Rechtbank Gelderland, 05-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5185, AWB - 18 _ 3274
Rechtbank Gelderland, 05-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5185, AWB - 18 _ 3274
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 5 december 2018
- Datum publicatie
- 10 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:5185
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3274
Inhoudsindicatie
Eiseres werkt bij de politie. Zij ontvangt een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar tegen een definitief plaatsingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie anders is dan wanneer de dwangsom gekoppeld is aan een verplichting van de werkgever uit de arbeidsovereenkomst. De verplichting tot tijdig beslissen volgt uit de wet. De dwangsom vindt niet zozeer zijn grond in de dienstbetrekking dat deze als loon moet worden aangemerkt.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/3274
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Over het tijdvak 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 is ten laste van eiseres een bedrag van € 250,75 aan loonheffing ingehouden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2018 het bezwaar van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 juni 2018, ontvangen door de rechtbank op 13 juni 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 25 oktober 2018 is, met kennisgeving aan de rechtbank, geen van partijen verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres werkt bij de politie. Op 25 november 2016 heeft haar werkgever een definitief plaatsingsbesluit jegens eiseres genomen. Zij heeft daartegen bezwaar gemaakt. Vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar heeft eiseres haar werkgever in gebreke gesteld. Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft de korpschef van politie aan eiseres een dwangsom van € 550 aan eiseres toegekend op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op dit bedrag is een bedrag aan loonheffing van € 250,75 ingehouden. Tegen deze inhouding heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Geschil
2. In geschil is de vraag of over de dwangsom loonheffing is verschuldigd, met andere woorden of de dwangsom is aan te merken als loon in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
Beoordeling van het geschil
3. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB - voor zover hier van belang - is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
4. Uit de wetsgeschiedenis inzake de zogeheten werkkostenregeling valt af te leiden dat sprake is van een ruim loonbegrip en dat daaronder ook vergoedingen en verstrekkingen worden begrepen die niet naar algemene maatschappelijke opvattingen als beloningsvoordeel worden ervaren. Het loonbegrip is echter niet zo ruim dat al hetgeen de werknemer van de werkgever krijgt loon vormt. Er moet sprake zijn van een verband tussen loon en dienstbetrekking (vergelijk Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 7, pagina 6-7, nota naar aanleiding van het verslag).
5. De aan eiseres uitbetaalde dwangsom is verbeurd op grond van artikel 4:17 van de Awb. Met de dwangsomregeling is beoogd een belanghebbende in de zin van de Awb die bij een bestuursorgaan een aanvraag heeft gedaan de mogelijkheid te bieden op te komen tegen te trage besluitvorming. De werkgever dient op grond van de Awb tijdig op een bezwaar te beslissen. Doet hij dat niet, dan verbeurt hij onder voorwaarden die ook in de Awb zijn opgenomen een dwangsom. Eiseres heeft recht op de dwangsom in haar hoedanigheid van maker van bezwaar en niet op grond van een arbeidsovereenkomst of haar aanstelling als ambtenaar. De situatie is daarmee anders dan wanneer de dwangsom is gekoppeld aan een verplichting van de werkgever uit de arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen een verplichting die onverbrekelijk is verbonden met de aan een belanghebbende uit hoofde van zijn dienstbetrekking tegenover zijn werkgever toekomende rechten als werknemer (vergelijk Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5996). Dan wordt een dwangsom toegekend op basis van het civiele recht en wordt deze verschuldigd als een werkgever verplichtingen niet nakomt die rechtstreeks voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. In dit geval is de verplichting tot het tijdig beslissen niet geregeld in een arbeidsovereenkomst of een aanstellingsbesluit, maar in de wet. Hoewel een te nemen plaatsingsbesluit verband houdt met de dienstbetrekking van eiseres, vindt de dwangsom naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zozeer zijn grond in de dienstbetrekking dat deze als loon dient te worden aangemerkt. De omstandigheid dat de rechtspositie van eiseres als ambtenaar meebrengt dat de afhandeling van haar bezwaar volgens de regels van de Awb verloopt, rechtvaardigt niet een ander oordeel (zie ook Gerechtshof Den Haag 2 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2616).
6. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
7. Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van eiseres om op grond van artikel 7:15 van de Awb de proceskosten te vergoeden voor het geval het beroep gegrond wordt verklaard. Daarom vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verleent aan eiseres een teruggaaf aan loonheffing van € 250,75;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 december 2018 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |