Rechtbank Gelderland, 15-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4924, AWB - 17 _ 2273
Rechtbank Gelderland, 15-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4924, AWB - 17 _ 2273
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 15 november 2018
- Datum publicatie
- 19 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:4924
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2273
Inhoudsindicatie
Onzakelijke lening. Rechtbank laat in het midden of sprake is van onzakelijke lening omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er in het jaar 2013 reden is voor afwaardering.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/2273
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.36.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.344 negatief. In hetzelfde geschrift is bij beschikking het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 9.344, waarvan € 0 ondernemingsverlies.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2017 de aanslag en het verlies uit werk en woning gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 mei 2017, ontvangen door de rechtbank op 2 mei 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A]
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
-
Eiser woont samen met mevrouw [B] aan de [A-straat 1] te [Z] .
-
Ingaande [2007] verkrijgen eiser en mevrouw [B] tezamen
alle aandelen in [C] B.V. (hierna: de B.V.) (eiser 0,25% van het aandelenkapitaal
en mevrouw [B] de overige 99,75%).
3. De B.V. richt in 2007 in Duitsland [D] GmbH op
(verder aangeduid als de deelneming). De activiteiten bestonden uit het
exploiteren van een onderneming in bruidsmode accessoires. Op [2011]
is het faillissement van deze deelneming uitgesproken door het
Amtsgericht Tübingen.
4. In 2007 was eiser via zijn holding [E] B.V. de enig aandeelhouder van [F] B.V. (hierna: [F] ). De activiteiten van [F] bestonden uit het drijven van een internationale groothandel in bruidsmode. [F] is op [2012] failliet verklaard.
5. Eiser heeft in 2007 gelden uitgeleend aan de B.V. om de deelneming op te kunnen starten. Uit de bankafschriften van de B.V. volgt dat eiser van eigen rekening in totaal een bedrag van € 270.000 op rekening van de B.V. stort, die op haar beurt weer bedragen (door)stort op rekening van de deelneming.
6. Voor een bedrag van in totaal € 295.000 zijn overeenkomsten van geldlening overgelegd. In alle overgelegde overeenkomsten van geldlening zijn dezelfde voorwaarden opgenomen. Samengevat gaat het om de volgende voorwaarden:
- -
-
[C] B.V. is schuldenaar voor alle verplichtingen, welke uit de overeenkomst voortvloeien, waaronder begrepen die terzake van terugbetaling en rente;
- -
-
de rente bedraagt 6,5% per jaar;
- -
-
vervroegde, volledige of gedeeltelijke terugbetaling is reeds toegestaan;
- -
-
de geldlening is direct opeisbaar bij faillissement, surseance van betaling of staking van de activiteiten door de debiteur. De crediteur is onder voorwaarden bevoegd de lening op te zeggen en algehele aflossing dient voor 31 december 2009 plaats te vinden;
- -
-
de aandelen in [D] strekken tot meerdere zekerheid;
- -
-
op de overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
7. Het eigen vermogen van de B.V. bedroeg bij de overname in 2007 € 18.151 en ultimo 2007 € 206.843 negatief. Het resultaat van de B.V. is in 2007 € 224.994 negatief (resultaat deelneming € 219.271 negatief). Het enige activum van de B.V. bestond uit de deelneming.
8. Het resultaat en het eigen vermogen van de B.V. kende in de jaren daarna het volgende verloop:
jaar |
resultaat |
eigen vermogen |
2008 |
€ 155.468 negatief |
€ 362.311 negatief |
2009 |
€ 207.594 negatief |
€ 567.881 negatief |
2010 |
€ 83.043 negatief (deelneming van de balans) |
€ 625.925 negatief |
2011 |
€ 497 negatief |
€ 651.421 negatief |
2012 |
€ 121.251 positief |
€ 527.923 negatief |
2013 |
€ 123.750 positief |
€ 406.345 negatief |
9. In de aangifte IB/PVV 2011 is er in de rubriek “resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen” een bedrag van € 542.000 als oninbare vordering ten laste van het resultaat opgenomen. Naast de in 2007 uitgeleende bedragen, maakten ook in 2008 en 2009 uitgeleende bedragen deel uit van de vordering. Bij aanslagregeling IB/PVV 2011 is deze afwaardering fiscaal niet geaccepteerd, omdat de verstrekte gelden zijn aangemerkt als een onzakelijke lening. Tegen de aanslag IB/PVV 2011 is geen bezwaar gemaakt.
10. In de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 is géén vordering meer aangegeven in de rubriek “resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen”.
11. De definitieve aanslag IB/PVV 2013 is met dagtekening 20 april 2016 conform aangifte vastgesteld.
12. In het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2013, ontvangen door verweerder op 28 mei 2016, is aangegeven dat de afgewaardeerde ter beschikking gestelde leningen alsnog dienen te worden verwerkt. Eiser stelt zich op het standpunt dat het gaat om een bedrag van
€ 347.000.
Geschil
13. In geschil is de vraag of eiser de door hem in 2007 verstrekte geldleningen aan de B.V. mag afwaarderen ten laste van het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen (hierna ook: TBS-resultaat) over het jaar 2013.
Beoordeling van het geschil
14. Volgens artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Op grond van artikel 3.95 van de Wet IB is, bij de bepaling van het resultaat uit een werkzaamheid, onder andere artikel 3.25 van de Wet IB van overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.
15. In artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB, is bepaald dat onder een werkzaamheid mede wordt verstaan - voor zover hier van belang - het rendabel maken van vermogensbestanddelen, door deze vermogensbestanddelen ter beschikking te stellen aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b ten 5e is mevrouw [B] een met eiser verbonden persoon. Niet in geschil is dat sprake is van geldleningen en dat deze geldleningen zijn aan te merken als ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen, zogenoemde TBS-leningen.
16. De vraag of de lening als onzakelijk moet worden bestempeld kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven omdat ongeacht het antwoord op die vraag, de afwaardering van de vordering niet ten laste kan komen van het inkomen uit werk en woning in 2013. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
17. Eiser heeft in 2011 geconcludeerd dat de vorderingen op de B.V. niet meer volwaardig waren en heeft deze afgewaardeerd naar nihil. Op grond van goedkoopmansgebruik (het voorzichtigheidsbeginsel) kan de crediteur een verlies op een lening in beginsel ten laste van het resultaat uit terbeschikkingstelling brengen in het jaar van waardevermindering. Verweerder heeft niet bestreden dat eiser in 2011 geen terugbetaling meer verwachtte en ook niet betwist dat de vordering in 2011 niet meer volwaardig was. Verweerder heeft echter het standpunt ingenomen dat het verlies op de leningen in 2011 niet ten laste van het TBS-resultaat kan worden gebracht, omdat sprake is van onzakelijke leningen. Ofwel het verlies is wel in 2011 gerealiseerd, maar omdat aan de leningsverstrekking aandeelhoudersmotieven ten grondslag lagen en niet die van een zakelijk handelend crediteur moet de afwaardering buiten het TBS-resultaat blijven, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat indien en voor zover in de onderhavige procedure al zou komen vast te staan dat sprake was van een zakelijke leningsverstrekking in 2007, dit uitsluitend tot de conclusie zou leiden dat verweerder de afwaardering in 2011 ten onrechte niet heeft geaccepteerd. De aanslag IB/PVV 2011 staat echter onherroepelijk vast. De leningen zijn ook volledig van de TBS-balans verdwenen; in 2012 is er ook geen TBS-vordering meer aangegeven. Daarvan uitgaande zijn er in 2013 geen leningen meer die voor afwaardering in aanmerking komen. Dat de leningen zijn ‘herleefd’, zoals door eiser gesteld, en daarom weer op de TBS balans moeten worden opgenomen, is zonder nadere toelichting
- die ontbreekt- niet aannemelijk.
18. Ook indien zou worden aangenomen dat de leningen in 2013 nog als volwaardige vordering op de TBS-balans staan, kan een oordeel over de zakelijkheid van de leningen in het midden blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de leningen in 2013 oninbaar zijn gebleken. In de jaren 2012 en 2013 is immers sprake van positieve resultaten bij de B.V. en deze resultaten zijn volgens eiser aangewend ter aflossing van een rekening-courantschuld. De enkele stelling dat in 2013 sprake is van het beëindigen van de activiteiten waaruit deze positieve resultaten voortvloeien is onvoldoende om te concluderen dat er reden is voor afwaardering naar nihil.
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. K. Gilhuis en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 november 2018 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |