Home

Rechtbank Gelderland, 10-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:113, AWB - 18 _ 3060

Rechtbank Gelderland, 10-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:113, AWB - 18 _ 3060

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 januari 2020
Datum publicatie
10 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:113
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3060

Inhoudsindicatie

Economisch eigendom aandelen en fiscale kwalificatie verhuur onroerende zaak. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de economische eigendom van de aandelen en de zeggenschap in handen van eiser zijn gebleven na overdracht van de aandelen. Tijdstip overdracht economisch eigendom aandelen. Staking onderneming. Exploitatie van de onroerende zaak gaat normaal vermogensbeheer niet te buiten. Met de verhuur van vergunningen wordt geen materiële onderneming gedreven.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/3060, 18/3061, 18/3062 en 18/3064

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [A] ,

en

en

de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [XXX] .H67) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.061.651 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 57.332, alsmede bij beschikking een boete van € 6.358. Tevens is bij beschikking € 117.623 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [XXX] .H77) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 738.765 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 39.498, alsmede bij beschikking een boete van € 34.117. Tevens is bij beschikking € 71.123 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [XXX] .H86) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 253.868 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.762, alsmede bij beschikking een boete van € 21.744. Tevens is bij beschikking € 9.706 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [XXX] .H96) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 323.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.348, alsmede bij beschikking een boete van € 66.006. Tevens is bij beschikking € 13.262 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 april 2018 de boetebeschikkingen van alle jaren laten vervallen. Voorts is de navorderingsaanslag 2007 en de beschikking heffingsrente 2007 door verweerder verminderd. De overige (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente heeft verweerder gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brieven van 31 mei 2018, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden, mr. [B] en mr. [C] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [D] , [E] , [F] en [G] .

De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer.1

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is 100% aandeelhouder van [bedrijf H] BV, die op haar beurt weer 100% aandeelhouder is van onder andere [bedrijf I] BV en [bedrijf J] BV. Daarnaast dreef eiser een onderneming. De bedrijfsactiviteiten van de eenmanszaak van eiser bestonden uit de exploitatie van een garagebedrijf met showroom, werkplaats en buitenruimte gevestigd aan de [adres 1] te [Q] en het verhuren van onroerende zaken, te weten het bedrijfspand aan de [adres 1] en het woonhuis aan de [adres 2] te [Q] . Beide panden zijn door eiser tot het ondernemingsvermogen gerekend. In 2003 zijn de verkoopactiviteiten van de auto’s overgegaan van de eenmanszaak naar [bedrijf I] BV. [bedrijf I] BV huurt de showroom van eiser. Op 31 december 2007 zijn ook de garageactiviteiten van de eenmanszaak overgedragen aan [bedrijf I] BV.

2. Eiser heeft op 14 april 2005 een aanneemovereenkomst getekend. Eiser heeft op 15 april 2005 een perceel aan de [adres 3] te [plaats 2] als bouwgrond aangekocht voor de bouw van een garage met showroom en een halfverdiepte stallinggarage met watersportwinkel.

3. Op 12 januari 2006 hebben eiser en [bedrijf J] BV de huurovereenkomst met betrekking tot het onder 2. bedoelde pand getekend.

4. Op 12 januari 2006 heeft [bedrijf H] BV 77 van de 80 aandelen van [bedrijf J] BV geleverd aan:

-

[K] (de zus van eiser), 22 aandelen voor € 115.786;

-

[L] (bedrijfsleider van [bedrijf P] BV (100% dochter van [bedrijf H] BV)), 17 aandelen voor € 89.471;

-

[M] (werkplaatschef en werknemer van [bedrijf J] BV), 19 aandelen voor € 99.997;

-

[N] (hoofdverkoper en adjunct-directeur van [bedrijf J] BV en zwager van eiser), 19 aandelen voor € 99.997.

In de akte van levering staat in artikel 4 dat vanaf 13 juni 2005 de geleverde aandelen voor rekening en risico van de koper zijn met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen.

5. Eiser blijft na 12 januari 2006 de enige bestuurder van [bedrijf J] BV.

6. In de brief van 2 maart 2006 van de algemeen directeur van [auto] -importeur [bedrijf R] (de importeur) aan [bedrijf J] BV staat onder andere dat [bedrijf J] BV in strijd met de [auto] -subdealerovereenkomst heeft gehandeld door zonder voorafgaande gedetailleerde in kennisstelling en zonder de benodigde voorafgaande toestemming aandelen heeft overgedragen. In deze brief wordt een aantal vragen aan [bedrijf J] BV gesteld.

7. In de brief van 28 maart 2006, getekend door eiser, van [bedrijf J] BV aan de importeur staat, onder andere, dat de aandeelhouders [S] en [K] het stemadvies van eiser volgen, dat de bestuurders eiser en [N] (na de goedkeuring van de importeur) zijn en dat de aandelen 10 jaar niet verhandeld mogen worden.

8. Op 17 november 2009 heeft [L] 17 aandelen vervreemd aan [T] (dochter van eiser) voor € 89.500. Op 28 april 2011 heeft [K] 11 aandelen verkocht aan [T] voor € 57.893.

9. Het dossier bevat schriftelijke verklaringen van [L] , [K] en [N] .

10. Op 16 september 2013 is een rapport opgemaakt van het boekenonderzoek dat bij eiser heeft plaatsgevonden. In dat boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2009 en omzetbelasting 2009 onderzocht. De constateringen tijdens het onderzoek hebben geleid tot een uitbreiding van de reikwijdte. Het onderzoek is uitgebreid met de aangiften IB/PVV 2006 tot en met 2008 inzake het resultaat uit overige werkzaamheden en de daarmee samenhangende box-etikettering van het bedrijfspand aan de [adres 3] te [plaats 2] , de aangifte IB/PVV 2007 met betrekking tot de aangegeven stakingswinst en de aangifte IB/PVV 2008 met betrekking tot de winst uit onderneming.

11. In het rapport boekenonderzoek staan de volgende correcties in €:

2006

2007

2008

2009

vastgesteld/aangegeven inkomen uit werk en woning

111.577

107.906

119.925

93.960

Correctie stakingswinst

555.575

Correctie stakingsaftrek

-3.630

Correctie TBS [adres 1]

39.429

39.328

Correctie winst [adres 1]

-27.707

-27.586

Correctie TBS [adres 4]

1.305

1.436

1.570

1.708

Correctie TBS [adres 3]

47.672

77.478

122.357

196.013

Correctie boekwinst [adres 3]

901.097

Correctie TBS [adres 5] en [adres 6]

20.000

Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning

1.061.651

738.765

253.868

323.423

Vastgesteld/aangegeven inkomen uit sparen en beleggen

19.071

12.883

14.758

29.848

Correctie punt 7.2.4 controlerapport

38.261

26.616

6.004

-/-10.500

Gecorrigeerd inkomen uit sparen en beleggen

57.332

39.499

20.762

19.348

12. De hiervoor vermelde ‘correctie 7.2.4 controlerapport’ beslaat steeds 4% van de door verweerder aangebrachte correcties op de heffingsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De correcties worden gevormd door de waarde van het pand [adres 3] te [plaats 2] en de daarop rustende hypotheekschuld die volgens verweerder niet in box 3 maar in box 1 horen. Verder heeft verweerder het saldo van een bankrekening op [land 2] gecorrigeerd (gemiddeld saldo in 2009 € 16.975). Tot slot heeft verweerder rekening gehouden met een hogere rekening-courant schuld aan [bedrijf H] BV van

€ 288.188 per 31 december 2009.

13. Verweerder heeft vervolgens de (navorderings)aanslagen opgelegd overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek.

14. In de uitspraak op bezwaar inzake de IB/PVV 2007 is de stakingswinst 2007 verminderd met € 142.000 en het inkomen uit werk en woning voor 2007 vastgesteld op € 596.765.

Geschil

15. In geschil is de vraag of de (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder of eiser de economische eigendom heeft behouden van de overgedragen aandelen in [bedrijf J] BV en – als gevolg daarvan – of eiser het pand aan de [adres 3] te [plaats 2] ter beschikking heeft gesteld vanuit box 1 of vanuit privé als box 3-vermogen heeft verhuurd. Verder is nog in geschil de vraag of de eenmanszaak van eiser in 2007 is gestaakt.

16. Ter zitting heeft eiser de gronden tegen de waarde van het pand aan de [adres 4] te [Q] ingetrokken. Dit is dan ook niet langer in geschil.

Beoordeling van het geschil

Economisch eigendom aandelen en fiscale kwalificatie verhuur [adres 3]

17. In artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is, in samenhang met artikel 3.90, bepaald – voor zover hier van belang en kort gezegd – dat tot het resultaat uit overige werkzaamheden wordt gerekend het resultaat behaald met het rendabel maken van vermogensbestanddelen door deze rechtens danwel in feite, direct of indirect ter beschikking te stellen aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. Blijkens artikel 4.6 van de Wet IB 2001 kan sprake zijn van een direct of indirect aanmerkelijk belang.

18. Verweerder neemt het standpunt in dat bij de overdracht van eisers aandelen in [bedrijf J] BV aan [K] en [L] het economisch belang van de aandelen alsmede de zeggenschap over [bedrijf J] BV in handen zijn gebleven van eiser. Daarbij wijst verweerder naar de brief van 28 maart 2006 van eiser aan de importeur en het feit dat door [L] in 2009 en door [K] in 2011 de aandelen aan de dochter van eiser zonder winst zijn verkocht. Voorts stelt verweerder dat in de bezitsperiode niet is gestemd in de Algemene vergadering van Aandeelhouders. De betrokkenheid van eiser, die bestuurder is gebleven, impliceert een achterliggende bedoeling die doet vermoeden dat daarover met betrokkenen concrete afspraken zijn gemaakt. Voorts is volgens verweerder van belang dat eiser als statutair directeur en aanspreekpunt voor de importeur te boek heeft gestaan en aldus ook in organisatorische zin verbonden was met [bedrijf J] BV.

19. Eiser voert hiertegen aan dat de verklaring richting de importeur was ingegeven door commerciële belangen om te voorkomen dat de vennootschap het subdealerschap zou worden ontzegd. Verder zijn de aandelen integraal verkocht zonder voorwaarden. [L] en [K] hebben om hen moverende redenen de aandelen later (ten dele) weer verkocht. Eiser was destijds veel bezig met zijn bedrijf in [Q] en vertoefde veel in het buitenland. De feitelijke leiding van het bedrijf in [plaats 2] was in handen van [N] . Eiser stelt dat hij alleen betrokken was bij enkele formaliteiten. Hij heeft daarom ook geen verklaring voor het verschil in dividenden die zijn uitgekeerd of de hoogte van de prijzen die de aandeelhouders voor de aandelen hebben gekregen.

20. In zijn arrest van 17 maart 1999 heeft de Hoge Raad beslist dat voor de vraag of aandelen aan een ander dan de juridische eigenaar moeten worden toegerekend, beslissend is of de aandelen ingevolge een daartoe strekkende overeenkomst worden gehouden voor een ander, bij wie het economische belang en de juridische zeggenschap berusten. Voor de toepassing van belastingwetten gaat het om de rechtsverhouding die partijen feitelijk in het leven hebben willen roepen en niet om voorstellingen die partijen in plaats daarvan tegenover derden, waaronder de fiscus, trachten te wekken.2 Daarbij gaat het om de werkelijke bedoeling van betrokken partijen, zoals die bedoeling mede kan worden afgeleid uit de naar buiten blijkende omstandigheden van het geval.3 De schijn(handeling) dient genegeerd te worden en de werkelijke verhouding tussen partijen dient daarvoor in de plaats te worden gesteld.

21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser met [K] en [L] in werkelijkheid iets anders is overeengekomen dan hetgeen uit de akte van levering blijkt. Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de economische eigendom van de aandelen en de zeggenschap in handen van eiser zijn gebleven. In het dossier zitten geen stukken waaruit blijkt dat eiser heeft afgesproken dat [K] en [L] de aandelen voor hem houden. Dat eiser tegen de importeur heeft verklaard dat [K] en [L] zijn stemadvies zullen volgen is daarvoor niet voldoende, gelet op de op zichzelf geloofwaardige toelichting van eiser. Bovendien bevat het dossier schriftelijke verklaringen van [K] en [L] waarin zij uitdrukkelijk en onderling consistent verklaren dat zij geen afspraken over het stemmen hebben gemaakt. Verder blijkt uit het dossier niet dat een waardeverandering (positief of negatief) van de aandelen voor rekening en risico komt van eiser of dat dividenduitkeringen aan eiser toekomen. Dat [K] en [L] (een deel van) hun aandelen zonder winst hebben doorverkocht aan de dochter van eiser, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat de economische eigendom van de aandelen bij eiser is gebleven. Verweerder heeft weliswaar vraagtekens bij deze koopsom gesteld, echter zijn vermoeden dat de aandelen in waarde waren gestegen en die waarde niet bij doorverkoop is gerealiseerd, heeft hij niet met objectieve en controleerbare gegevens onderbouwd. Aan het enkele feit dat geen winst is behaald bij de verkoop van de aandelen aan de dochter kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat sprake is van een vooropgezet plan, waarbij het economisch belang bij de aandelenoverdracht in 2006 bij eiser is blijven berusten.

22. Uit het bovenstaande volgt dat eiser na de aandelenoverdracht niet meer aangemerkt kan worden als economisch eigenaar van de aandelen van [bedrijf J] BV. Omdat uit artikel 4 van de leveringsakte van de aandelen van 12 januari 2006 volgt dat de economische eigendom van de aandelen op 13 juni 2005 reeds is overgegaan naar de kopers, betekent dit dat eiser vanaf 13 juni 2005 geen aanmerkelijk belang meer had in [bedrijf J] BV.

23. Voor de door verweerder aangebrachte correcties betekent dit in de eerste plaats dat er in 2006 geen moment is waarop een eventuele boekwinst van het pand [adres 3] is belast doordat niet langer sprake zou zijn van een terbeschikkingstelling. Dat moment was er eventueel in 2005. De correctie boekwinst [adres 3] van € 901.097 in 2006 is daarom ten onrechte in aanmerking genomen.

24. Ook valt in de jaren waarop de correcties zien de verhuur van [adres 3] niet onder artikel 3.92, eerste lid, van de Wet IB 2001. Dit betekent dat de “correcties TBS [adres 3] ” ten onrechte in aanmerking zijn genomen.

25. Bovendien volgt uit het voorgaande dat het pand [adres 3] te [plaats 2] vanaf 2005 behoort tot de heffingsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen. Hetzelfde geldt voor de hypotheekschuld die op het pand rust. Dat heeft eiser correct in zijn aangiften verwerkt en de in het correctierapport vermelde correcties in het box-3 vermogen met betrekking tot het pand [adres 3] zijn daarom ten onrechte. Dit betekent dat voor de jaren 2006 en 2007 het inkomen uit sparen en beleggen dient te worden vastgesteld op de in de aangifte vermelde bedragen van respectievelijk € 19.071 en € 12.883. De correctie met betrekking tot de bankrekening op [land 2] (gemiddelde waarde van de bezittingen 2008 € 9.132 hoger en in 2009 € 16.975 hoger) blijft in stand. Hetzelfde geldt voor de correctie in de rekening courant-schuld (gemiddelde waarde van de schulden in 2009 € 144.094). Dit betekent per saldo dat het aangegeven inkomen uit sparen en beleggen in 2008 van € 14.123 wordt verhoogd met € 365 (4% van € 9.132) tot € 15.123. Het aangegeven inkomen uit sparen en beleggen in 2009 van € 29.848 wordt verlaagd met € 5.085 (4% van € 127.119) tot € 24.763.

Staking onderneming 2007

26. Ter zitting is gebleken dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft overgelegd. Deze stukken (bijvoorbeeld vergunningen op naam van de eenmanszaak) zien op de feiten over de staking van de eenmanszaak. Ter zitting is gebleken dat deze feiten (het bestaan van onder meer die vergunningen) niet in geschil zijn, uitsluitend de conclusies die partijen hieruit trekken. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan het niet overleggen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.

27. Eiser voert aan dat de werkzaamheden van de eenmanszaak tijdelijk en deels zijn overgedragen aan [bedrijf I] BV. Vanaf 2008 zijn de garagewerkzaamheden op advies van de accountant overgedragen aan [bedrijf I] BV vanwege ‘administratieve problemen met de boekhoudkundige relatie tussen de twee bedrijven’ en de onderlinge rekening-courant verhouding. Vanaf 2008 verhuurde de eenmanszaak vergunningen en het pand aan de [adres 1] aan [bedrijf I] BV en verrichtte het nog kleine werkzaamheden ten behoeve van het behoud van de vergunningen. Eiser stelt dat hij niet de intentie heeft gehad om te staken en wilde de werkzaamheden via zijn eenmanszaak uitvoeren. Voorts stelt eiser dat bij de verhuur van de onroerende zaak sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer, omdat hij de nodige werkzaamheden heeft verricht (schilderwerk en dakherstel).

28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een tijdelijke overdracht van activiteiten. De activiteiten zijn door [bedrijf I] BV in de jaren 2008 tot en met 2011 voor rekening en risico van [bedrijf I] BV uitgevoerd. Voorts heeft eiser zijn stelling dat sprake zou zijn van werkzaamheden door de eenmanszaak in het kader van het onderhouden van het uitgebreide vergunningen- en erkenningenstelsel niet ondersteund met bewijsstukken. Verweerder is van mening dat geen sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer, maar van regulier onderhoud dat niet leidt of kan leiden tot een hogere huur. De vergunningen zijn afgegeven op naam van de eenmanszaak. De werkzaamheden waarvoor de vergunningen zijn verleend zijn overgedragen aan [bedrijf I] BV. Dit impliceert volgens verweerder dat ook de vergunningen zijn overgedragen. Het achterblijven van de vergunningen bij de eenmanszaak komt verweerder buitengewoon ongebruikelijk en daarom onaannemelijk voor. Anders dan de tenaamstelling zijn er geen aanwijzingen dat de vergunningen bij de eenmanszaak zijn achtergebleven.

29. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een tijdelijke overdracht van activiteiten. Bij tijdelijke stillegging van de onderneming moet op het moment van stilleggen het voornemen bestaan dat de werkzaamheden van de onderneming binnen een redelijke termijn worden hervat. Van een dergelijk voornemen is niets gebleken. Eiser stelt dat sprake is van een onderneming bestaande uit de exploitatie van de onroerende zaak en de verhuur van de vergunningen. Mocht al sprake kunnen zijn van de verhuur van vergunningen dan is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat sprake is van het drijven van een materiële onderneming. De activiteiten waarvoor de vergunningen zijn afgegeven worden uitgevoerd door [bedrijf I] BV en de tenaamstellingen van de vergunningen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een (zelfstandige) materiële onderneming. Ook de exploitatie van de onroerende zaak gaat het normale vermogensbeheer niet te buiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedoelde activiteiten dermate omvangrijk en renderend waren dat daarmee de objectieve verwachting bestond dat zij tot een hoger rendement dan bij een normaal vermogensbeheer zouden leiden4. De correcties stakingswinst en stakingswinstaftrek zijn daarom in 2007 terecht in aanmerking genomen.

Conclusie

30. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Dit betekent het volgende voor de vast te stellen belastbare inkomens:

2006

Het inkomen uit werk en woning over 2006 moet worden verminderd met de correctie boekwinst pand [adres 3] te [plaats 2] van € 901.097 en de correctie van de terbeschikkingstelling van het pand [adres 3] te [plaats 2] van € 47.672. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2006 van € 112.882.

Het inkomen uit sparen en beleggen over 2006 moet worden vastgesteld op € 19.071.

2007

Het inkomen uit werk en woning over 2007 moet worden verminderd met de correctie van de terbeschikkingstelling van het pand [adres 3] te [plaats 2] van € 77.478. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2007 van € 519.287.Het inkomen uit sparen en beleggen over 2007 moet worden vastgesteld op € 12.883.

2008

Het inkomen uit werk en woning over 2008 moet worden verminderd met de correctie van de terbeschikkingstelling van het pand [adres 3] te [plaats 2] van € 122.357. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2008 van € 131.512 (€ 253.869 – € 122.357).

Het inkomen uit sparen en beleggen over 2008 moet worden vastgesteld op € 15.123.

2009

Het inkomen uit werk en woning over 2009 moet worden verminderd met de correctie van de terbeschikkingstelling van het pand [adres 3] te [plaats 2] van € 196.013. Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2009 van € 127.410.

Het inkomen uit sparen en beleggen over 2009 moet worden vastgesteld op € 24.763.

31. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslagen.

Redelijke termijn

32. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 20055. Deze termijn vangt aan op de datum van ontvangst van het oudste bezwaarschrift, zijnde 19 november 2012.

33. De rechtbank ziet wel aanleiding de termijn van twee jaren te verlengen vanwege de complexiteit en het veelvuldige overleg tussen partijen in de bezwaarfase. Daarin ziet de rechtbank een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft de termijn in de bezwaarfase met zes maanden te verlengen. De redelijke termijn bedraagt daarmee twee jaren en zes maanden. Die termijn is met ruim vier jaar en zes maanden overschreden. Naar boven afgerond is de overschrijding vijf jaar. Uitgaande van een vergoeding van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 5.000.

34. De bezwaarfase is geëindigd met het doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraken op bezwaar dateren van 19 april 2018. De overschrijding van de termijn in de bezwaarfase is dus vier jaar en vijf maanden (53 maanden), die in de beroepsfase is afgerond twee maanden. Dat betekent dat verweerder 53/55 van de vergoeding dient te betalen en de Staat 2/55. Dit komt voor eiser neer op bedragen van respectievelijk € 4.818 en € 182.

Proceskosten

35. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.537 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een factor 1,5 vanwege samenhang en een wegingsfactor 1,5 vanwege de zwaarte van de zaak). De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar vergoed heeft gekregen kunnen hierop in mindering worden gebracht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.882 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.071;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 519.287 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.883;

- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.512 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.123;

- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en inkomen van € 127.410 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.763;

- vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 4.818;

- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 182;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 3.537;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. R. van der Struijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.