Home

Rechtbank Gelderland, 26-02-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:774, AWB - 18 _ 400, AWB - 18 _ 401

Rechtbank Gelderland, 26-02-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:774, AWB - 18 _ 400, AWB - 18 _ 401

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
26 februari 2019
Datum publicatie
15 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:774
Zaaknummer
AWB - 18 _ 400, AWB - 18 _ 401

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Loopfietsen voor volwassenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de loopfietsen [X] en de [X](E) naar maatschappelijke opvattingen niet zijn aan te merken als invalidenwagentjes in de zin van post a.34. van tabel I behorende bij de Wet OB. Het verlaagde tarief is dan ook niet van toepassing. Beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel gaat niet op.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/400 en AWB 18/401

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 op 29 april 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 48.117, alsmede bij beschikking een boete van € 4.811. Tevens is bij beschikking € 2.335 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2017 de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot nihil.

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 op 27 juli 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 3.758.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2017 de naheffingsaanslag omzetbelasting gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen genoemde uitspraken op bezwaar bij brief van 10 januari 2018, ontvangen door de rechtbank op 11 januari 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Zowel eiseres als verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2019.

Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. drs. [C] en [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op [2012] opgericht. De activiteiten van eiseres bestaan uit het ontwikkelen en verkopen van twee soorten loopfietsen voor volwassenen genaamd de [X] en de [X] (E). De [X] (E) is een loopfiets met elektrische aandrijving. De bouw van de loopfietsen is uitbesteed aan het bedrijf [E] B.V. Bij de levering van de loopfietsen heeft [E] 21% btw in rekening gebracht aan eiseres. Eiseres heeft de loopfietsen doorverkocht aan fiets- en zorgwinkels. In de jaren 2013 tot en met 2017 heeft eiseres aan afnemers het verlaagde btw-tarief van 6% in rekening gebracht.

2. De heer [F] van verweerder heeft eiseres in april 2015 benaderd vanwege de negatieve aangiften omzetbelasting. De heer [F] heeft eiseres toen laten weten dat er een onderzoek zou worden gestart naar de vraag welk btw-tarief van toepassing was op de levering van de loopfietsen en dat eiseres in afwachting van de resultaten van het onderzoek het verlaagde tarief mocht blijven hanteren. Verweerder heeft eiseres vervolgens in februari 2017 bericht dat het gewone tarief van toepassing was en dat er naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd.

Geschil

3. In geschil is of het verlaagde btw-tarief van 6 procent van toepassing was op de levering van de [X] en de [X] (E) in de betreffende tijdvakken. Meer in het bijzonder is in geschil of de [X] en de [X] (E) zijn aan te merken als invalidenwagentjes zoals genoemd in tabelpost a.34 van Tabel I, behorende bij de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB).

4. Volgens eiseres zijn de [X] en de [X] (E) aan te merken als invalidenwagentjes omdat het voertuigen zijn die speciaal zijn ontwikkeld voor volwassenen met een loopbeperking. De gebruiker zit op de fiets en brengt deze al lopend in beweging. De gebruiker kan met het voertuig met een geringe inspanning “lopend” een grote afstand afleggen. De [X] en de [X] (E) zijn door hun lage zitpositie, grote wielen met brede banden en brede stuur zo ontwikkeld dat deze stabiliteit bieden aan mensen die niet goed ter been zijn. Volgens eiseres kwalificeren de [X] en [X] (E) naar maatschappelijke opvattingen als invalidenwagentjes. Dat blijkt uit de uiterlijke kenmerken, de maatschappelijke presentatie en de bestemming. Eiseres beroept zich voor de uitleg van het begrip invalidenwagentje in het bijzonder op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 mei 2018 waarin is vermeld dat loopfietsen onder het verlaagde tarief vallen indien deze speciaal zijn ontworpen en ingericht voor, en worden aangeboden en gebruikt door, valide en minder valide personen.

5. Volgens verweerder kwalificeren de [X] en de [X] (E) niet als invalidenwagentjes in de zin van Tabelpost a.34. van tabel I bij de Wet OB omdat daarmee voertuigen bedoeld zijn met drie of meer wielen die bovendien uitsluitend bestemd zijn voor gehandicapten. De loopfietsen van eiseres voldoen niet aan deze criteria omdat ze slechts twee wielen hebben en door iedereen gebruikt kunnen worden.

Beoordeling van het geschil

6. Artikel 98 van de Btw-richtlijn in samenhang met punt 4 van Bijlage III van de Btw-richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid het verlaagde tarief toe te passen voor de levering van medische uitrusting, hieronder begrepen hulpmiddelen en andere apparaten die gewoonlijk zijn bestemd voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten, met inbegrip van herstelling daarvan, en levering van kinderzitjes voor motorvoertuigen.

7. In artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB (wettekst 2013-2017) is bepaald dat de omzetbelasting 6% bedraagt voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel I.

8. Op grond van post a.34. van tabel I behorende bij de Wet OB is, voor zover hier van belang, het verlaagde tarief van toepassing op de leveringen van invalidenwagentjes en invalidenkrukken, sta-opstoelen en hooglaagbedden.

9. De Staatssecretaris van Financiën (Staatssecretaris) geeft periodiek een toelichting op de reikwijdte en toepassing van Tabel I bij de Wet OB. In de toelichting zoals die gold in de periode 2013 tot en met 2017 is vermeld dat een invalidenwagentje een vervoermiddel is dat is ingericht om te worden gebruikt door een invalide of een minder valide. Onder tabelpost a.34 vallen volgens de Staatssecretaris ook motorvoertuigen die zijn ingericht om te worden gebruikt door een invalide. Daarvan is sprake als het desbetreffende motorvoertuig in het maatschappelijk verkeer op basis van bestemming en presentatie als invalidenvoertuig wordt beschouwd.1 Bij besluit van 28 augustus 2017 heeft de Staatssecretaris aan deze toelichting toegevoegd dat een driewieler of een ligfiets alleen onder de post valt als dat product op zichzelf kwalificeert als een invalidenwagentje of als een ander gehandicaptenvoertuig in de zin van de post. Daarbij is volgens de Staatssecretaris doorslaggevend of het product naar maatschappelijke opvattingen kwalificeert als een vervoermiddel dat specifiek is ingericht om te worden gebruikt door een invalide of door een minder valide. De fysieke kenmerken, de maatschappelijke presentatie en de bestemming van het product spelen daarbij een rol.2

10. Uit de hiervoor weergegeven toelichtingen van de Staatssecretaris volgt dat voor de vraag of een voertuig kwalificeert als invalidenwagentje in de zin van tabelpost a.34. volgens de Staatssecretaris maatgevend is of dit naar maatschappelijke opvattingen kwalificeert als een vervoermiddel dat specifiek is ingericht om te worden gebruikt door een invalide of door een minder valide, waarbij de fysieke kenmerken, de maatschappelijke presentatie en de bestemming van het product een rol spelen. Niet relevant is hoeveel wielen een voertuig heeft en of het al dan niet een motorvoertuig is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Staatssecretaris met dit criterium een te enge uitleg heeft gegeven heeft aan de tabelpost, ook niet in het licht van artikel 98 van de Btw-richtlijn. Voor zover dit criterium een ruimere uitleg en dus goedkeurend beleid bevat, mag eiseres daarop vertrouwen. Daarom neemt de rechtbank voor haar oordeel dit criterium van de Staatssecretaris als uitgangspunt.

11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de [X] en de [X] (E) naar maatschappelijke opvattingen niet zijn aan te merken als invalidenwagentjes. Uit de tekst en de foto’s op de website van eiseres volgt dat de [X] en de [X] (E) aan eenieder worden aangeboden en niet uitsluitend aan invalide en minder valide personen. De tekst “Loopproblemen? Makkelijk opstappen, comfortabele zithouding, voeten op de treeplank” betekent dat eiseres zich weliswaar ook expliciet tot minder valide personen richt, maar niet dat eiseres de loopfietsen uitsluitend aan hen aanbiedt. Daar komt bij dat eiseres de loopfietsen ook verkoopt via reguliere fietswinkels. Indien de loopfietsen alleen bestemd zouden zijn geweest voor gebruik door invalide en minder valide personen, had het voor de hand gelegen deze uitsluitend via zorgwinkels aan te bieden. De stelling van eiseres dat de loopfietsen in de praktijk vooral via zorgwinkels worden verkocht, maakt deze conclusie niet anders. De loopfietsen worden immers ook via reguliere fietswinkels aangeboden en dat maakt dat de loopfietsen naar maatschappelijke opvattingen juist niet worden gezien als invalidenwagentjes. Dat een fietshandelaar heeft verklaard dat deze de [X] en de [X] (E) alleen heeft verkocht aan personen met een hulpbehoefte, maakt het oordeel niet anders omdat de hiervoor geschetste maatschappelijke presentatie en bestemming maatgevend zijn. Ook uit de uiterlijke kenmerken van de [X] en de [X] (E) is niet af te leiden dat deze specifiek zijn bedoeld voor gebruik als invalidenwagentjes. Het argument van eiseres dat eenieder een invalidenwagentje zoals de [G] kan aanschaffen, hetgeen zijn kwalificatie als invalidenwagentje niet wijzigt, maakt het oordeel evenmin anders. In het maatschappelijk verkeer wordt de [G] immers tot op heden juist wel aangemerkt als een invalidenwagentje.

12. Eiseres beroept zich op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 mei 2018, welke beroepsgrond de rechtbank opvat als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep kan niet slagen omdat dit besluit dateert van na de tijdvakken waarover verweerder omzetbelasting heeft nageheven.

13. Eiseres heeft zich verder beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres mogen fabrikanten van soortgelijke loopfietsen wel het verlaagde tarief toepassen. Eiseres heeft tijdens de zitting foto’s en teksten van de [H] , de [I] , de [J] en de [K] over gelegd. Verweerder heeft bestreden dat hij binnen zijn ambtsgebied heeft goedgekeurd dat loopfietsen worden verkocht met toepassing van het verlaagde tarief. Eind 2017 is nageheven bij een grote fabrikant van aangepaste fietsen ( [L] B.V.), die voor loopfietsen het verlaagde tarief hanteerde. Er is toen afgesproken dat de fabrikant voortaan het normale tarief hanteert en dat deze omzetbelasting over eerdere tijdvakken nabetaalt.

14. Het is vaste jurisprudentie dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van een oogmerk van begunstiging en van rechtens en feitelijk gelijke gevallen.3 Daargelaten of de hiervoor genoemde loopfietsen feitelijk gelijk zijn aan de [X] en de [X] (E), heeft verweerder gemotiveerd betwist dat hij binnen zijn ambtsgebied goedkeuring heeft gegeven aan de toepassing van het verlaagde tarief op loopfietsen voor volwassenen. Uit de overgelegde foto’s van loopfietsen is niet af te leiden dat verweerder andere fabrikanten van loopfietsen gunstiger heeft behandeld. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van het oogmerk van begunstiging.

15. Voor zover eiseres zich beroept op de meerderheidsregel heeft zij, in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in zijn ambtsgebied in vergelijkbare gevallen bewust heeft nagelaten om omzetbelasting na te heffen van (de meerderheid van) andere fabrikanten of verkopers van gelijke loopfietsen.

16. Nadat de rechtbank verweerder heeft voorgehouden dat het lang heeft geduurd voordat het onderzoek was afgerond, hetgeen een lange periode van onzekerheid heeft meegebracht voor eiseres, hebben partijen tijdens de zitting een compromis gesloten. Zij hebben afgesproken dat als de rechtbank het standpunt van verweerder volgt, de naheffingsaanslagen over 2013 tot en met 2017 worden verminderd tot € 20.000. Voor het tijdvak van 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 is afgesproken dat de naheffingsaanslag zal worden gehalveerd, hetgeen neerkomt op een vermindering van de verschuldigde omzetbelasting tot € 1.879 (€ 3758:2). De belastingrente moet overeenkomstig verminderd worden.

17. Gelet op de afspraken om de aanslagen te verminderen, is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een vergoeding van de proceskosten tijdens de beroepsfase omdat partijen hebben afgesproken dat daarvoor geen aanleiding bestaat. Voor een vergoeding van proceskosten tijdens de bezwaarfase bestaat ook geen aanleiding. Weliswaar is de opgelegde boete bij uitspraak op bezwaar verminderd tot nihil, maar verweerder heeft dit uit coulance gedaan en niet omdat de boete onrechtmatig was.

18. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het betaalde griffierecht ad € 338 aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag over 2013 – 2016 tot een bedrag van € 20.000 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de naheffingsaanslag 2017, voor het tweede kwartaal 2017 tot een bedrag van € 1.879 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 338 aan eiseres vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 26 februari 2019

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.