Home

Rechtbank Gelderland, 10-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:82, AWB - 17 _ 661

Rechtbank Gelderland, 10-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:82, AWB - 17 _ 661

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 januari 2018
Datum publicatie
2 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:82
Zaaknummer
AWB - 17 _ 661

Inhoudsindicatie

OB. Naheffingsaanslag over 2012. E-mail naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar had door de inspecteur naar de rechtbank moeten worden doorgezonden als beroepschrift. Beroep tijdig en ontvankelijk. De naheffingsaanslag is gebaseerd op correcties ter zake van omzetbelasting die eiseres ten onrechte in vooraftrek zou hebben gebracht. Voor een deel van de facturen is echter niet aannemelijk dat de vooraftrek is verleend, gelet op de nihilbeschikking over het derde kwartaal van 2012. Daarvoor ontbreekt dan een grond voor naheffing. Na aftrek van die bedragen resteert geen na te heffen bedrag. De vraag of recht op de vooraftrek bestaat moet worden beantwoord in de procedure ter zake van de nihilbeschikking.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/661

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) met aanslagnummer [000] .F.04.2501 opgelegd van € 11.465. Tegelijk heeft verweerder bij beschikkingen een boete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2016 de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.889. De boete is verminderd tot € 1.394 en de belastingrente is verminderd tot € 266.

Eiseres heeft daartegen bij e-mail van 18 februari 2016 en bij brief van 8 december 2016 opnieuw bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de brief van 8 december 2016 op 9 december 2016 ontvangen en als beroepschrift doorgezonden aan Rechtbank Midden-Nederland, waar het op 26 januari 2017 is ontvangen. Na doorzending is het beroepschrift door deze rechtbank ontvangen op 2 februari 2017.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken overgelegd. Deze zijn in kopie aan verweerder verstrekt.

Bij brief van 13 november 2017 heeft eiseres uitstel van de zitting verzocht. Dit verzoek is afgewezen, omdat de datum van de zitting al bij brief van 8 augustus 2017 is aangekondigd en eiseres naar aanleiding daarvan geen bericht van verhindering heeft gestuurd. Bovendien was naar het oordeel van de rechtbank de reden van het verzochte uitstel (verhindering van de boekhouder) onvoldoende zwaarwegend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2017.

Namens eiseres is [gemachtigde] verschenen, bijgestaan door [A] en [B] . Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en mr. [C] verschenen.

Eiseres heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben.

De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank nader te informeren. Verweerder heeft dat bij brief van 30 november 2017 gedaan. Bij brief van 18 december 2017 heeft eiseres daarop gereageerd.

Hoewel zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben partijen niet de wens te kennen gegeven dat zij opnieuw een zitting wilden. Eiseres heeft slechts aangegeven dat als verweerder een nadere zitting wenst, zij ook zal komen. Aangezien verweerder die wens niet heeft geuit en de rechtbank een nadere zitting niet nodig heeft geacht, heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. [gemachtigde] exploiteerde in 2012 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Per [2013] is de onderneming voortgezet in de vorm van een bv waarvan [gemachtigde] (middellijk) aandeelhouder is.

2. De eenmanszaak (de rechtsvoorganger van eiseres) heeft over het derde kwartaal van 2012 een bedrag van € 8.576 aan voorbelasting in aftrek willen brengen in verband met haar in rekening gebrachte omzetbelasting. Deze aftrek is niet verleend. Daartegen heeft eiseres bij brief van 1 maart 2013 bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft zij gesteld dat het bedrag zelfs hoger moet zijn, te weten € 12.830. Bij brief van 3 november 2015 is een kennisgeving aan eiseres gezonden waarin het voornemen is meegedeeld het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft nog geen uitspraak op bezwaar gedaan.

3. Bij eiseres is op 30 juli 2013 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het jaar 2012. De controle is beperkt tot de juistheid van de in aftrek gebrachte voorbelasting. De uitkomst van dit onderzoek heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag.

4. Het bezwaar is gegrond verklaard vanwege een administratieve fout bij de verwerking van de correcties uit het rapport van boekenonderzoek in de naheffingsaanslag. De correctie van € 11.465 als zodanig is in stand gebleven.

Geschil

5. In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Indien dat het geval is, is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De diverse posten zijn in geschil, maar ook is in geschil in hoeverre de gecorrigeerde vooraftrek door eiseres is genoten.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

6. Naar het oordeel van de rechtbank dient de e-mail van 18 februari 2016 aangemerkt te worden als beroepschrift. Hieraan kleven twee gebreken, te weten het feit dat het beroep bij de verkeerde instantie is ingediend en dat het per e-mail is ingediend. Verweerder heeft een doorzendplicht op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en had dus de e-mail moeten doorzenden als beroepschrift. Het feit dat het beroep per e-mail is ingediend maakt dat niet anders, omdat voor dat vormverzuim een mogelijkheid tot herstel dient te worden geboden voordat dit kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring (zie artikel 6:6 van de Awb en Hoge Raad 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1612). Naar het oordeel van de rechtbank was het aan haar, en niet aan verweerder, geweest om eiseres hierop, na ontvangst van het beroepschrift, te wijzen en kan dit geen grond vormen voor verweerder af te zien van de doorzending. Het beroepschrift is, gelet op de datum van indiening en de datum van de uitspraak op bezwaar, tijdig en dus ontvankelijk.

Inhoudelijk

7. De naheffingsaanslag vloeit voort uit de volgende correcties:

- facturen verhuur [A-straat 1] te [Q] totaal € 6.506;

- factuur makelaar [D] m.b.t. [A-straat 2] te [R] € 3.478;

- factuur [E] van € 693;

- drie ontbrekende facturen, totaal € 101;

- factuur notaris hypotheek € 687.

Het betreft in alle gevallen omzetbelasting die eiseres in vooraftrek heeft gebracht en waarop volgens verweerder geen recht bestaat.

8. Eiseres heeft aangevoerd dat zij feitelijk de vooraftrek voor deze bedragen niet heeft gehad. Zij heeft weliswaar in de aangifte voor het derde kwartaal een deel van deze bedragen opgevoerd, maar de aftrek is geweigerd. Het kan niet zo zijn dat zij vervolgens de desbetreffende omzetbelasting zou moeten betalen. Voor zover de aftrek niet heeft plaatsgevonden, is er geen grond voor naheffing. Daarnaast is zij van mening dat de aftrek ten onrechte is geweigerd.

9. Verweerder stelt hiertegenover dat de weigering van de vooraftrek in het derde kwartaal is gegrond op het feit dat niet duidelijk was waarop deze betrekking had. Een verband met de onderhavige facturen is dus niet te leggen.

10. De rechtbank is van oordeel dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat er een grond voor naheffing is. Dat betekent in dit geval dat hij aannemelijk moet maken dat eiseres ten onrechte aftrek heeft genoten ter zake van de genoemde facturen. Er is immers alleen grond voor naheffing als ten onrechte een teruggaaf is verleend. Het gaat dan niet alleen om de vraag of dit ten onrechte is gebeurd, maar ook om de vraag of de teruggaaf daadwerkelijk is verleend. Verweerder heeft dit niet onderbouwd en heeft gesteld dat de administratie van eiseres zodanig is ingericht dat dit voor hem ook niet goed mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres echter voldoende concrete aanknopingspunten heeft geboden ter onderbouwing van haar stellingen. Zij heeft bij brief van 3 april 2017 onder meer de cijfers uit het grootboek over het derde kwartaal van 2012 overgelegd. Optelling van de debetcijfers levert een bedrag van € 12.954,30 op. In de btw-aangifte over het derde kwartaal is dat bedrag vermeld. Daarop is een bedrag van € 124,75 in mindering gebracht in verband met te betalen omzetbelasting wegens verkoop. Dit saldeert op het eerder genoemde bedrag van € 12.830 waarvan de aftrek is geweigerd.

11. Uit de grootboekcijfers valt af te leiden dat tot dit bedrag in ieder geval de facturen ter zake van verhuur [A-straat 1] (omschreven als “ [F] ”), de factuur van [D] en de factuur van [E] (omschreven als “ [G] ”) behoren. Dit betreft in totaal een bedrag van € 10.677. De rechtbank heeft het onderzoek heropend, omdat uit het dossier niet kon worden afgeleid of de aftrek inmiddels alsnog is verleend.

12. Verweerder heeft in de brief van 30 november 2017 meegedeeld dat nog niet is beslist op het bezwaar van 1 maart 2013, maar dat er alsnog uitspraak op bezwaar zal worden gedaan, waarbij het standpunt zal zijn dat geen aftrek wordt verleend en de nihilbeschikking wordt gehandhaafd. Dit betekent dus dat ter zake van de desbetreffende facturen geen teruggaaf is verleend. In elk geval voor dit bedrag ontbreekt dan een grondslag voor naheffing.

13. Gelet op de hoogte van de naheffingsaanslag na vermindering in de bezwaarfase, resteert na aftrek van het bedrag van € 10.677 niets meer. De naheffingsaanslag dient daarom te worden vernietigd. In hoeverre de teruggaaf materieel terecht is geweigerd, en of eiseres dus per saldo nog recht heeft op een betaling van verweerder, dient in de desbetreffende procedure beslist te worden. Hierop kan de rechtbank niet vooruitlopen.

14. Nu de naheffingsaanslag, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient te worden vernietigd, dienen de beschikking belastingrente en de boetebeschikking eveneens te worden vernietigd.

15. Gelet op het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard.

16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat het beroepschrift en de aanvullende stukken niet door een beroepsmatig betrokken derde zijn ingediend en de datering van veel van de overgelegde nota’s geen verband met de procedure laat zien. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Met name de nota’s van mr. [H] zijn te plaatsen in het licht van de procedure. Op de nota van 10 maart 2017 is zelfs uitdrukkelijk als omschrijving vermeld “Doornemen brief rechtbank”. Hoewel de stukken dus niet zijn ingediend door een gemachtigde, acht de rechtbank het wel aannemelijk dat eiseres zich ter voorbereiding op de procedure en de zitting heeft laten bijstaan door een gemachtigde. Dit rechtvaardigt de toekenning van een vergoeding, aangezien ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van stukken of een zitting voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4171).

17. Aangezien niet duidelijk is of deze adviseur ook voor de zitting nog afzonderlijk werkzaamheden heeft verricht, kent de rechtbank aan deze werkzaamheden één punt toe. Daarnaast wordt voor de aanwezigheid van de heer [B] op de zitting eveneens een punt vergoed, nu deze aanwezigheid ook voortvloeit uit zijn beroepsmatige betrokkenheid. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de forfaitaire vergoeding die de hoofdregel vormt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding wordt daarom bepaald op 2 punten met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1. Ter zake van verletkosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 75. Eiseres heeft een hoger bedrag gevraagd, maar het gaat alleen om de tijd die samenhangt met het bijwonen van de zitting door haar directeur. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Het totaalbedrag van de proceskostenvergoeding komt daarmee op € 1.077.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.077;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes , rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 januari 2018

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.