Rechtbank Gelderland, 15-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3126, AWB - 19 _ 843
Rechtbank Gelderland, 15-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3126, AWB - 19 _ 843
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 15 juli 2019
- Datum publicatie
- 17 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:3126
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 843
Inhoudsindicatie
Griffierecht te laat en gedeeltelijk betaald.
Eiseres heeft verzocht om de nota en betalingsherinnering anders in te richten. Er is geen grond voor het oordeel dat het niet duidelijk was van wie of voor welk beroep het griffierecht werd geheven. Overigens is een gedeelte van het griffierecht betaald. Ook hieruit blijkt dat duidelijk was voor welke zaak het griffierecht werd geheven. Het ligt op de weg van de gemachtigde, die namens eiseres het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en eiseres alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde van eiseres dat heeft nagelaten komt voor rekening en risico van eiseres. Dat het de bedrijfsvoering van de gemachtigde van eiseres beter uit zou komen indien in de nota voor de betaling van het griffierecht andere of meer gegevens zouden worden vermeld, of indien de nota anders zou zijn vorm gegeven, maakt het oordeel niet anders.
Eiseres betoogt verder dat zij in deze zaak en de zaak die behandeld wordt onder zaaknummer AWB 19/844 maar eenmaal griffierecht verschuldigd was omdat er sprake was van een beroep tegen samenhangende besluiten. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar van 21 november 2018 betrekking heeft op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de objecten van eiseres aan [A-straat 1] en de [A-straat 2] te [Z]. Er is sprake van een geschrift waarin twee uitspraken op bezwaar zijn vervat. Er is dan ook geen sprake van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de griffier dan ook terecht griffierecht geheven voor elk van de beroepen die namens eiseres zijn ingediend.
Eiseres heeft tot slot verzocht om een vergoeding van de immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade, zie het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:241). Op grond van artikel 6 van het EVRM moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan echter wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil (inhoudelijk) aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:352). Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. Gelet op de datum waarop eiseres beroep heeft ingesteld, is die termijn niet overschreden.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/843
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] , te [Z] (hierna: het object), per waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 355.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslag rioolheffing en onroerende-zaakbelasting (aanslagnummer: [000] ) bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2018 de waarde van € 355.000 en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 december 2018, ontvangen door de rechtbank op 31 december 2018, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2019 en bij brief van 12 maart 2019 met bijbehorende stukken.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend op 7 juni 2019.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2019.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Eiseres heeft tijdens de zitting een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam overgelegd.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt door de griffier van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven.
Op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is eenmaal griffierecht verschuldigd indien een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten is gericht.
Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie zijn gestort.
Een beroep wordt op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Na het instellen van beroep heeft de griffier € 345 aan griffierecht geheven van eiseres. De nota is aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Nadat betaling uitbleef, is bij brief van 9 maart 2019 een betalingsherinnering gestuurd aan de gemachtigde van eiseres. In deze brief is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid niet binnen de termijn gebruik is gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. Op 5 april 2019 is een bedrag van € 47 aan griffierecht bijgeschreven op de rekening van de rechtbank.
Gedeeltelijke betaling van het griffierecht
4. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres tijdens de zitting verklaard dat het griffierecht abusievelijk niet geheel is betaald. Vervolgens heeft hij verzocht om een aanvullende termijn voor de betaling van de rest van het griffierecht.
5. De rechtbank wijst het verzoek om een extra betalingstermijn af. Uit artikel 8:41 van de Awb volgt dat het hele bedrag aan griffierecht moet zijn betaald binnen de gestelde betalingstermijn van vier weken. Eiseres heeft tweemaal een termijn van vier weken gehad om het volledige griffierecht betalen en is er daarbij op gewezen wat de gevolgen zouden zijn van te late of niet volledige betaling.
6. Als het griffierecht te laat of niet volledig wordt betaald, wordt het beroep niet ontvankelijk verklaard tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Of daarvan sprake is zal de rechtbank in het navolgende beoordelen.
Tenaamstelling en gegevens betalingsnota
7. Eiseres betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen om de gegevens op de betalingsnota en de betalingsherinnering te wijzigen. De nota voor de betaling van het griffierecht had op haar naam gesteld moeten worden en niet op de naam van haar gemachtigde. De nota’s mogen wel per adres (p/a) naar de postbus van het bedrijf van de gemachtigde verstuurd worden. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij veel procedures voert voor professionele partijen met wie hij de afspraak heeft gemaakt dat de nota’s op hun namen worden gesteld. Op deze wijze kan hij de nota’s simpelweg doorsturen aan zijn cliënten hetgeen voor hem administratieve rompslomp voorkomt. De gemachtigde kan de nota’s en betalingsherinneringen niet doorsturen aan zijn cliënten omdat die daaruit niet kunnen afleiden op welke objecten de nota’s betrekking hebben. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van nota’s wel in. Hij begrijpt niet waarom de rechtbank Gelderland dit niet doet.
8. Niet in geschil is dat de betalingsnota en de betalingsherinnering zijn ontvangen door [A] B.V. als gemachtigde van eiseres.
9. De rechtbank stelt vast dat op beide documenten onder “Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep (AWB 19/843) is vermeld en de namen van partijen, te weten [X] V.O.F. en de heffingsambtenaar van Munitax. Verder is vermeld dat het beroep is ingesteld bij de rechtbank Gelderland. Weliswaar is het object niet vermeld op deze documenten, via het zaaknummer van het ingestelde beroep is te herleiden dat het beroep betrekking heeft op de beschikking op grond van de Wet WOZ voor het object aan [A-straat 1] te [Z] . Dit zaaknummer is namelijk vermeld in de ontvangstbevestiging van 7 februari 2019 die de rechtbank na de indiening van het beroepschrift heeft gestuurd aan de gemachtigde van eiseres. In die ontvangstbevestiging is het aanslagnummer vermeld alsmede het huisnummer van het object, te weten [001] . Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het niet duidelijk was van wie of voor welk beroep het griffierecht werd geheven. Overigens is een gedeelte van het griffierecht betaald. Ook hieruit blijkt dat duidelijk was voor welke zaak het griffierecht werd geheven.
10. Dat het de bedrijfsvoering van de gemachtigde van eiseres beter uit zou komen indien in de nota voor de betaling van het griffierecht andere of meer gegevens zouden worden vermeld, of indien de nota anders zou zijn vorm gegeven, maakt het oordeel niet anders. Het ligt immers op de weg van de gemachtigde, die namens eiseres het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en eiseres alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde van eiseres dat heeft nagelaten komt voor rekening en risico van eiseres.
11. Eiseres heeft de stelling dat andere rechtbanken wel structureel betalingsnota’s aanpassen, niet onderbouwd. Dit blijkt niet uit de drie brieven van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2018 waarin is vermeld dat de rechtbank naar aanleiding van een verzoek de tenaamstelling op de betalingsnota zal aanpassen. Immers is in die brieven niet vermeld waarom de tenaamstelling is gewijzigd. Niet valt uit te sluiten dat in die gevallen, anders dan in onderhavig geval, de betalingsnota’s fouten hebben bevat. Uit de brief van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018 blijkt dat de betalingsnota’s ten onrechte waren verstuurd aan [gemachtigde] terwijl in de machtiging [A] B.V. was vermeld. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Uit de brief van de rechtbank Overijssel van 27 februari 2019 blijkt weliswaar dat het verzoek van de gemachtigde is ingewilligd, hieruit blijkt niet dat deze rechtbank dat structureel doet of zal gaan doen. Overigens is deze rechtbank niet gehouden aan de werkwijzen van andere rechtbanken. Zoals hierboven is overwogen is het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde om zorg te dragen voor een tijdige betaling van het griffierecht.
12. De verzetuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2019 in een verzetprocedure (AWB 18/2676 en AWB 18/3836) is niet van toepassing op onderhavige procedure aangezien het daarin handelde over in beroep gesplitste zaken.
13. Deze rechtbank is voorts niet gebonden aan een verzetuitspraak van het gerechtshof Den Haag van 5 april 2019 (BK-18/00984) waarin is vermeld dat de belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld om alsnog het griffierecht te betalen vanwege de correspondentie rondom het griffierecht. Uit deze uitspraak blijkt bovendien niet welke correspondentie is gevoerd en waarom deze reden was om een extra betalingstermijn te geven.
14. De tijdens de zitting overgelegde verzetuitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2019 (18/00361 en 18/00362) ziet op een ander geval. In die procedure had het gerechtshof aan het hoger beroep twee kenmerknummers toegekend terwijl de belanghebbende daarvan niet op de hoogte was gesteld door middel van een splitsingsbrief. In het geval van eiseres, is sprake van twee uitspraken op bezwaar die in een geschrift zijn vervat. De rechtbank heeft twee beroepsprocedures aangemaakt en eiseres daarvan op de hoogte gebracht door middel van twee afzonderlijke ontvangstbevestigingen. Omdat geen sprake is van een splitsing van beroepszaken, hoefde de rechtbank geen splitsingsbrief te sturen.
Ten onrechte meermaals griffierecht in rekening gebracht?
15. Eiseres betoogt verder dat zij in deze zaak en de zaak die behandeld wordt onder zaaknummer AWB 19/844 maar eenmaal griffierecht verschuldigd was omdat er sprake was van een beroep tegen samenhangende besluiten.
16. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar van 21 november 2018 betrekking heeft op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de objecten van eiseres aan [A-straat 1] en de [A-straat 2] te [Z] . Er is sprake van een geschrift waarin twee uitspraken op bezwaar zijn vervat. Er is dan ook geen sprake van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de griffier dan ook terecht griffierecht geheven voor elk van de beroepen die namens eiseres zijn ingediend.
Conclusie
17. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vergoeding immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
19. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade, zie het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:241). Op grond van artikel 6 van het EVRM moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan echter wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil (inhoudelijk) aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:352). Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. Gelet op de datum waarop eiseres beroep heeft ingesteld, is die termijn niet overschreden.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van E. Maters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 juli 2019 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |