Home

Rechtbank Gelderland, 13-09-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3946, AWB - 18 _ 1814

Rechtbank Gelderland, 13-09-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3946, AWB - 18 _ 1814

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 september 2018
Datum publicatie
3 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:3946
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1814

Inhoudsindicatie

BPM. Voldoening op aangifte. Beroep kennelijk ongegrond. Artikel 8:54 Awb.

Na bezwaar is de BPM nihil. Belastingrente wordt vergoed. In beroep komt eiseres op tegen de hoogte van de belasting en artikel 28c Invorderingswet 1990. Ook wil zij een integrale kostenvergoeding voor bezwaar. De belasting is nihil. Over artikel 28c IW kan de rechter niet oordelen in een procedure tegen de inspecteur. Er is geen aanleiding voor een integrale kostenvergoeding, alleen al omdat het bezwaar was gericht tegen de eigen voldoening op aangifte.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/1814

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft op aangifte € 174 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

Bij brief van 7 juli 2016, bij verweerder binnengekomen op 13 juli 2016, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze voldoening.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de BPM verminderd tot nihil. Daarbij is ook aangegeven dat belastingrente overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zal worden vergoed. Verweerder heeft een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend.

Bij brief van 4 april 2018, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, heeft eiseres daartegen beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij opkomt tegen de hoogte van de verschuldigde belasting en artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). Ook verzoekt zij om toekenning van een vergoeding van de werkelijke proceskosten.

3. Omdat in de aanhef van het beroepschrift is vermeld dat sprake zou zijn van een pro forma beroepschrift, is eiseres bij brief van 18 april 2018 in de gelegenheid gesteld aanvullende gronden in te dienen. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

4. Aangezien de verschuldigde belasting na bezwaar nihil bedraagt, is het beroep tegen de hoogte van de belasting kennelijk ongegrond.

5. Voor zover eiseres zich verzet tegen de werking van artikel 28c van de IW 1990, overweegt de rechtbank dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank niet bevoegd is daarover in een procedure tegen de inspecteur te oordelen (zie Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341). Deze grond kan in de onderhavige procedure dus tot niets leiden. Ook in zoverre is het beroep kennelijk ongegrond.

6. Ten slotte heeft eiseres niet gemotiveerd waarom in dit geval grond zou bestaan voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Hiervoor is op grond van vaste jurisprudentie alleen aanleiding als sprake is geweest van zeer onzorgvuldig handelen van verweerder of het nemen en handhaven van een besluit tegen beter weten in. Van dit laatste is geen sprake, omdat na bezwaar de verschuldigde BPM is verminderd tot nihil. Ook kan uit de aard der zaak geen sprake zijn geweest van zeer onzorgvuldig handelen van verweerder, omdat het bezwaar is gericht tegen de eigen voldoening op aangifte. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd waarom niettemin reden zou bestaan voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding in bezwaar.

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. van den Berg-Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 september 2018

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel