Rechtbank Gelderland, 24-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5992, ARN 19/1297 en 19/5067
Rechtbank Gelderland, 24-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5992, ARN 19/1297 en 19/5067
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 december 2019
- Datum publicatie
- 31 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:5992
- Zaaknummer
- ARN 19/1297 en 19/5067
Inhoudsindicatie
Wet omzetbelasting. Levering van horloges aan consumenten in de EU via een internetplatform. Afstandsverkopen of nultarief. Verzoek schadevergoeding. Stelplicht en bewijslast. Openbare zitting in verband met aanwezigheid journalist van NRC op verzoek van eiseres, ondanks bezwaar van de Belastingdienst.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/1297 (hoofdzaak) en 19/5067 (voorlopige voorziening)
in de zaken tussen
[X] , kennelijk optredend namens [X] , te [Q] , eiseres,
gemachtigde: [A] ,
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan [X] (hierna: de F.E.) over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (hierna: tijdvak 2012) een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 2.139. Tevens is bij beschikking € 388 aan belastingrente in rekening gebracht. Er is geen boete opgelegd.
Ook is aan de F.E. over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (hierna: tijdvak 2013) een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 33.941. Tevens is bij beschikking € 5.153 aan belastingrente in rekening gebracht. Ook is er een boete opgelegd van € 3.394.
Verder is aan de F.E. over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: tijdvak 2014) een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 63.582. Tevens is bij beschikking € 7.269 aan belastingrente in rekening gebracht. Ook is er een boete opgelegd van € 4.920.
De toenmalige gemachtigde van eiseres ( [B] , hierna: [B] heeft bezwaar gemaakt tegen opgelegde naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrenten en boetebeschikkingen. Tijdens de bezwaarfase is veelvuldig overleg gevoerd tussen verweerder en [B] .
Op 17 januari 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De bezwaren zijn gedeeltelijk gegrond verklaard.
De formele uitspraak op bezwaar is gedagtekend 1 maart 2019.
Eiseres heeft bij brief van 26 februari 2019, ontvangen door de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld. Op 30 april 2019 is het beroep nader gemotiveerd.
Op 4 september 2019 heeft eiseres de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een voorschot van € 150.000 op de gevraagde schadevergoeding. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 19/5067.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en één verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft de rechtbank voorafgaande aan de zitting meerdere brieven gestuurd, te weten brieven van 27 november 2019, 2 december 2019, 3 december 2019 en 4 december 2019. De eerste drie brieven betroffen het dringend verzoek van eiseres om een journalist van de NRC, [C] , bij de zitting aanwezig te laten zijn.
Bij de brief van eiseres van 4 december 2019 zijn zes bijlagen gevoegd. Deze brief betreft nadere informatie over het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en over het verzoek tot schadevergoeding in de hoofdzaak.
Verweerder heeft in een brief van 3 december 2019 gereageerd op de brief van de rechtbank van 29 november 2019 aan verweerder over het verzoek van eiser om een journalist bij de zitting toe te laten. In deze brief maakt verweerder kenbaar dat hij bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van de journalist.
Op 3 december 2019 heeft de griffier telefonisch contact gehad met verweerder. In navolging daarvan is er op 4 december 2019 nogmaals telefonisch contact geweest tussen de rechtbank en verweerder. Ook heeft verweerder de rechtbank op 4 december 2019 een e-mail gestuurd. Dit alles ging over de vraag of de rechtbank de journalist zou toelaten tot de zitting en de zitting daarmee openbaar zou maken.
De rechtbank heeft op woensdag 4 december 2019 telefonisch aan beide partijen laten weten dat zij op dinsdagmiddag had beslist dat de zitting openbaar zou zijn en dat de journalist, [C] , dus aanwezig mocht zijn op de zitting.
Partijen hebben over en weer een afschrift van elkaars brieven ontvangen. De brief van eiseres van 4 december 2019 (met bijlagen) is, gelet op de late ontvangst daarvan, pas ter zitting aan verweerder uitgereikt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Namens eiseres zijn verschenen [A] (directeur-grootaandeelhouder van eiseres, hierna: [A] ), [L] als nieuwe gemachtigde en [C] , journalist bij NRC (hierna: [C] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [D] (hierna: verweerder), [E] (hierna: [E] ), mr. drs. [F] , [G] (persvoorlichter, werkzaam bij de Belastingdienst) en mr. [H] (werkzaam bij de Belastingdienst). [C] , [G] en [H] hebben de zitting bijgewoond als belangstellenden.
Het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen is op dezelfde zitting behandeld als het beroep (hierna: de hoofdzaak).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 20 juni 2003. [A] is directeur-grootaandeelhouder van eiseres.
2. De activiteiten van eiseres bestaan onder andere uit de in -en verkoop van hoogwaardige uurwerken (horloges) in diverse landen. De verkoop hiervan vindt meestal plaats via het internetplatform van [I] .
3. Bij de aangifte OB (ook btw-aangifte genoemd) over 2012 is de omzet van € 317.128 aangegeven onder de rubriek “afstandsverkopen”, maar de daarbij behorende verschuldigde omzetbelasting is niet aangegeven en is dus ook niet betaald. Vanaf 2013 is geen omzet aangegeven in de btw-aangifte voor de [I] transacties.
4. Vanaf 8 september 2015 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden bij eiseres. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften OB van de F.E over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Van dit boekenonderzoek is op 25 september 2017 een controlerapport opgemaakt. Het controlerapport is opgesteld door [J] (hierna: [J] ).
5. Bij aanvang van het boekenonderzoek bleek dat eiseres de meeste omzet genereert doordat zij een zogenaamde merchant is van internetplatform [I] . Toen was nog niet duidelijk hoe de prestaties van eiseres voor de omzetbelasting waren te duiden, als afstandsverkopen of als intracommunautaire leveringen. Volgens eiseres ging het om intracommunautaire leveringen tegen het nultarief, zodat geen omzetbelasting hoefde te worden voldaan.
6. In het onderzoek is vastgesteld dat [I] over de jaren 2012 tot en met 2014 bedragen voor dienstverlening in rekening bracht aan eiseres. De dienstverlening betrof het ter beschikking stellen van een internetplatform waar eiseres producten kon aanbieden aan consumenten in andere landen. Naast de terbeschikkingstelling van dit platform droeg [I] zorg voor de betaling. [I] betaalde, onder inhouding van een provisie voor haar dienstverlening, de door haar ontvangen betalingen door aan eiseres. Op de website van [I] was aangegeven dat eiseres de leverancier is van de producten. De koper (consument) diende zich bij een eventueel beroep op garantiebepalingen te melden bij eiseres.
7. Ook is tijdens het boekenonderzoek vastgesteld dat medio 2013 [I] is opgericht (hierna: [I] ). Dit is een in Zwitserland gevestigde dochtermaatschappij van [I] . [I] heeft btw-registraties in diverse EU-landen. De registratie in Nederland is in oktober 2013 actief geworden. [I] handelt op verschillende manieren, waarbij zij soms de afnemer van de goederen is en soms niet. De overeenkomsten en facturen die de controleur nodig had om te kunnen beoordelen hoe de gang van zaken tussen eiseres en [I] feitelijk was, zijn volgens het rapport door eiseres niet in voldoende mate overgelegd. Daarom heeft de controleur het standpunt ingenomen dat eiseres ook na de oprichting van [I] afstandsverkopen heeft verricht en dus wel omzetbelasting verschuldigd is over de transacties. De berekeningen van de te betalen omzetbelasting zijn daarop gebaseerd. Het totale te betalen bedrag kwam aldus uit op € 99.653 voor de jaren 2012 tot en met 2014.
8. Op 26 oktober 2017 zijn op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek de drie naheffingsaanslagen met boetes over de tijdvakken 2012, 2013 en 2014 aan eiseres opgelegd.
9. Eiseres heeft op 6 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrenten. Op 16 november 2017 heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift zou zijn beslist.
10. Op 1 december 2017 is de naheffingsaanslag over het tijdvak 2014 verminderd tot een bedrag van € 21.380. Op 20 januari 2018 is de naheffingsaanslag over het tijdvak 2013 (F.01.3501) verminderd tot € 35.393. Op 16 februari 2018 is de naheffingsaanslag voor het tijdvak 2013 (F01.35010) verder verminderd tot € 32.241.
11. Op 21 februari 2018 en op 30 mei 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [B] , [A] en [E] . In de aanloop naar de bespreking van 30 mei 2018 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [A] en [E] . [A] heeft [E] op 23 mei 2018 een e-mail gestuurd met als onderwerp “nog extra toegevoegde belangrijke aandachtspunten voor de meeting van 30 mei 2018 om 10.00 uur te Malden”. In deze e-mail heeft [A] onder punt 2 een opsomming gegeven van de gemaakte kosten tot 23 mei 2018. [E] heeft op 24 mei 2018 op deze e-mail gereageerd.
12. Op 20 juni 2018 heeft [B] ook een uitgebreide e-mail aan [E] gestuurd, waarin hij verwijst naar besprekingen die hebben plaatsgevonden op 21 februari 2018, 30 mei 2018 en 18 juni 2018. Hij gaat in op het voorstel dat [E] op 18 juni 2018 heeft gedaan om te komen tot een compromis, welk voorstel in de kern neerkomt op vermindering van de naheffingsaanslagen tot een totaalbedrag van € 20.000. [B] geeft in deze e-mail het verloop van de besprekingen weer en de overwegingen van eiseres, hij wijst het compromisvoorstel van [E] van 18 juni 2018 af en komt met een eigen compromisvoorstel. Dit houdt in de kern in dat eiseres € 10.000 betaalt op de naheffingsaanslagen en geen beroep doet op verdere kostenvergoeding. Wel heeft eiseres volgens haar berekeningen recht op terugbetalingen wegens suppletieaangiftes van totaal € 100.000. [E] heeft dat voorstel op 20 juni 2018 afgewezen.
13. Op 1 september 2018 heeft [A] , namens eiseres, een klacht ingediend bij de Belastingdienst. Hierin staat onder ‘beschrijving van de klacht’- onder meer- het volgende: “Op 20 juni 2018 heeft dhr. [B] de brief met het compromis zoals overeengekomen op 18 juni 2018 naar de heer B. [E] gezonden. Op 20 juni 2018 heeft de heer B. [E] een email gestuurd naar dhr. [B] dat een en ander zo niet is afgesproken. Tot op heden heeft dhr. B. [E] deze overeenkomst niet gestand gedaan”. Onder ‘mogelijke oplossing’ staat het volgende: “De zaak moet nu eindelijk worden afgehandeld conform de overeengekomen afspraken van 18 juni 2018. Mocht het niet tot een bevredigende oplossing leiden dan is er voor [K] de gang naar de rechter het enige alternatief”.
14. [E] heeft op 13 september 2018 een e-mail aan [B] gestuurd met de volgende inhoud: “Geachte heer [B] , U kent mijn voorstel: een correctie van € 20.000 over de controlejaren en geen andere OB teruggaves over de periode tot 1-1-2017 (zie mijn mail van 17 juli jl).”
15. [B] heeft die middag per e-mail als volgt gereageerd: “Geachte heer [E] , dat is niet de juiste voorstelling van de afspraak. Er zou op de naheffingen een bedrag van € 20.000 moeten worden betaald. U heeft toen letterlijk aangegeven dat als er nog openstaande OB vorderingen zouden zijn, dat die dan op de normale wijze zouden worden afgewikkeld (…)”.
16. Op 1 oktober 2018 heeft [E] een e-mail gestuurd aan [A] . Deze e-mail luidt –voor zover hier van belang- als volgt: “(…) Nav ons telefoongesprek van zoëven nog even kort mijn visie op ons mogelijke compromis van medio juni. (…) 3. Uit het controlerapport blijkt een naheffing van € 33.941 over 2013 en € 2.139 over 2012. Als ik de ten onrechte verleende teruggaaf over 2012 daarbij tel zou de correctie € 50.000 zijn. Ik heb voorgesteld dit vast te stellen op € 20.000 en de naheffing over geheel 2014 te laten vervallen. Dit lijkt mij toch niet onredelijk!”.
17. Op 16 januari 2019 heeft een laatste bespreking plaatsgevonden tussen [B] en [E] .
18. Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2019 is de naheffingsaanslag over het tijdvak 2012 gehandhaafd en is de naheffingsaanslag over het tijdvak 2013 verminderd tot € 7.870. De naheffingsaanslag over het tijdvak 2014 is vernietigd. In de uitspraak op bezwaar staat vermeld dat de vermindering van de naheffingsaanslagen tot een totaalbedrag van € 10.000 het gevolg is van de afspraken die op 16 januari 2019 zijn gemaakt. Bij de verlaging van het bedrag is ook rekening gehouden met de lange duur van de controle. Verder is in de uitspraak op bezwaar vermeld: “Boetes zijn destijds niet opgelegd en dat blijft zo.”
19. Op 26 februari 2019 heeft [A] , namens eiseres, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
20. De formele uitspraak op bezwaar voor het tijdvak 2013 is gedagtekend 1 maart 2019. In dit stuk (dat alleen is overgelegd door eiseres) staat vermeld dat de boete is verminderd van € 3.394 tot € 787.
21. Op 12 maart 2019 heeft [E] gereageerd op een e-mail van [B] van 1 maart 2019 als volgt: “(…) Het is wat vervelend dat dhr [A] constant met een collega belt over de OB naheffingen. Hij heeft ook zelfstandig beroep ingediend vermoed ik. Ik dacht dat wij tot een vergelijk waren gekomen, zeker nadat ik de naheffing nog eens fors heb verlaagd in december jl. Ik heb alleen het bezwaar OB over de jaren 2012 t/m 2014 behandeld nav de controle. Over de jaren daarna is op de reguliere manier aangifte gedaan door u/bel.pl. Daar is niet door mij over geoordeeld. Dat zal zijn loop dus moeten hebben met verminderingen, terugdraaien verrekeningen ed. Dat laatste gebeurt zoals u bekend door de ontvanger. Kunt u hem berichten en als intermediair optreden?”
22. Op diezelfde dag heeft [B] de volgende e-mail aan [E] gestuurd: “(…) Ik weet niet of beroep is ingesteld, ik heb dat ernstig afgeraden en ook gezegd dat wij dat in ieder geval als kantoor niet gaan doen. We hebben niet voor niets een akkoord gesloten. Wat nu speelt is dat de naheffingen teruggedraaid zijn dat er bedragen terug moeten komen. Daar heeft [A] overleg mee met de ontvanger. Hij haalt de bevoegdheden door elkaar wat ik probeer uit te leggen. Ik zal met hem overleggen om het in de hand te houden (…)”.
23. Begin april 2019 hebben [B] en [E] nog een aantal malen per e-mail contact met elkaar gehad. Op 10 april 2019 heeft [E] een e-mail naar [B] gestuurd waarin onder meer het volgende staat: “ (…) Ik heb vorig jaar besloten dat uw cliënt sedert oktober 2013 intracommunautaire leveringen heeft verricht in de diverse Europese landen. Dit houdt in dat de eerder genomen correctie ivm afstandsverkopen wordt teruggenomen, dat was € 63.582 over 2014. (…)”.
Geschil
Hoofdzaak
24. In beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2012 en 2013 (na uitspraak op bezwaar) terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. Voor wat betreft het tijdvak 2012 en het tijdvak 2013 (tot oktober) gaat het daarbij om de vraag of eiseres voor de leveringen van de goederen naar afnemers in EU-lidstaten recht heeft op toepassing van het nultarief als bedoeld in post a.6 van Tabel II behorende bij de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: het nultarief). Over de boete voor het tijdvak 2013 heeft eiseres niets aangevoerd.
25. Niet meer in geschil is dat eiseres vanaf oktober 2013 intracommunautaire leveringen heeft verricht in de diverse Europese landen en dat eiseres vanaf die datum recht heeft op het nultarief. De naheffingsaanslag tijdvak 2014 is ook niet meer in geschil, omdat deze naheffingsaanslag en de daarbij behorende boete, al geheel is vernietigd door verweerder wegens toepassing van het nultarief.
26. Eiseres is van mening dat de naheffingsaanslagen 2012 en 2013 ten onrechte aan haar zijn opgelegd, omdat op de levering van de goederen ook in die tijdvakken volgens haar het nultarief van toepassing is.
27. Eiseres vraagt ook om vergoeding van alle schade die zij heeft geleden door de lange duur van de onzekerheid, de hoge advieskosten en de grote negatieve financiële gevolgen van het opleggen van de naheffingsaanslagen.
28. Bij brief van 4 december 2019 heeft eiseres een aantal aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding.
29. Verweerder heeft na vragen van de rechtbank ter zitting de boete over het tijdvak 2013 laten vallen, omdat in de uitspraak op bezwaar is toegezegd dat er geen sprake was van een boete, terwijl dit toch zo bleek te zijn. Verweerder acht echter de naheffingsaanslagen 2012 en 2013, na vermindering in bezwaar, terecht aan eiseres opgelegd, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het nultarief op de levering van goederen van toepassing is geweest in de tijdvakken 2012 tot oktober 2013.
30. Verweerder ziet geen aanleiding voor een kostenvergoeding voor de fase van de controle en ook niet voor een schadevergoeding. Hij meent dat met het verminderen van het totale bedrag aan nageheven OB over de tijdvakken 2012, 2013 en 2014 van € 99.653 tot een bedrag van € 10.000 voldoende is tegemoetgekomen aan eiseres. Bij de afspraak die was gemaakt op 16 januari 2019 was de kostenvergoeding in de vermindering begrepen. Daarom heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar geen passage opgenomen over de kostenvergoeding. Omdat de bezwaren gegrond zijn verklaard en de afspraak over de kostenvergoeding niet aannemelijk kan worden gemaakt, heeft verweerder ter zitting verklaard dat aanleiding bestaat voor een kostenvergoeding conform het puntenstelsel in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Over het verzoek van eiseres tot schadevergoeding heeft verweerder aangevoerd dat geen sprake is van onrechtmatigheid.
Voorlopige voorziening
31. Als voorschot op de gevraagde kostenvergoeding en schadevergoeding heeft eiseres bij wijze van voorlopige voorziening gevraagd om toewijzing van een bedrag van € 150.000.
32. Verweerder is van mening dat er geen enkele grond is om aan het verzoek van eiseres tegemoet te komen.
33. Ter zitting is duidelijk geworden dat het verzoek om schadevergoeding is gebaseerd op de frustratie over de lange duur van de controleperiode en de slechte communicatie vanuit de Belastingdienst. Het bedrag van € 150.000 heeft eiseres als volgt toegelicht. Door de lange duur van de controle heeft eiseres een bedrag van € 20.000 aan extra accountantskosten moeten maken. Daarnaast heeft zij te kampen gekregen met liquiditeitsproblemen doordat de naheffingsaanslagen door de ontvanger van de Belastingdienst werden verrekend met OB-teruggaven. Daardoor heeft eiseres bij de bank een lening van € 90.000 moeten afsluiten met hoge rente en met een persoonlijke borgstelling van [A] van € 50.000 om de aankoop een bedrijfspand te kunnen financieren. Ook is er volgens eiseres sprake van gederfde winst, omdat zij lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de wijze waarop btw-aangifte moest worden gedaan en doordat zij leveranciers heeft verloren door de ontstane liquiditeitsproblemen. De hoogte van de gederfde winst is berekend in de bijlage bij de brief van 4 december 2019. Deze komt volgens die berekening uit op € 832.918.
Beoordeling van het geschil
Beslissing openbare zitting
34. Eiseres heeft verzocht om [C] toe te laten tot de zitting. De rechtbank heeft ondanks het bezwaar hiertegen van verweerder besloten om dit verzoek toe te wijzen. Daarmee is ook besloten dat de zitting openbaar zou worden, omdat [C] journalist is en hij van plan is om een stuk in de krant te schrijven over de zaak. De reden voor de beslissing om de zitting openbaar te maken is dat in de formele uitspraak op bezwaar van 1 maart 2019 een bestuurlijke boete is gehandhaafd. Dit brengt gelet op artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) met zich mee dat artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is en de zitting dus openbaar is. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, leest de rechtbank in artikel 27c van de AWR niet dat alleen het gedeelte van de zitting over de boete openbaar is.
35. De omstandigheden die genoemd zijn in artikel 8:62, tweede lid, van de Awb doen zich niet voor, zodat er geen reden was voor een zitting met gesloten deuren. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat de belangen van partijen door de openbaarheid van de zitting worden geschaad, zoals het criterium is van artikel 27c van de AWR. De belangen van eiseres zijn niet geschaad, omdat zij zelf om aanwezigheid van [C] heeft verzocht. De belangen van verweerder zijn niet geschaad, omdat er geen schending van de geheimhoudingsplicht is te voorzien in dit geval. Daarvoor is ook onvoldoende aangevoerd door verweerder. Omdat de journalist aan de rechtbank heeft toegezegd dat de namen van de gemachtigden van verweerder niet in een eventueel krantenartikel zullen komen, is ook de privacy van de medewerkers van de Belastingdienst voldoende gewaarborgd.
Onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak
36. De rechtbank is van oordeel dat na de zitting die op 5 december 2019 in de voorlopige voorziening en in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Daarom kan de rechtbank onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak zoals bedoeld in artikel 8:86 van de Awb (ook wel kortsluiting genoemd).
Voorlopige voorziening (AWB 19/5067)
37. Eiseres heeft geen belang meer bij een beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de rechtbank onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Alle stellingen die eiseres heeft ingenomen over de geleden schade zal de rechtbank meenemen bij beoordeling van de hoofdzaak.
Hoofdzaak (AWB 19/1297)
38. De hoofdzaak valt in twee onderdelen uiteen. Het eerste onderdeel gaat over de resterende naheffingsaanslagen over 2012 en 2013 en het tweede onderdeel gaat over de kosten en schade van eiseres.
Beoordeling resterende naheffingsaanslagen 2012 en 2013
39. Verweerder is van mening dat met de gemachtigde van eiseres, [B] , op 16 januari 2019 overeenstemming was bereikt over afdoening van het bezwaar en dat deze overeenstemming is neergelegd in de tekst van de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2019. Daarbij was volgens verweerder de afspraak dat de naheffingsaanslagen over 2012 en 2013 zouden worden verminderd tot totaal € 10.000 en dat daarin ook een kostenvergoeding was begrepen. De naheffingsaanslag voor 2014 zou worden vernietigd. Verder was volgens de uitspraak op bezwaar geen sprake van boetes en dat zou ook zo blijven. Ook [B] was van mening dat een akkoord was bereikt, zo blijkt uit zijn e-mail aan verweerder van 12 maart 2019.
40. Verweerder heeft zich echter in het verweerschrift en ook desgevraagd op zitting niet beroepen op deze afspraak. De afspraak was immers niet vastgelegd in een ondertekende vaststellingsovereenkomst en uit het instellen van het beroep door eiseres is gebleken dat eiseres zich niet gebonden acht aan de afspraak. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de vraag of op 16 januari 2019 een bindende afspraak is gemaakt tussen verweerder en eiseres over de hoogte van de naheffingsaanslagen.
41. De rechtbank zal ook niet uitgaan van een afspraak tussen partijen op 18 juni 2018, omdat uit de stukken volgt dat toen geen sprake is geweest van overeenstemming. [B] heeft het voorstel van [E] van 18 juni 2018 namelijk afgewezen en een tegenvoorstel gedaan, dat [E] weer heeft afgewezen. Bovendien heeft de uitspraak op bezwaar geleid tot een lager bedrag aan resterende naheffingsaanslagen (€ 10.000) dan verweerder had aangeboden op 18 juni 2018 (€ 20.000).
42. De naheffingsaanslagen die in beroep nog bestaan (tot een totaalbedrag van € 10.000) moeten dus inhoudelijk worden beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden. Eiseres heeft in de stukken van het beroep hierover echter vrijwel niets aangevoerd. Tijdens de zitting heeft de rechtbank gevraagd of eiseres de resterende naheffingsaanslagen nog wilde bestrijden en zo ja, waarom.
43. [A] heeft ter zitting verklaard dat eiseres de naheffingsaanslagen 2012 en 2013 nog steeds betwist. Eiseres blijft van mening dat ook de leveringen vanaf 1 januari 2012 tot 1 oktober 2013 zijn aan te merken als intracommunautaire leveringen en dat zij daarom recht heeft op het nultarief.
44. De rechtbank heeft [A] ter zitting voorgehouden dat op eiseres de bewijslast rust dat het nultarief van toepassing is en dat aan deze bewijslast alleen kan worden voldaan met schriftelijke stukken (de boeken en bescheiden die zijn genoemd in artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968).
45. [A] heeft in reactie daarop verwezen naar het dossier en heeft gezegd dat alle bewijzen daar in zitten. Verder heeft hij betoogd dat de werkwijze van eiseres bij de levering van goederen naar andere EU landen via internetplatform [I] niet is gewijzigd in oktober 2013. Daar heeft hij ter zitting nog aan toegevoegd dat de Duitse belastingdienst het met hem eens was dat het nultarief van toepassing was en dat het toch vreemd is dat de Nederlandse belastingdienst daar anders over denkt.
46. Zoals de rechtbank ter zitting heeft uitgelegd, kan in een beroepszaak niet worden volstaan met het verwijzen naar een overgelegd dik pak papier, zonder daarbij aan te geven welke stellingen precies worden ingenomen en waar de onderbouwing van die stellingen te vinden is. De rechtbank heeft de door eiseres overgelegde stukken wel bekeken, maar daaruit volgt niet dat eiseres gelijk heeft.
47. Uit de stukken volgt juist dat verweerder tijdens de controle en tijdens de bezwaarfase uitvoerig naar alle overgelegde stukken heeft gekeken en uiteindelijk tot de conclusie is gekomen dat tot 1 oktober 2013 geen sprake is geweest van intracommunautaire leveringen en daarna wel. Vanaf 1 oktober 2013 leverde eiseres volgens alle contracten en algemene voorwaarden namelijk aan de buitenlandse vestigingen van het nieuw opgerichte [I] en leverden die vestigingen van [I] de horloges vervolgens door aan de consumenten in de EU. Voordat [I] bestond, maakte eiseres gebruik van de bemiddelingsdiensten van internetplatform [I] en leverde zij volgens de contracten en de algemene voorwaarden juridisch gezien rechtstreeks aan de consumenten in de EU.
48. Voor de omzetbelasting (btw) maakt dat verschil veel uit. Leveringen van goederen aan een in een andere EU-lidstaat gevestigde ondernemer, zoals aan de vestigingen van [I] , vallen namelijk meestal onder de toepassing van het nultarief. Leveringen van goederen aan in andere lidstaten wonende particulieren vallen niet onder het nultarief. Bij de leveringen van goederen aan in andere lidstaten wonende particulieren kan wel de regeling voor afstandsverkopen van toepassing zijn. Die regeling is alleen van toepassing als de goederen door of voor rekening van de ondernemer naar een andere lidstaat worden vervoerd. Bij de regeling voor afstandsverkopen wordt de omzetbelasting in Nederland geheven als het totaal van de vergoedingen voor de leveringen aan particulieren in een bepaalde lidstaat niet boven een vastgestelde drempel uitkomt. Wordt de drempel gepasseerd, dan wordt vanaf dat moment de omzetbelasting geheven in de andere lidstaat. In artikel 2a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 zijn de drempelbedragen opgenomen.
49. Eiseres heeft in haar btw-aangifte over 2012 overigens de leveringen van horloges naar afnemers in andere lidstaten aangegeven als afstandsverkopen, maar heeft de bijbehorende bedragen aan te betalen omzetbelasting niet aangegeven en ook niet betaald. Dat kan niet en dat was dus juist aanleiding voor de controle. Eiseres heeft in 2012 niet gefactureerd met toepassing van het nultarief en heeft de omzet ook niet onder het nultarief aangegeven. Kennelijk meende eiseres in 2012 zelf ook dat geen recht bestond op het nultarief. Zij mag van mening veranderen, maar zij moet dan wel met schriftelijke bewijsstukken onderbouwen dat recht bestaat op het nultarief. Tijdens de controle heeft zij dat geprobeerd, maar daar is zij volgens verweerder niet in geslaagd.
50. Verweerder heeft in het controlerapport en in het verweerschrift uitgelegd waarom is geconcludeerd dat het nultarief niet van toepassing kan zijn geweest op de leveringen tot 1 oktober 2013. Eiseres heeft hier in beroep geen concrete stellingen tegenin gebracht. De stelling dat de beoordeling door verweerder onjuist is, is niet voldoende om gelijk te kunnen krijgen in een rechtszaak voor de belastingrechter.
51. Ook de stelling dat de Duitse belastingdienst eiseres wel gelijk heeft gegeven, kan eiseres niet baten. Die stelling is betwist door verweerder en is niet door eiseres onderbouwd. Bovendien is de beoordeling door de belastingdienst van een andere lidstaat niet leidend of bindend voor de Nederlandse belastingdienst en ook niet voor de Nederlandse rechter. De rechtbank moet de zaak die voorgelegd wordt, beoordelen op basis van de overgelegde stukken en het debat van partijen daarover, met toepassing van het Nederlandse recht (uitgelegd met inachtneming van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie).
52. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Dit betekent dat in de tijdvakken 2012 tot oktober 2013 geen sprake is geweest van leveringen die zijn onderworpen aan het nultarief. Eiseres is dan Nederlandse omzetbelasting verschuldigd, tenzij de regeling voor afstandsverkopen met zich brengt dat de omzetbelasting in een andere lidstaat is verschuldigd. Verweerder heeft in het controlerapport voor de leveringen van horloges naar elke lidstaat vastgesteld in hoeverre is voldaan aan de regeling voor afstandsverkopen en heeft de naheffingsaanslagen hierop gebaseerd. Eiseres heeft niets gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder de regeling voor afstandsverkopen niet juist heeft toegepast. De omzetbelasting die van 2012 tot oktober 2013 voldaan had moeten worden is dus terecht nageheven.
53. De naheffingsaanslagen over die periode zijn verlaagd tot € 10.000 en uit de discussie tussen partijen in de bezwaarfase volgt dat dit bedrag een stuk lager is dan de belasting die volgens de gespecificeerde berekeningen van verweerder betaald had moeten worden. Eiseres heeft niets aangevoerd dat kan leiden tot verdere vermindering van dit bedrag. Deze beroepsgrond faalt dus.
54. Omdat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de boete voor het tijdvak 2013 dient te vervallen, is het beroep in zoverre gegrond. Deze boete zal worden vernietigd.
Beoordeling kosten en schade van eiseres
55. De schadeclaim van eiseres bestaat voor een deel uit gemaakte advieskosten tijdens de lange controle en voor een ander deel uit schade als gevolg van liquiditeitsproblemen die door verweerder zouden zijn veroorzaakt en uit schade als gevolg van winstderving door onzekerheid over de juiste wijze om btw-aangifte te doen.
56. Met betrekking tot de schade die het gevolg is van de langdurige controleperiode geldt het volgende. De rechtbank kan deze schade niet toewijzen, omdat de belastingrechter bij de beoordeling daarvan artikel 8:73 van de Awb moet toepassen (dit artikel is vervallen, maar door de werking van overgangsrecht is het nog wel van toepassing op onder meer omzetbelastingzaken). Daardoor kan de rechtbank alleen vergoeding toewijzen van schade die het gevolg is van de verminderde danwel vernietigde naheffingsaanslagen. Voor overige schade is alleen de civiele rechter bevoegd. De controle vond plaats voordat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd en de schade door die controle kan dus niet het gevolg zijn van de naheffingsaanslagen. Alleen al daarom kan het bedrag van € 20.000 aan advieskosten, dat overigens ook niet is onderbouwd, niet worden toegewezen.
57. De geclaimde advieskosten vallen ook niet onder een eventuele kostenvergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb, omdat volgens de stellingen van eiseres de advieskosten dateren van voor het indienen van het bezwaarschrift. Daarmee behoren de kosten per definitie niet tot de kosten van het bezwaar of het beroep.
58. Voor de schade door verrekening van OB-teruggaven met de naheffingsaanslagen en de liquiditeitsproblemen geldt het volgende. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op 26 oktober 2017. In bezwaar kan uitstel van betaling worden gevraagd. Dit heeft eiseres ook gedaan. De ontvanger heeft ook uitstel van betaling verleend (zie daarvoor de brief van de ontvanger van 16 november 2017). Vanaf dat moment zouden de naheffingsaanslagen niet meer mogen worden verrekend met OB-teruggaven. Kennelijk heeft de ontvanger deze daarna toch nog een tijd verrekend. Uit de stukken volgt dat [E] heeft geprobeerd deze verrekeningen stop te zetten. Dit is helaas pas in het najaar 2018 gelukt. Deze gang van zaken zou onrechtmatig kunnen zijn. De onrechtmatigheid van de naheffingsaanslagen is namelijk in beginsel gegeven, omdat ze deels zijn verminderd en deels zijn vernietigd. En het doorgaan met verrekeningen ondanks verleend uitstel komt ook onrechtmatig voor. Maar voor het toewijzen van schadevergoeding is meer nodig, namelijk causaal verband tussen de naheffingsaanslagen en de schade en toerekenbaarheid van die schade aan verweerder.
59. Volgens het Burgerlijk Wetboek komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (zie artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek).
60. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft gesteld om aan deze toets te voldoen. Het causaal verband tussen de naheffingsaanslagen en de liquiditeitsproblemen is niet voldoende uitgewerkt en is ook niet onderbouwd met stukken. Eiseres heeft niet concreet gemaakt wat de liquiditeitsproblemen inhielden, omdat geen cijfers of andere gegevens over de liquiditeit zijn gegeven. Ook is op geen enkele manier verduidelijkt in hoeverre de liquiditeitsproblemen werden veroorzaakt door de verrekeningen door de ontvanger. De toerekening van eventuele schade aan verweerder is ook niet voldoende uitgewerkt. Het is namelijk de vraag of verweerder aansprakelijk kan worden gehouden voor fouten van de ontvanger. Verder komt de vraag op of eiseres zelf iets had kunnen en moeten doen om deze verrekeningen te stoppen, om zo haar schade te beperken.
61. Daarnaast is van belang dat het opleggen van naheffingsaanslagen behoort tot de taak van verweerder. Er zijn geen aanwijzingen dat dit onzorgvuldig is gebeurd. Pas later is gebleken dat de manier van werken met [I] in oktober 2013 is veranderd, maar niet aannemelijk is geworden dat verweerder dit al wist of kon weten ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen.
62. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eventuele aan verweerder toerekenbare schade hooguit zou kunnen bestaan uit de rente die eiseres heeft moeten betalen over een lening die noodzakelijk is geworden als gevolg van door verweerder veroorzaakte liquiditeitsproblemen. De lening zelf waar eiseres op heeft gewezen (€ 90.000 voor de aankoop van een bedrijfspand) is in elk geval geen schade, omdat eiseres niet is verarmd door die lening. Zij heeft immers geld van de bank ontvangen waarmee zij het bedrijfspand heeft gefinancierd. De borgstelling (€ 50.000) voor die lening kan ook geen schade zijn van eiseres. Ten eerste is die borgstelling niet uitgewonnen door de bank en ten tweede zou dat dan schade bij [A] opleveren en niet bij eiseres.
63. Over de schade door winstderving is in de stukken niets aangevoerd, behalve de berekening van de hoogte daarvan. De algemene mondelinge stellingen van [A] tijdens de zitting over de winstderving zijn ook onvoldoende om aansprakelijkheid van verweerder te kunnen aannemen. Ook hiervoor geldt dat niet genoeg is gesteld om te kunnen komen tot een causaal verband tussen de naheffingsaanslagen en de winstderving. Daarbij weegt mee dat het teruglopen van omzet en winst ook veel andere redenen kan hebben. Verder is ook niet genoeg gesteld over de toerekenbaarheid van de winstderving aan verweerder. De rechtbank komt dus niet toe aan een beoordeling van de hoogte van de geclaimde schade.
64. De conclusie is dat de schadeclaim van eiseres zal worden afgewezen.
Kostenvergoeding voor bezwaar en beroep
65. Verweerder heeft ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, zodat eiseres hierop alsnog recht heeft. Ook voor de beroepsfase heeft eiseres recht op kostenvergoeding, omdat de boete over 2013 in beroep wordt vernietigd. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. Dit brengt mee dat verweerder het griffierecht in de hoofdzaak aan eiseres moet vergoeden.
66. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.020 (1 punt voor het indien van het bezwaar, 1 punt voor het horen in bezwaar met een waarde per punt van € 254 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Er is geen punt voor het indienen van het beroep toegekend, omdat het beroep is ingediend door [A] (eiseres) en niet door de (voormalige) gemachtigde van eiseres. Van overige voor vergoeding volgens het Besluit in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
67. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere vergoeding van kosten in afwijking van het puntenstelsel van het Besluit. Van verregaand onzorgvuldig handelen door verweerder is namelijk geen sprake.
Vergoeding van immateriële schade
68. Eiseres heeft in het kader van de ingediende schadeclaim aangevoerd dat zij is gefrustreerd door de lange duur van de hele zaak. Hoewel de rechtbank aan die frustratie niets kan doen, kan zij het betoog wel opvatten als een verzoek om vergoeding van immateriële schade. Daarbij kan echter niet de periode van de controle worden meegewogen, omdat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad over de vergoeding van immateriële schade (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252) alleen wordt gerekend met de periode die vanaf het bezwaarschrift is verstreken tot de datum van de uitspraak van de rechter.
69. Samengevat komen de regels van de Hoge Raad er op neer dat procedures over belastinggeschillen binnen een redelijke termijn moeten zijn afgerond. De redelijke termijn bedraagt in principe twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep samen. Als de totale procedure langer heeft geduurd, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover die langer dan zes maanden heeft geduurd en de beroepsfase voor zover deze meer dan 18 maanden heeft geduurd. Vervolgens wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per zes maanden dat de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij het totaal aantal maanden naar boven wordt afgerond.
70. De rechtbank is van oordeel dat eiser recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is ontvangen op 6 november 2017. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding de redelijke termijn te verlengen wegens bijzondere omstandigheden. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met enkele (minder dan zes) maanden. Daardoor komt de immateriële schadevergoeding uit op € 500. De uitspraak op bezwaar dateert van 17 januari 2019. Dat brengt mee dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel is toe te rekenen aan verweerder. Hij zal het bedrag van € 500 daarom aan eiser moeten betalen.
Beslissing
Zaaknummer 19/1297
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de boetebeschikking 2013 en de kostenvergoeding in bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking 2013;
- vernietigt de boetebeschikking 2013;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten van € 1.020;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een bedrag van € 500 zal betalen voor vergoeding van immateriële schade;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.
Zaaknummer 19/5067
De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |