Home

Rechtbank Gelderland, 23-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:283, AWB - 17 _ 2780

Rechtbank Gelderland, 23-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:283, AWB - 17 _ 2780

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
2 februari 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:283
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2780

Inhoudsindicatie

Erkenning als tot het Nederlands erfgoed behorend monument buiten Nederland. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats [woonplaats]

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/2780

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.H. Verhoef),

en

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om erkenning van het landhuis [landhuis] (het landhuis), als tot het Nederlands erfgoed behorende monument gelegen buiten Nederland afgewezen.

Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017. Op die zitting is het onderzoek geschorst. Het onderzoek ter zitting is hervat op 8 januari 2018. Eiseres is op beide zittingen verschenen met haar echtgenoot. Verweerder heeft zich op beide zittingen laten vertegenwoordigen door mr. K. El Addouti. Op de zitting van 8 januari 2018 is namens verweerder ook dr. I.M. Contant verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres heeft een aanvraag gedaan om erkenning van het landhuis als tot het Nederlands erfgoed behorend monument gelegen buiten Nederland.

Verweerder heeft naar aanleiding hiervan onderzoek laten uitvoeren door

prof. dr. D. J. de Vries, senior bouwhistoricus van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en bijzonder hoogleraar Bouwhistorie en Erfgoed aan de Universiteit Leiden. Vervolgens heeft verweerder geconcludeerd dat het landhuis niet voor erkenning als Nederlands cultureel erfgoed gelegen buiten Nederland in aanmerking komt. Dit standpunt is bij het bestreden besluit gehandhaafd.

2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het in 1701 gebouwde landhuis voldoet aan de voorwaarden voor erkenning. Dit blijkt volgens eiseres uit het door haar ingebrachte rapport van de heer E. Altwasser (Altwasser). Hij heeft bouwhistorisch onderzoek gedaan en beschrijft expliciet de uit Nederland afkomstige stijl -en technische elementen van het landhuis. Het gaat hierbij om het mansardedak, de moer -en kinderbalken en het metselwerk. Het landhuis is volgens hem een uniek object. Het landhuis is bovendien gebouwd in opdracht van vorst Waldeck-Pyrmont, die is verbonden aan het Nederlandse koningshuis. Uit uitgebreid archiefonderzoek van dr. B. Adam (Adam) blijken ook duidelijke aanwijzingen dat het landhuis een band met Nederland heeft.

Eiseres heeft het landhuis laten restaureren onder streng toezicht van de monumentenzorg van de deelstaat. Het is daar een erkend monument. Niet voor niets heeft dr. J. Viebrock van de monumentenzorg zijn steun uitgesproken voor eiseres’ verzoek om erkenning.

Erkenning van het landhuis is noodzakelijk voor het hanteren van de aftrekregelingen van onderhoudskosten op de inkomstenbelasting in Nederland, aldus nog steeds eiseres.

3.1

De rechtbank overweegt als volgt.

3.2

Voor de relevante bepalingen van de Erfgoedwet en de Beleidsregel erkenning tot het Nederlands cultureel erfgoed behorende monumenten gelegen buiten Nederland (de Beleidsregel) wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.

3.3

Volgens de Nota van Toelichting bij de Beleidsregel (Stcr. 2015, 19 301) is het aanwijzen van rijksmonumenten op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1998 (inmiddels artikel 3.1 van de Erfgoedwet) een discretionaire bevoegdheid van de Minister. Het aanwijzingsbeleid is zeer terughoudend en gaat uit van een ‘topbenadering’: alleen de belangrijkste monumenten kunnen worden aangewezen. Een op grond van deze Beleidsregel afgegeven erkenning kan niet leiden tot daadwerkelijke aanwijzing als rijksmonument. Het enige rechtsgevolg van de erkenning is daarmee de mogelijkheid van fiscale aftrek van onderhoudskosten aan het buitenlandse monument die voortvloeit uit de fiscale regelgeving. In de toelichting bij de Beleidsregel staat onder “Waarderingscriteria en selectiecriteria” -voor zover relevant- het volgende opgenomen:

“Bij de beoordeling van een aanvraag om erkenning wordt eenzelfde systematiek gehanteerd als bij de aanwijzing van rijksmonumenten. Binnen de beoordelingscriteria wordt onderscheid gemaakt tussen waarderingscriteria en selectiecriteria.”

Vervolgens is onder “Waarderingscriteria” -voor zover relevant- het volgende opgenomen:

“Aan de hand van de waarderingscriteria wordt de monumentale waarde van een monument bepaald. Deze criteria zijn een uitwerking van de criteria schoonheid, betekenis voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde uit artikel 1 van de Monumentenwet 1988. De uitwerking hiervan is opgenomen in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregel. De waardering wordt gebaseerd op vijf hoofdcriteria, die zijn onderverdeeld in subcriteria.[…]

Een monument moet aan hoge eisen voldoen wat betreft de cultuurhistorische waarde (criterium a) of de architectuur- en kunsthistorische waarde (criterium b), omdat daarin in hoofdzaak de criteria uit de Monumentenwet 1988 (schoonheid, betekenis voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde) tot uitdrukking komen.

Met name de criteria in onderdeel a, i t/m v en b, onder i en ii, zijn van belang, omdat aan de hand daarvan de band met het Nederlands cultureel erfgoed kan worden aangetoond. Een monument dat op geen van deze subcriteria ‘scoort’, kan dus niet voor erkenning in aanmerking komen, omdat er een band met het Nederlands cultureel erfgoed moet zijn. […]”

Onder “Selectiecriteria” is -voor zover relevant- het volgende opgenomen:

“De criteria in het eerste lid van artikel 4 zijn selectiecriteria, die zijn afgeleid van het vigerende aanwijzingsbeleid. Deze criteria komen bovenop de waarderingscriteria uit het tweede lid en sluiten aan bij de mogelijkheden voor een monument in Nederland om als rijksmonument aangewezen te worden.

In onderdeel a wordt aan de waarderingscriteria van schoonheid, betekenis voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde, die nader uitgewerkt zijn in het tweede lid, toegevoegd dat het om een algemeen belang voor Nederland moet gaan. Het aanwezig zijn van enig belang voor Nederland is dus niet voldoende.

[…]

Enkele voorbeelden van buitenlandse monumenten die waarschijnlijk voor een erkenning in aanmerking zouden komen zijn: de Friese kerk in Rome, het Collège néerlandais van Willem Dudok in Parijs, of Schloss Oranienburg in Oranienburg bij Berlijn.

Duidelijk is dat de lat dus zeer hoog ligt. Het enkele feit dat een monument eigendom is van een Nederlander of dit in het verleden is geweest of bewoond werd door een Nederlander, is niet toereikend voor erkenning.”

3.4

Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen aannemelijk te achten dat het landhuis door Nederlanders is gebouwd. De rechtbank gaat hier bij de verdere beoordeling van het beroep dan ook van uit.

3.5

De rechtbank stelt voorop dat uit de Nota van Toelichting bij de Beleidsregel volgt dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid van verweerder, dat het aanwijzingsbeleid zeer terughoudend is en alleen de belangrijkste monumenten kunnen worden aangewezen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het landhuis niet dient te worden aangemerkt als één van de belangrijkste in het buitenland gelegen monumenten voor het Nederlands cultureel erfgoed.

3.6

De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat het landhuis door Nederlanders is gebouwd, betekent niet, zo heeft verweerder in redelijkheid gesteld, dat het landhuis daardoor ook van voldoende cultuurhistorische waarde is om voor erkenning in aanmerking te komen. Zo zijn er geen aanwijzingen dat het mansardedak van het landhuis bij de bouw baanbrekend was voor Duitsland of heeft geleid tot een trend in Duitsland van dit type daken. Dat blijkt ook niet uit het deskundigenrapporten van Altwasser en Adam waar eiseres zich op beroept. Ook van de moer -en kinderbalken en het metselwerk is niet gebleken dat deze baanbrekend of richtinggevend zijn geweest. En zelfs al zou dit wel zo zou zijn geweest, heeft verweerder eiseres in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat het monument daarmee nog niet van algemeen belang is voor Nederland. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het landhuis dient te worden aangemerkt als één van de belangrijkste in het buitenland gelegen monumenten voor het Nederlands cultureel erfgoed.

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de Waldeck-tak die het landhuis in 1701 liet bouwen, de tak van Christian Ludwig von Waldeck en Friedrich Anton Ulrich, in die tijd een sterke band had met Nederland. Dat er ongeveer 200 jaar later een familieband is ontstaan met het Nederlandse koningshuis, maakt het landhuis evenmin tot Nederland cultureel erfgoed.

Verweerder heeft zich tot slot in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gegeven dat de monumentenzorg van de deelstaat Hessen, het landhuis van architectuur- en kunsthistorische waarde acht, nog niet meebrengt dat het landhuis ook voor Nederland relevant is.

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. L.M. Noordam, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Wet –en regelgeving

Erfgoedwet

Artikel 3.1. Aanwijzing als rijksmonument

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Reikwijdte

Artikel 3. Voorwaarden

Artikel 4. Beoordelingscriteria