Home

Rechtbank Gelderland, 15-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:188, AWB - 19 _ 126

Rechtbank Gelderland, 15-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:188, AWB - 19 _ 126

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 januari 2020
Datum publicatie
13 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:188
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 126

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV wordt vernietigd. Aannemelijk dat eiser en verweerder in een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Toepassing Haviltex-criterium.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/126

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd van € 176.817, berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 700.144. Tevens is bij beschikking € 19.990 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2018 de navorderingsaanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 18 december 2018, ontvangen door de rechtbank op 19 december 2018, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B 1] en mr. [B 2] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is belastingadviseur en als directeur-grootaandeelhouder werkzaam bij [bedrijf C] BV in [plaats 1] . Eiser is sinds 1995 zelfstandig ondernemer.

2. Eiser is 100% (middellijk) aandeelhouder van diverse vennootschappen en enig bestuurder van – onder meer – [bedrijf D] .

3. [bedrijf D] is vanaf 25 oktober 2007 enig aandeelhouder van [E] B.V.

4. In de aangifte IB/PVV 2009 van 26 maart 2010 heeft eiser onder meer € 192.001 als voordeel uit aanmerkelijk belang vermeld.

5. Op 22 december 2011 stuurt de inspecteur vennootschapsbelasting een vragenbrief aan [E] B.V., waarin vragen worden gesteld over de ingediende aangifte Vpb voor de jaren 2009 en 2010 ten name van [E] B.V. Naar aanleiding daarvan heeft eiser verschillende stukken overgelegd.

6. Op 18 augustus 2012 wordt de aanslag Vpb 2009 voor [E] B.V. zonder correctie vastgesteld, zoals aangekondigd en toegelicht in een brief van 30 juli 2012.

7. Op 28 december 2012 wordt de aanslag IB/PVV 2009 conform aangifte opgelegd.

8. Op 24 juli 2013 is een boekenonderzoek aangekondigd betreffende de aangifte vennootschapsbelasting 2009 ten name van [E] B.V. Het onderzoek was beperkt tot het onderdeel bijzondere bate/informele kapitaalstortingen. Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek heeft de inspecteur Vpb op 26 februari 2014 aangekondigd dat een navorderingsaanslag IB/PVV zal worden opgelegd voor het jaar 2009. Met dagtekening 31 december 2014 is dit gebeurd. Verweerder heeft daarbij het aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang verhoogd met € 508.143.

9. Gemachtigde van eiser heeft op 24 december 2018 een e-mail gestuurd aan de heren [F] , [G] en [H] van de Belastingdienst. Hierin schrijft gemachtigde onder meer:

“Hierbij zend ik u een concept vaststellingsovereenkomst waarin ik het onderhandelingsresultaat tot op heden heb getracht zo beknopt maar ook volledig mogelijk te verwoorden.

Ik heb daarin tevens de oplossing voor de navordering IB 2009 verwoord.

(…)

Voor de goede orde, meld ik u nog dat cliënt uw voorstel voor wat betreft de afschrijving van de klokken, uitsluitend heeft aanvaard in combinatie met het bereiken van overeenstemming over de navordering IB 2009.”

10. Nadien heeft de gemachtigde van eiser op 21 januari 2019 nogmaals een e-mail gestuurd aan de heer [H] van de Belastingdienst. Hierin schrijft gemachtigde onder meer:

“Ik sta nu op het punt om het ingesteld beroep tegen uw beslissing van 4 december 2018 te motiveren. U en ik weten dat die beslissing c.q. de aanslag 2009 nooit stand kan houden bij de rechter en dat is tijdens de hoorzitting door uw collega ook in die zin uitgesproken. Het lijkt mij om die reden wenselijk dat wij op korte termijn toch nog even bezien of een regeling in der minne met betrekking tot de aanslag (eventueel losgekoppeld maar voorafgaand aan de regeling van de aanslagen Vpb) mogelijk is. Ik heb dit vorige week met de heer [F] besproken en hem in overweging gegeven hierop even af te wachten.

Vriendelijk verzoek aan u is om in elk geval kennis te nemen van het voorstel zoals dat ligt vervat in de vaststellingsovereenkomst. Ik neem op korte termijn contact met u op om even te bespreken of wij de mijns inziens voor beide partijen ongewenste beroepsprocedure alsnog kunnen voorkomen.”

11. In april 2019 wordt een vaststellingsovereenkomst (de vso) ondertekend door eiser, handelde voor zichzelf en namens [E] B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst te Almere, de heer [F] . In deze vso staat onder meer:

“Bovengenoemde partijen nemen in aanmerking:

- Dat partijen een geschil hebben gekregen over de afschrijvingsmethodiek op aangekochte en ingebrachte klokken in [E] en – ten dele – de vraag of het mogelijk was kleinschaligheidsinvesteringsaftrek voor die klokken te claimen, zulks over de tijdvakken vanaf 2008;

(…)

Partijen komen (…) overeen dat:

(…)

11. De fiscus zal over de in geschil zijnde tijdvakken niet navorderen in de inkomstenbelastingsfeer bij [X] zelf c.q. reeds opgelegde navorderingsaanslagen vernietigen c.q. verminderen tot nihil;”

Geschil

12. In geschil is of:

-

de navorderingsaanslag moet worden vernietigd op basis van de vso;

-

artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de oplegging van de navorderingsaanslag in de weg staat;

-

de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, specifiek het motiveringsbeginsel en detournement de pouvoir;

-

sprake is van schending van de cautieplicht of het nemo-teneturbeginsel;

-

de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

13. Als eerste zal de rechtbank ingaan op het geschilpunt met betrekking tot de overeengekomen vso.

14. Eiser stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 vernietigd moet worden, omdat deze aanslag in strijd is met wat is overeengekomen in de vso. Daartoe voert hij aan dat de tekst van de vso, en dan met name hetgeen onder punt 11 in de vso is opgenomen, niet anders geïnterpreteerd kan worden dan dat partijen zijn overeengekomen dat de reeds aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009 vernietigd moet worden. Het kan ook niet anders dan dat het om die specifieke navorderingsaanslag gaat, aangezien de overige navorderingsaanslagen IB/PVV die aan eiser waren opgelegd reeds van tafel waren. De navorderingsaanslag IB/PVV 2009 was de nog enige bestaande aan eiser opgelegde navorderingsaanslag ten tijde van ondertekening van de vso, aldus eiser.

15. Verweerder stelt dat de vso niet strekt tot vernietiging van de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009. Ter onderbouwing van die stelling heeft eiser het bewijsaanbod gedaan om de heren [F] en [G] , schriftelijk dan wel, na aanhouding van de zaak, ter zitting, te laten verklaren over de reikwijdte van de vso op dit punt.

16. De rechtbank stelt het volgende voorop. Voor het antwoord op de vraag wat de reikwijdte van een vaststellingsovereenkomst is, is niet alleen de taalkundige uitleg van wat partijen zijn overeengekomen van belang, maar dient de betekenis van een schriftelijke overeenkomst tevens te worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex). In dit kader overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat de problematiek omtrent de afschrijving op klokken en de in geding zijnde navorderingsaanslag met elkaar verweven zijn. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de e-mail van 24 december 2018 die gemachtigde aan personen binnen de Belastingdienst stuurt die betrokken zijn bij zowel het IB/PVV-traject van eiser in privé als het Vpb-traject van vennootschappen waarvan eiser bestuurder en (middelijk) aandeelhouder is. In die e-mail wordt namens eiser nogmaals duidelijk gemaakt dat overeenstemming ten aanzien van de fiscale afhandeling van de afschrijving op de klokken voor hem afhangt van overeenstemming over de navorderingsaanslag IB/PVV 2009. Weliswaar wordt in de vso nergens expliciet verwezen naar de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009, maar de afschrijvingsproblematiek van de klokken ging blijkens de considerans van de vso over de tijdvakken vanaf 2008. In combinatie met de gebruikte woorden in punt 11 van de vso (“over de in geschil zijnde tijdvakken”) is aannemelijk dat ook onderhavige navorderingsaanslag onder de reikwijdte van de vso is gebracht. Gelet op de onderlinge afstemming en betrokkenheid van de inspecteur Vpb (die de vso heeft getekend namens de Belastingdienst) en de inspecteur IB/PVV, zoals volgt uit de e-mail van 21 januari 2019, heeft de Belastingdienst de implicatie van deze tekst voor de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009 onder ogen gezien.

17. Daar komt bij dat eisers stelling, namelijk dat de in geding zijnde navorderingsaanslag de enige aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV was die nog in stand was gelaten ten tijde van ondertekening van de vso, ter zitting desgevraagd niet (gemotiveerd) is weersproken door verweerder. In dat kader neemt de rechtbank mee dat verweerder diverse malen is gevraagd naar de invloed van de gesloten vso op de navorderingsaanslag. Zo heeft hij in aanloop naar de zitting een brief, met dagtekening 10 december 2019, van de rechtbank ontvangen waarin de rechtbank hem verzoekt om uiterlijk ter zitting te reageren op de door eiser bij brief van 6 december 2019 overgelegde vso. En eerder heeft verweerder niet gereageerd op de brief van eiser van 17 juli 2019, waarin eiser verweerder verzoekt onderhavige navorderingsaanslag als gevolg van de vso te vernietigen. Deze gang van zaken brengt ook met zich dat het bewijsaanbod dat verweerder eerst, en pas naar aanleiding van vragen van de rechtbank, ter zitting heeft gedaan, namelijk dat de heren [F] en [G] kunnen verklaren over de reikwijdte van de vso, naar het oordeel van de rechtbank onredelijk laat is gedaan. De rechtbank legt dit bewijsaanbod daarom naast zich neer.

18. In het licht van het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat in de vso is overeengekomen dat de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 moet worden vernietigd. Aangezien dit tot op heden nog niet is gebeurd, zal de rechtbank onderhavige navorderingsaanslag vernietigen.

19. Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen beoordeling meer en dient het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 gegrond te worden verklaard.

20. Aangezien de navorderingsaanslag, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden vernietigd, dient tevens de beschikking heffingsrente te worden vernietigd.

21. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2009;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.572;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.