Home

Rechtbank Gelderland, 03-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5563, AWB - 18 _ 141

Rechtbank Gelderland, 03-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5563, AWB - 18 _ 141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
3 december 2019
Datum publicatie
13 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:5563
Zaaknummer
AWB - 18 _ 141

Inhoudsindicatie

BPM. Beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken machtiging. Omdat niet kan worden vastgesteld dat beroep is ingesteld namens eiser, geen vergoeding immateriële schade ondanks overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/141

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Eiser heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

Op naam van eiser is hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij brief van 4 januari 2018, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, is op naam van eiser beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019.

Namens eiser is [A] (hierna: [A] ) verschenen, bijgestaan door [B] , [C] , [D] en [E] . Namens verweerder zijn [F] en [G] verschenen.

Voor de zitting is namens eiser een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. Op 10 maart 2017 is aangifte voor de BPM gedaan ter zake van een auto van het merk en type Audi A3 sportback 1.4. TFSI Ambition Pro Line S. Op basis van deze aangifte heeft eiser € 938 BPM voldaan. Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Op 4 januari 2018 is een beroepschrift ingediend, ondertekend door [A] .

3. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op grond van het tweede lid kan de rechtbank van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen.

4. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een haar daartoe gestelde termijn.

5. Bij brief van 18 januari 2018 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om de verzuimen te herstellen en een machtiging over te leggen.

6. Op 12 februari 2018 heeft [A] een machtiging ingediend, waarin - voor zover van belang - eiser [A] heeft gemachtigd hem te vertegenwoordigen bij het instellen, behandelen en eventueel intrekken, dan wel het verzet in de bezwaar en (hoger) beroepsprocedures inzake geschillen met betrekking tot de geschillen met de RDW. Over BPM en de Belastingdienst wordt niet gesproken.

7. De door [A] ingediende machtiging is ter zitting aan de orde gesteld. De rechtbank heeft hem de gelegenheid geboden alsnog binnen twee weken een juiste machtiging over te leggen. De rechtbank heeft geen nadere machtiging ontvangen.

8. Aangezien de rechtbank geen machtiging heeft ontvangen waaruit blijkt dat [A] gemachtigd is om de onderhavige beroepsprocedure te voeren, dient het beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden. De rechtbank komt daarom niet aan de inhoudelijke behandeling toe.

9. In de pleitnota heeft [A] verzocht om vergoeding van immateriële schade. Voor zover - gelet op het ontbreken van een machtiging - al gezegd kan worden dat dit verzoek namens eiser is gedaan, wijst de rechtbank het verzoek af. Sinds de indiening van het bezwaar is een periode van meer dan twee jaren verstreken. Sinds de indiening van het beroepschrift is ook meer dan anderhalf jaar verstreken. Op zich staat een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet in de weg aan de toekenning van een vergoeding ter zake van immateriële schade (zie nog recent het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516). In dit geval ziet de rechtbank aanleiding voor een uitzondering. Er kan immers niet worden vastgesteld dat eiser beroep heeft ingesteld en zelfs maar weet heeft van deze procedure. Daarmee is er geen grondslag voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade. Iemand die geen beroep heeft ingesteld, ondervindt van een buiten zijn medeweten ingesteld beroep geen spanning en frustratie. Dit is een bijzondere omstandigheid als bedoeld in overweging 3.9.1. van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

-

wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van

M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.