Rechtbank Gelderland, 14-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5395, 18/2800 en 18/2802
Rechtbank Gelderland, 14-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5395, 18/2800 en 18/2802
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 14 december 2018
- Datum publicatie
- 21 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:5395
- Zaaknummer
- 18/2800 en 18/2802
Inhoudsindicatie
Het inkomen van eiseres is gewijzigd door een navorderingsaanslag over 2012. Hierdoor heeft verweerder een herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag en het kindgebondenbudget over 2012 uitgebracht. De hiertegen ingestelde beroepen van eisers zijn ongegrond
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/2800 en AWB 18/2802
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. A.L. Faber),
en
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 30 december 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder een herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag en van het kindgebondenbudget over 2012 bekendgemaakt.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 april 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2018. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Koullali.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In de primaire besluiten heeft verweerder de definitieve berekeningen van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eisers herzien omdat het inkomen van eiseres (opnieuw) is vastgesteld. Zo heeft verweerder in het ene primaire besluit vastgesteld dat eiser op grond van de nieuwe gegevens over 2012 recht heeft op € 877 zorgtoeslag, wat betekent dat hij € 865 moet terugbetalen. In het andere primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres op grond van de nieuwe gegevens over 2012 recht heeft op € 939 kindgebonden budget, wat betekent dat zij € 539 moet terugbetalen.
2. Eiser heeft allereerst betoogd dat hij de herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag van 30 december 2017 niet heeft ontvangen, waardoor het bestreden besluit reeds daarom niet in stand kan blijven.
3. De rechtbank volgt dit betoog niet en overweegt daartoe als volgt.
Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder, in afwijking van artikel 2.14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vanaf het berekeningsjaar 2012 de voorschotbeschikkingen en beschikkingen inzake de toekenning van een tegemoetkoming, die na 20 november 2015 worden gegeven, elektronisch bekend maakt via de berichtenbox van MijnOverheid. Als tijdstip van verzending op grond van artikel 2.17, eerste lid, van de Awb geldt het tijdstip waarop de beschikking in de berichtenbox is geplaatst. De elektronische verzending van beschikkingen wordt vastgelegd in het systeem Belastingdienstbrede Berichten Administratie en het Berichtenbox Leveranciersportaal.
In dit geval is de herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2012 op 22 december 2017 elektronisch aan eiser bekend gemaakt via de berichtenbox van MijnOverheid. De hierbij geregistreerde BerichtID en BatchID zijn vastgelegd in de elektronische versie van de beschikking die in het Digitaal Archief Systeem van de Belastingdienst wordt gearchiveerd op dezelfde dag als de plaatsing van het bericht in de berichtenbox. Dit blijkt uit stukken die verweerder heeft overgelegd.
Nu gesteld noch gebleken is dat voor eiser, aan wie in november 2015 bekend is gemaakt dat zijn beschikkingen voortaan digitaal zullen worden gestuurd, een uitzondering is gemaakt om zijn beschikkingen anders dan langs elektronische weg te ontvangen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de herziene definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2012 heeft ontvangen.
4. Verder hebben eisers betoogd dat verweerder de definitieve berekening van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2012 ten onrechte heeft herzien. Eisers voeren in dat verband aan dat zij het niet eens zijn met het inkomen zoals dat is vastgelegd in de Basisregistratie Inkomen (hierna: Bri), waardoor verweerder de onjuiste inkomensgegevens heeft gebruikt bij de herziening van de definitieve berekeningen. Ook hebben eisers aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door al een beslissing op bezwaar te nemen, terwijl de inspecteur van de Belastingdienst nog niet had beslist op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomensbelasting over 2012.
5. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Awir, geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerste bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden, dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de definitieve berekening van eisers terecht herzien. In dat verband is van belang dat op 2 december 2017 aan eiseres een navorderingsaanslag over 2012 is opgelegd, waardoor haar inkomensgegeven is gewijzigd. Hierin heeft verweerder, gelet op voornoemde bepalingen en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 mei 2018 (
; hierna: Afdeling), waaruit volgt dat verweerder de plicht heeft na een relevante wijziging of vaststelling van het inkomensgegeven een vastgestelde tegemoetkoming te herzien, terecht aanleiding gezien om de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2012 te herzien.Bij deze herziene definitieve berekeningen is verweerder, gelet op artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir en artikel 21, aanhef en onder e, sub 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terecht uitgegaan van de (authentieke) inkomensgegevens van 2012 zoals die zijn opgenomen in de Bri. Immers, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2013,
) blijkt dat verweerder bij de vaststelling van de toeslagen, de aanslag inkomensbelasting moet volgen zoals die is vastgesteld door de inspecteur van de inkomstenbelasting. De stelling van eisers dat verweerder zelf onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de inkomensgegevens zoals die zijn vastgelegd in de Bri, wordt dan ook niet gevolgd.Tot slot heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet heeft hoeven wachten met het uitbrengen van de herziene definitieve berekeningen van de toeslagen, totdat op het bezwaar tegen de vaststelling van de inkomensgegevens bij de Inspecteur van de Belastingdienst was beslist. Daarbij is van belang dat verweerder, indien het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting gegrond wordt verklaard en het verzamelinkomen over 2012 wordt gewijzigd, op de voet van artikel 20, eerste lid, van de Awir de tegemoetkomingen van eisers dient te herzien met inachtneming van die wijziging, waarbij hij - indien daar aanleiding voor is - ook rente uitbetaalt. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014 (
).8. Ten aanzien van het betoog dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb is sprake als ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar ongegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.G. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 december 2018 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |