Rechtbank Gelderland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5577, AWB - 17 _ 1186
Rechtbank Gelderland, 20-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5577, AWB - 17 _ 1186
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 27 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:5577
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 1186
Inhoudsindicatie
Administratieplicht. Eiser heeft niet voldaan aan zijn administratieplicht. De gebreken in de administratie zijn dermate ernstig dat verweerder terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Omkering van de bewijslast is gerechtvaardigd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/1186
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2016 op naam van eiser een informatiebeschikking genomen als bedoeld in artikel 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Deze beschikking heeft betrekking op de heffing van inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IB/PVV en ZVW) en de heffing van omzetbelasting (OB) voor de jaren 2010 tot en met 2013.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2017 de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft twee ondernemingen in de vorm van een eenmanszaak. Hij drijft de onderneming “ [C] ”, waarvan de activiteiten bestaan uit het verlenen van (belasting)advies en het verzorgen van de administratie voor cliënten. Daarnaast drijft hij sinds [1996] de onderneming “ [D] ”, gevestigd op hetzelfde adres als “ [C] ”. De bedrijfsactiviteiten van deze tweede onderneming bestaan uit assurantiebemiddeling en –advies. Verder staat de onderneming “ [E] ” ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder hetzelfde nummer als de hiervoor genoemde ondernemingen. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening en risico van de zoon van eiser. De administratie van deze onderneming was in de jaren 2010 tot en met 2013 opgenomen in de administratie van de twee eenmanszaken van eiser.
2. Verweerder heeft een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en de aangiften OB van 2010 tot en met 2013. Dit onderzoek is vervolgens uitgebreid naar een volledig onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de aangiften. Verweerder heeft op 20 februari 2015 van het boekenonderzoek een controlerapport uitgebracht. Daarin is onder meer vermeld:
“2.4. Administratie- en bewaarplicht De administratie is zodanig gevoerd dat niet zijn rechten en verplichtingen voor de heffing van belasting duidelijk blijken en dat deze niet binnen een redelijke termijn controleerbaar is. De gebreken in het jaar 2010 zijn dat:- ondernemers alleen een factuur krijgen als ze erom vragen (art. 34 Wet OB);
- -
-
de heer [X] geen opvolgende factuurnummers gebruikt als hij op een later tijdstip nog facturen gaat uitschrijven van reeds verrichte werkzaamheden;
- -
-
de heer [X] geen debiteuren en onderhanden werk bijhoudt. Op 3 november 2014 heeft de heer [X] aangegeven dat hij vijf jaar achter loopt met zijn facturatie;
- -
-
in de kas een fouttelling van € 100 voorkomt in april 2010;
- -
-
De kas op 1 juli 2010 € 45 negatief loopt;
- -
-
Uit derdenonderzoek op 18 augustus 2014 bij [F] is gebleken dat geen facturen van de heer [X] in de administratie van [F] zitten. De klant heeft verklaard facturen van de heer [X] in de administratie te hebben gehad. De klant en de belastingmedewerkers hebben deze facturen niet kunnen vinden tijdens het derdenonderzoek. De klant verklaarde dat hij € 400 contant betaald heeft voor het indienen van de aangiften inkomstenbelasting van zichzelf en zijn vrouw en voor de kwartaal aangiften omzetbelasting. Deze facturen zijn (…) niet aangetroffen tijdens de controle op 3 november 2014 in de administratie bij de heer [X] . Ook de ontvangst staat niet in de kasadministratie van de heer [X] . In de kasadministratie van [F] is een betaling aan de adviseur geboekt op 31 maart 2010 van € 400;
- -
-
de heer [X] als stelpost € 350 representatiekosten per maand boekt. (…)”
Voor de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn vergelijkbare gebreken in de administratie geconstateerd. Voor het jaar 2011 vermeldt het rapport dat er geen aansluiting is tussen de aangegeven omzetten in de aangifte inkomstenbelasting en de aangifte omzetbelasting.
3. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 opgelegd en is verweerder bij de vaststelling van de aanslagen IB/PVV en ZVW 2011, 2012 en 2013 afgeweken van de aangiften. Ook heeft verweerder naheffingsaanslagen OB opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2013. Eiser heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt.
4. Op 27 mei 2016 heeft verweerder de informatiebeschikking genomen wegens het niet voldoen aan de informatie-, de meewerk-, de bewaar- en de administratieplicht. Verweerder heeft in de beschikking – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht (art. 52AWR) Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat u als administratieplichtige: - Niet altijd een factuur uitreikt aan ondernemers voor de diensten die u aan hen heeft verricht. Volgens verklaring wordt alleen een factuur uitgereikt als een ondernemer daarom vraagt. (…) Doordat u niet consequent facturen heeft uitgereikt, blijken uit uw administratie allereerst niet te allen tijde uw (fiscale) verplichtingen en ten tweede maakt dat een controle achteraf ook niet mogelijk. Ook kan daardoor indirect de volledigheid van de verantwoorde omzet in de aangiften inkomstenbelasting en de aangiften omzetbelasting niet worden gecontroleerd.- Facturen die u wel uitreikt, geen opvolgend nummer hebben. Daarbij komt dat u deze facturen niet tijdig uitgereikt heeft (voor de 15e van de opvolgende maand van de verleende dienst). Dat de datum van het uitreiken van de factuur niet op de factuur is vermeld. Mede in het licht van het feit dat u niet altijd een factuur uitreikt, en die wel zijn uitgereikt niet doorlopend genummerd zijn, en u meerdere bedrijfsactiviteiten heeft, is daardoor een controle op juistheid en volledigheid van de aangiften omzetbelasting in de controle periode niet meer mogelijk. Ook kan daardoor niet de verantwoorde omzet in de aangiften inkomstenbelasting en de aangiften omzetbelasting worden gecontroleerd.- Geen urenadministratie bijhoudt inzake de verrichte werkzaamheden voor klanten. U heeft meerdere bedrijfsactiviteiten en zakelijke en particuliere klanten. Het is daarom van cruciaal belang dat u per activiteit en per klant uren bijhoudt, omdat zodoende per activiteit de juistheid en volledigheid van de aangegeven omzet gecontroleerd zou kunnen worden en te allen tijde uw rechten en (fiscale) verplichtingen zouden blijken. (…) - Geen debiteurenadministratie en onderhanden werk bijhoudt. Een debiteurenadministratie behoort tot de basisgegevens van de administratie en vormt daarvan een onlosmakelijk onderdeel. (…)- Geen deugdelijke kasadministratie heeft bijgehouden die voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. In de controleperiode zijn op verscheidenen tijdstippen negatieve kassen geconstateerd. (…) Er is daarbij tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat fouttellingen zijn gemaakt. In de kasadministratie wordt maandelijks een stelpost van € 350 opgenomen. (…)- Geen afzonderlijke balans opgemaakt heeft voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013. (…) als bijlage op de aangiften inkomstenbelasting heeft u deze wel ingediend. Tijdens het boekenonderzoek is niet duidelijk geworden (…) hoe deze jaarcijfers bij de aangiften tot stand zijn gekomen.”
Geschil
5. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht aan eiser heeft afgegeven. Ter zitting is het geschil beperkt tot de daarin vervatte vraag of eiser de administratieplicht heeft geschonden.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking ten onrechte aan hem is opgelegd en dat hij wel aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Eiser voert aan dat zijn onderneming als assurantietussenpersoon zijn hoofdactiviteit vormt en dat hij voor de verzekeringsmaatschappijen een nauwkeurige administratie moet bijhouden. Zijn administratie voldoet aan de eisen. De dienstverlening in de vorm van onder meer het indienen van belastingaangiften voor zijn klanten is een bijkomende service en niet zijn hoofdactiviteit. Een urenadministratie hoeft hij daarvoor niet bij te houden. Hij houdt zijn werkzaamheden bij in de dossiers van zijn cliënten, zodat hij weet wat hij moet declareren. Eiser voert aan dat zijn klanten tijdig betalen. Hij heeft geen registratie van onderhandenwerk of debiteurenadministratie nodig. Tot slot is volgens eiser geen sprake geweest van een negatieve kas.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de informatiebeschikking terecht heeft opgelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat eiser ten tijde van het boekenonderzoek geen urenadministratie had en de facturatie onvolledig was. Volgens verweerder is daardoor niet controleerbaar welke omzet per cliënt en per activiteit is gerealiseerd. Ook is de kasadministratie volgens verweerder onvolledig, omdat deze meermaals negatief is geweest, fouttellingen laat zien en stelposten bevat.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, vierde lid, van de AWR zijn administratieplichtigen verplicht deze gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Artikel 52, zesde lid, van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de nodige medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
9. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig aan de verplichtingen van onder meer artikel 52 van de AWR is voldaan.
10. Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting. Artikel 34 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB) eist – voor zover hier van belang – dat de ondernemer aantekening houdt van door hem verrichte diensten die van belang zijn voor de heffing van de belasting. Verder vereist artikel 34c van de Wet OB dat hij in ieder geval facturen uitreikt ter zake van diensten die hij verricht aan andere ondernemers. Als zijn klanten er niet om vragen, laat eiser de factuur achterwege, ook als deze klanten andere ondernemers zijn. Alleen al op die grond voldoet eiser niet aan de verplichtingen die de Wet OB hem oplegt. De plicht een factuur uit te reiken is namelijk niet afhankelijk van de wens van de klant maar is een wettelijke verplichting.
11. Bovendien heeft eiser tijdens het boekenonderzoek verklaard dat hij een achterstand heeft van vijf jaar in de facturatie. Daar komt bij dat eiser geen aantekening houdt van het aantal gewerkte en gedeclareerde uren, van het onderhanden werk en van de debiteuren, zodat de administratieve basis voor het opmaken van facturen ook ontbreekt. Alleen het bijhouden van werkzaamheden door middel van een print in de cliëntendossiers, zoals eiser doet, is daartoe een niet afdoende sluitende methode. Het ontbreken van deze gegevens, in combinatie met het ontbreken van facturen en het feit dat de aanwezige facturen niet doorlopend genummerd zijn, maakt een controle op de volledigheid van de omzetverantwoording onmogelijk. Daar komt nog bij dat de kasadministratie van eiser niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In een onderneming waarin contant geld omgaat is het voeren van een sluitende kasadministratie met een regelmatige kascontrole een essentieel vereiste. Uit het derdenonderzoek is gebleken dat ontvangsten niet altijd in het kasboek worden vermeld. Verder komen in alle onderzochte jaren negatieve kassen voor. Eiser heeft verklaard dat indien de stelpost representatiekosten wordt geëlimineerd er geen negatieve kassen meer voorkomen. Daarbij ziet hij echter over het hoofd dat door het werken met stelposten het kasboek niet de daadwerkelijke geldstroom in de kas registreert en het kasboek geen enkele houvast biedt voor de bepaling van het administratieve kassaldo van de onderneming. Dit maakt controle met het daadwerkelijk aanwezige kasgeld onmogelijk. Overigens geldt dit nog sterker nu eiser heeft verklaard dat het kasgeld van de onderneming ook niet apart (van privé-geld) wordt bewaard.
12. Eiser heeft verder aangevoerd dat de theoretische omzetberekening van verweerder niet juist is. Dit betoog betreft de hoogte van de opgelegde aanslagen en komt in deze procedure over de informatiebeschikking en de kwaliteit van de administratie niet aan de orde.
13. Ter zitting heeft verweerder verklaard geen uitspraak van de rechtbank meer te verlangen over een schending van de meewerkplicht en informatieplicht, zodat hetgeen eiser hierover heeft opgemerkt in het midden kan blijven.
14. Tot slot betoogt eiser dat verweerder de privacy heeft geschonden doordat verweerder een derdenonderzoek bij zijn klanten heeft ingesteld. De rechtbank verwerpt dit betoog. Verweerder heeft op grond van artikel 53 van de AWR de bevoegdheid om te controleren of zich in de administratie van een derde, een klant van eiser, facturen van eiser bevonden. Het is vaste rechtspraak dat ook als artikel 53 van de AWR geacht zou kunnen worden de uitoefening van het recht op privacy te beperken, dat een dergelijke inbreuk, gelet op artikel 8, tweede lid, EVRM, in een democratische samenleving noodzakelijk moet worden geacht (zie Hoge Raad 10 december 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB4412).
15. Het oordeel van de rechtbank hiervoor in 10 en 11 brengt met zich dat de administratie van eiser in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 52 van de AWR gesteld mogen worden. De geconstateerde gebreken in de administratie van eiser zijn in onderling verband en samenhang beschouwd naar het oordeel van de rechtbank dermate ernstig dat verweerder de informatiebeschikking terecht heeft afgegeven en dat de daaraan gekoppelde sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. Aangezien de gebreken in de administratie van eiser niet meer kunnen worden hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuwe termijn te stellen in de zin van artikel 27e, tweede lid, van de AWR.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 december 2018 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |