Rechtbank Gelderland, 11-06-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2577, AWB - 18 _ 4400
Rechtbank Gelderland, 11-06-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2577, AWB - 18 _ 4400
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 11 juni 2019
- Datum publicatie
- 13 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:2577
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:395, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4400
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag pseudo-eindheffing hoog loon. Voldaan aan artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB 1964. Loonvoordeel dat door de werknemers is genoten behoort tot de grondslag van dit artikel. De omstandigheid dat de inhoudingsplicht slechts voortvloeit uit de door eiseres en verweerder gemaakte afspraken in de VSO doet hieraan niet af.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/4400
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, Grote Ondernemingen, kantoor Groningen, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: LH) opgelegd van € 2.955.091. Tevens is bij beschikking € 81.921 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2018 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A] , [B] en [C] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [D] .
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Overwegingen
Feiten
1. In 2005 is [E] verkocht aan een aantal private equity fondsen, beheerd door [F] (hierna: [F] ). [F] , [G] en een aantal co-investeerders, zijn vervolgens een joint venture aangegaan om [H] en [I] ( [J] ) te verwerven in 2006 en 2007. In 2008 zijn de verschillende kabelmaatschappijen gefuseerd en verder gegaan onder de naam [K] . [X] B.V. werd als dochteronderneming van [L] N.V. op [2012] genoteerd aan de Amsterdamse effectenbeurs.
2. In 2006 is door [F] en [G] , [M] LLC (hierna: [M] ) opgericht met als doel om het (toekomstig) management te kunnen laten participeren in de structuur. De [F] en [G] fondsen hielden destijds ieder een belang van 50% in [M] . Het bestuur van [M] werd gevormd door vertegenwoordigers van [F] en [G] .
3. [M] hield een aandelenbelang in [N] Sarl en zogenoemde Preferred Equity Certificates (PEC’s) in [O] Sarl, een dochtervennootschap van [N] Sarl. De [F] en [G] fondsen hielden via [N] respectievelijk [O] Sarl een meerderheidsbelang in [X] B.V., waar dat voor [M] neerkwam op een belang van 1,3%.
4. In maart 2012 heeft [M] aan het management van eiseres (dertien personen in totaal) voor een symbolisch bedrag de zogenoemde "strip entitlement" toegekend, ter waarde van € 20.000.000. De toekenning (hierna: de aandelentoekenning) bestond uit een belang dat [M] in [N] respectievelijk [O] Sarl had. De feitelijke levering van de belangen aan de managers is uitgesteld tot na de beursgang van eiseres.
5. Op 15 maart 2012 hebben eiseres en verweerder ter zake van de aandelentoekenning een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten waarin onder met het volgende is opgenomen:
"(…)
1 Additioneel pakket aandelen aan groep van managers
Zoals reeds besproken, hebben de aandeelhouders [G] en [F] in verband met de voorgenomen beursgang van [X] besloten aan een groep van managers tegen een symbolisch bedrag een additioneel pakket aandelen toe te kennen met een totale bruto waarde gesteld op € 20.000.000. Dit voordeel kwalificeert als een voordeel uit dienstbetrekking waarover loonbelasting afgedragen dient te worden.
(…)"
6. Conform de VSO, en onder toepassing van artikel 20a Wet op de loonbelasting 1964, heeft eiseres ter zake van de aandelentoekenning in mei 2012 loonbelasting ingehouden en afgedragen.
7. Verweerder heeft op 16 mei 2017 ter zake van de aandelentoekenning de onderhavig naheffingsaanslag opgelegd met toepassing van artikel 32bd Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), de zogenoemde pseudo-eindheffing hoog loon.
Geschil
8. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag pseudo-eindheffing hoog loon over het onderhavige tijdvak terecht aan eiseres is opgelegd.
9. Eiseres beantwoordt die vraag ontkennend, en stelt zich (onder meer) op het standpunt dat eiseres niet inhoudingsplichtig (en daarmee afdrachtplichtig) was voor wat betreft de aandelentoekenning. Volgens eiseres ontstaat deze verplichting niet reeds omdat zij loonbelasting over de aandelenverstrekking heeft afgedragen. Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat aan het Handboek Loonheffingen 2013 (hierna: het Handboek) het vertrouwen kan worden ontleend dat in het onderhavige geval de pseudo-eindheffing hoog loon niet verschuldigd is.
10. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan en stelt zich (onder meer) op het standpunt dat eiseres met toepassing van artikel 20a van de Wet LB 1964 heeft ingehouden over de aandelenverstrekking waardoor dit loon als zodanig tot de grondslag van artikel 32bd Wet LB 1964 moet worden gerekend. Eiseres is volgens verweerder dan ook inhoudingsplichtig. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat aan het Handboek geen vertrouwen kan worden ontleend.
Beoordeling van het geschil
11. In het onderhavige jaar luidde het eerste lid van artikel 32bd van de Wet LB 1964 als volgt:
"In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in het voorafgaande kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven, voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als op 31 maart van het kalenderjaar genoten loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 16%, voor zover dat loon in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 150 000."
12. Eiseres is in 2012 met de Belastingdienst een VSO overeengekomen waarin is vermeld dat de aandelenverstrekking kwalificeert als een voordeel uit hoofde van dienstbetrekking waarover loonheffing dient te worden ingehouden en afgedragen. In 2012 heeft eiseres, conform de VSO, ter zake van de aandelentoekenning immers ook loonheffing ingehouden en afgedragen. Als gevolg hiervan is over de aandelentoekenning in 2012 belasting geheven in de zin van artikel 20a van de Wet LB 1964.
13. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB 1964 en behoort het loonvoordeel dat door de werknemers is genoten tot de grondslag van dit artikel. De omstandigheid dat de inhoudingsplicht slechts voortvloeit uit de door eiseres en verweerder gemaakte afspraken in de VSO doet hieraan niet af. Uit die afspraken blijkt immers niet dat sprake is geweest van een coulance-inhouding en dat de inhouding op een andere wettelijke grondslag heeft plaatsgevonden.
14. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. In paragraaf 24.7 van het Handboek is ten aanzien van pseudo-eindheffing hoge lonen onder meer het volgende opgenomen:
“In 2013 geldt een tijdelijke maatregel voor werkgevers met werknemers die in 2012 meer dan € 150.000 aan loon uit tegenwoordige dienstbetrekking kregen: de pseudo-eindheffing hoog loon. Heeft een werknemer van u in 2012 bij u (cursivering rechtbank) meer dan € 150.000 verdiend? Dan moet u in 2013 16% belasting betalen over het bedrag boven de € 150.000. De pseudo-eindheffing hoog loon komt naast de loonheffingen die u al hebt ingehouden op het loon van de werknemer.
Om te bepalen of een werknemer meer dan € 150.000 verdiende, gaat u uit van het loon van kolom 14 van
de loonstaat (loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen).
(…).
Geen loonbelasting? Geen pseudo-eindheffing
U hoeft geen pseudo-eindheffing hoog loon te betalen als u over het loon dat de werknemer in 2012
verdiende, geen loonbelasting hoeft in te houden. (…).”
15. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dan wel afgeleid dat ook het Handboek aansluit bij het inhouden van loonheffing. Het beroep op het vertrouwensbeginsel moet dan ook worden verworpen.
16. Gelet op het oordeel dat artikel 32bd van de Wet LB 1964 van toepassing is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Omdat geen afzonderlijke gronden tegen de heffingsrente zijn aangevoerd dient ook dit beroep ongegrond worden verklaard.
19. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. drs. R.W.J. van der Struijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 juni 2019 |
||
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |