Rechtbank Gelderland, 19-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1180, AWB - 18 _ 2578
Rechtbank Gelderland, 19-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1180, AWB - 18 _ 2578
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 19 maart 2019
- Datum publicatie
- 21 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:1180
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2578
Inhoudsindicatie
BPM. Dwangsom. Procesrecht.
Eiseres maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag BPM. Zij stelt de inspecteur in gebreke wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. De inspecteur beslist te laat. In die beslissing is ook vermeld dat er twee dagen te laat is beslist en recht bestaat op de geldende vergoeding. In de beroepszaak tegen de naheffingsaanslag heeft de rechtbank het beroep mede gericht geacht tegen de dwangsombeslissing. In de tussentijd beslist de inspecteur echter opnieuw. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Nadat de rechtbank in de eerste zaak het beroep tegen de (eerste) dwangsombeslissing gegrond heeft verklaard en de dwangsom heeft vastgesteld, verklaart de inspecteur het bezwaar tegen de tweede beslissing ongegrond. De rechtbank oordeelt dat dit bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat de tweede beslissing geen voor bezwaar vatbare beschikking is, omdat deze geen rechtsgevolg heeft. Het beroep is dus gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/2578
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (aanslagnummer [000] ).
Eiseres heeft verweerder bij brief van 24 februari 2017 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Verweerder heeft op 23 maart 2017 uitspraak op bezwaar gedaan.
Verweerder heeft bij brief van 26 januari 2018 eiseres meegedeeld dat aan haar een dwangsom van € 60 wordt toegekend.
Bij brief van 9 maart 2018, bij verweerder binnengekomen op 13 maart 2018, heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 15 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 april 2018, ingekomen bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant op dezelfde datum en na doorzending ontvangen door de rechtbank op 25 april 2018, heeft eiseres daartegen beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak te doen zonder zitting.
2. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 23 maart 2017 beroep ingesteld (zaaknummer 17/2721). Hierop heeft de rechtbank op 13 maart 2018 beslist. In die uitspraak is geoordeeld dat verweerder in de uitspraak op bezwaar van 23 maart 2017 al heeft beslist op het verzoek om toekenning van een dwangsom, omdat daarin is vermeld dat er twee dagen te laat was beslist en recht bestaat op de geldende vergoeding. Hiermee heeft verweerder zich gebonden ten aanzien van de beslissing over de dwangsom. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar daarom (mede) aangemerkt als beslissing over de dwangsom. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het beroep mede gericht geacht tegen die beslissing. Zij heeft die beslissing vernietigd en de dwangsom vastgesteld op € 200.
3. Gelet op het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat al op 23 maart 2017 is beslist over de dwangsom, is de brief van 26 januari 2018 geen voor bezwaar vatbare beschikking. Deze brief kan slechts een uitwerking zijn van de eerdere beslissing en heeft geen (zelfstandig) rechtsgevolg. Het hiertegen gerichte bezwaar had daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De vraag over de hoogte van de dwangsom ligt thans voor bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, aangezien hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2018. De rechtbank kan daar niet opnieuw over oordelen.
4. Omdat het bezwaar ten onrechte ongegrond, en niet niet-ontvankelijk, is verklaard, is het beroep gegrond. Hierover kan in redelijkheid geen twijfel bestaan en dus is sprake van een kennelijk gegrond beroep. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 512 en een wegingsfactor 1). Omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vergoeding voor de bezwaarfase.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 512;
- -
-
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 maart 2019 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan; d. de gronden van het verzet. |