omdat dit niets zegt over de verhouding waarin zij daadwerkelijk inkomsten hebben genoten uit de hennepkwekerij.
28. De opbrengst voor aftrek van kosten kan worden gesteld op € 25.338. Hiervan kan de helft, oftewel € 12.669, aan eiser worden toegerekend. Omdat eiser inmiddels onherroepelijk is veroordeeld door de strafrechter, hoeft met kosten geen rekening te worden gehouden. Dit volgt uit de artikelen 3.95 en 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
29. Het voorgaande brengt mee dat het inkomen uit werk en woning voor de IB/PVV en het bijdrage-inkomen voor de ZVW dienen te worden verminderd tot onderscheidenlijk € 16.333 (€ 3.664 + € 12.669) en € 12.669. De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW komt daarmee op 5,65% van € 12.669, oftewel € 715. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
30. Omdat eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.
31. Bij de vaststelling van de boete dient in aanmerking te worden genomen dat de aanslag IB/PVV tot stand is gekomen met omkering en verzwaring van de bewijslast. Deze omkering en verzwaring geldt op grond van artikel 27e, derde lid, van de AWR niet voor de boete. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding de boete te matigen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de hoogte van het inkomen is gebaseerd op een theoretische omzetberekening en dat de (eveneens grotendeels theoretische) vermogensvergelijking op een lager bedrag sluit. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de boete te matigen tot € 900. Dit komt overeen met ongeveer 35% van de te weinig betaalde IB/PVV.
32. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
33. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1 voor twee samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.333;
- -
-
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
vermindert de boete tot € 900;
- -
-
vermindert de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW tot € 715;
- -
-
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.251;
- -
-
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 april 2018 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |