Home

Rechtbank Gelderland, 17-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:99, AWB - 18 _ 2266

Rechtbank Gelderland, 17-01-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:99, AWB - 18 _ 2266

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
17 januari 2019
Datum publicatie
21 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:99
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2266

Inhoudsindicatie

BPM. Voldoening op aangifte. Tijdigheid bezwaar.

Gemachtigde faxt binnen bezwaartermijn bezwaar moedwillig naar de rechtbank. De papieren versie bereikt de inspecteur pas meer dan een week na einde bezwaartermijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt artikel 6:15 Awb. Hoewel de rechtbank zich in de verhouding tot de gemachtigde op het standpunt heeft gesteld dat de doorzendplicht niet voor deze situaties geldt, is niet zonder meer gezegd dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Daarom geldt de ontvangstdatum van het gefaxte stuk bij de rechtbank. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/2266

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratieve processen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 november 2017 op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen voldaan.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat was ingediend.

Bij brief van 25 april 2018, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde dag, heeft eiser daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voldoening van de belasting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. De gemachtigde heeft op 18 december 2017 een bezwaarschrift aan de rechtbank gefaxt. Het bezwaar is ook per gewone post aan verweerder gezonden. Deze heeft het op 29 december 2017 ontvangen.

2. In geschil is welke datum moet worden aangehouden voor de vraag of het bezwaar tijdig is. Verweerder gaat niet uit van 18 december 2017, maar van 29 december 2017. De gemachtigde heeft namelijk moedwillig het bezwaar naar de verkeerde instantie gefaxt.

3. De rechtbank is van oordeel dat de datum 18 december 2017 als uitgangspunt dient te worden gehanteerd. De achtergrond van de toezending van het bezwaarschrift per fax aan de rechtbank is gelegen in een conflict tussen de gemachtigde en verweerder. De gemachtigde dient op jaarbasis vele honderden bezwaarschriften en beroepschriften in. Hoewel dit formeel per gewone post dient te gebeuren, ziet de rechtbank er structureel van af van de gemachtigde een herstel van dit verzuim te verlangen en wordt het door de gemachtigde indienen van beroepschriften per fax geaccepteerd. Dat betekent dat in beginsel een doorzendplicht voor de rechtbank bestaat op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het derde lid van dat artikel is de tijdstip van indiening bij de rechtbank bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Hoewel de rechtbank zich in de verhouding tot de gemachtigde op het standpunt heeft gesteld dat de doorzendplicht niet voor deze situaties geldt, is daarmee nog niet zonder meer gezegd dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is pas sprake als eiser of de gemachtigde zou beogen met zijn handelwijze voordeel te behalen, bijvoorbeeld omdat het bevoegde orgaan pas later van het bezwaarschrift kennis neemt, daardoor minder tijd heeft om te beslissen en als gevolg daarvan een dwangsom verschuldigd zou worden (vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1759) Het is niet aannemelijk dat dergelijke overwegingen in dit geval een rol hebben gespeeld.

4. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is kennelijk gegrond. Overeenkomstig het verzoek van eiser zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder.

5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Zij ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. Er is geen sprake van tegen beter weten in of zeer onzorgvuldig handelen door verweerder. De rechtbank stelt de kosten daarom overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift met een waarde van € 512). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 512;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 januari 2019

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;

d. de gronden van het verzet.