Rechtbank Gelderland, 20-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:251, AWB - 19 _ 2852
Rechtbank Gelderland, 20-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:251, AWB - 19 _ 2852
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 20 januari 2020
- Datum publicatie
- 19 februari 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2020:251
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2852
Inhoudsindicatie
Naheffing accijns onveraccijnsde accijnsgoederen. Heeft verweerder terecht de naheffingsaanslag opgelegd?
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/2852
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [A] ,
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 20 november 2018 een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 52.917.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 mei 2019, ontvangen door de rechtbank op 22 mei 2019, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Op 4 april 2018 is eiser met een autoambulance inclusief aanhanger naar het Douanekantoor gevestigd aan [adres 1] , te [plaats 1] gereden. Op de autoambulance bevonden zich een Opel Vivaro (auto) en een Renault Kangoo (bestelbus).
2. Eiser is naar het Douanekantoor gereden in verband met de uitvoercontrole voor de auto. Voor de bestelbus was reeds in België uitvoeraangifte gedaan.
3. Tijdens de controle zagen de twee douanebeambten door de ramen van de bestelbus witte zakken liggen. Nadat eiser op verzoek van de douanebeambten de bestelbus had geopend, hebben de douanebeambten de witte zakken gecontroleerd. In de witte zakken bevonden zich dozen met sigaretten zonder Nederlandse accijnszegel.
4. In de bestelbus zijn acht grote witte zaken en één kleine witte zak gevonden. In de cabine van de autoambulance zelf zijn daarnaast nog vijf grote zakken en één kleine witte zak gevonden. In totaal hebben de douanebeambten in de autoambulance en de bestelbus 28 dozen, met in totaal 280.000 sigaretten, aangetroffen.
5. De douanebeambten hebben bij eiser een verhoor afgenomen met behulp van een tolk. Van de bevindingen is door de douanebeambten een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal maakt deel uit van de gedingstukken.
6. Op 22 oktober 2018 heeft verweerder een voornemen tot naheffing aan eiser verzonden. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld: “Op 4 april 2018 werd er door ambtenaren van de Belastingdienst/Douane Arnhem Team Fysiek Toezicht 2 een controle ingesteld in de door u gebezigde autoambulance inclusief aanhanger, voorzien van het Oekraïense kenteken [kenteken 1] en in een bestelauto van het merk Renault Kangoo die zich op de aanhanger bevond. (…) Bij de controle werd door de douane vastgesteld dat u in het door u gebezigde voertuig en in de bedrijfswagen op de aanhanger, 280.000 stuks sigaretten voorhanden had van het merk West. Deze sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. (…) Ik ben voornemens om aan u een naheffingsaanslag op te leggen. Voor sigaretten geldt met ingang van 1 april 2018 een minimum accijnsbedrag van € 188,89 per 1000 stuks. 280.000 x € 188,99/1000 = € 52.917,20. Afgerond € 52.917,00.”
7. Met dagtekening 20 november 2018 heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
8. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van de op 16 december 2008 uitgevaardigde Richtlijn 2008/118/EG (de Accijnsrichtlijn 2008) heeft de wetgever de Wet op de accijns (WA) dienovereenkomstig aangepast. De voor dit geval relevante artikelen van de WA luidden als volgt:
“Artikel 1
1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
f. tabaksprodukten.
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid
bedoelde goederen.
(…)
Artikel 2
1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
(…)
b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving;”
10. Bij de wijziging van de WA is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis1 het volgende opgemerkt:
"De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde "voorhanden hebben" wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan "de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is". Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii)."
Voorhanden en wetenschap
11. De bewijslast dat aan eiser een naheffingsaanslag accijns kan worden opgelegd rust op verweerder.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de gang van zaken op 4 april 2018 hij aannemelijk heeft gemaakt dat eiser onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, althans betrokken is geweest bij het voorhanden hebben daarvan. Niet vereist is dat eiser wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de sigaretten niet in de heffing zijn betrokken, aldus verweerder.
11. Eiser betwist dat hij onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat hij onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan is eiser van mening hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daartoe voert hij het volgende aan. Hij is in Antwerpen aangesproken door Oekraïens sprekende mannen. Deze mannen hebben hem gevraagd om voor een vergoeding van € 50 tot € 100 genoemde zakken in Hannover af te leveren. Hij verkeerde in de veronderstelling dat er kleding en humanitaire hulp voor mensen uit het oosten van de Oekraïne in de zakken zat. Het is volgens hem niet logisch om langs de douane te gaan indien hij had geweten van de aanwezigheid van sigaretten in de zakken. Daarnaast is volgens eiser vereist dat wetenschap bestaat ten aanzien van het feit dat de vereiste accijns niet is voldaan. Deze wetenschap ontbrak bij hem. Gelet op het voorgaande dient de aanslag te worden vernietigd, aldus eiser.
11. Zoals deze rechtbank op 14 februari 20172 heeft overwogen rust, voor de vraag of eiser kan worden aangewezen als een persoon die tot de voldoening van de accijns is gehouden, op verweerder alleen de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest. Verweerder hoeft niet aannemelijk te maken dat eiser wist of redelijkerwijze kon weten dat het voorhanden hebben betrekking had op accijnsgoederen. Omdat het hier evenwel een bepaling betreft die is bedoeld om de belastingschuldige aan te wijzen, brengt naar het oordeel van de rechtbank een redelijke uitleg van de Accijnsrichtlijn 2008 en de WA mee dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld te bewijzen dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
15. Vast staat dat eiser op 4 april 2018 met een autoambulance inclusief aanhanger, waarop zich een auto en bestelbus bevond naar het Douanekantoor gevestigd aan [adres 1] te [plaats 1] is gereden en dat in de autoambulance en de bestelbus 28 dozen, met in totaal 280.000 sigaretten, zijn aangetroffen. Op deze sigaretten zijn geen Nederlandse accijnszegels aangetroffen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen.
15. Wat betreft de vraag of eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank het volgende van belang. Er zit verschil in gewicht tussen zakken met oude kleding en zakken met (dozen) sigaretten. Dit had bij eiser moeten opvallen, omdat niet alleen in de bestelauto maar ook in de cabine van de autoambulance genoemde zakken lagen. Maar zelfs indien hem dit niet zou zijn opgevallen dan nog kan eiser een verwijt worden gemaakt. Hij heeft gesteld in de veronderstelling te verkeren dat het hulpgoederen betrof voor mensen in het oosten van de Oekraïne. Het gegeven dat deze goederen dan in Hannover dienden te worden afgeleverd op een parkeerplaats en dat hij de mensen die dit van hem vroegen niet kende, had op z’n minst vragen bij hem moeten oproepen. Deze niet kritische houding ten aanzien van een ongebruikelijk feitencomplex dient eiser te worden verweten. Ditzelfde verwijt brengt mee dat het eventueel ontbreken van wetenschap over het niet veraccijnsd zijn van de sigaretten hem niet kan ontlasten. Gelet hierop faalt deze beroepsgrond.
Onschuldpresumptie
17. Eiser stelt tot slot dat gelet op de parallelle strafrechtelijke procedure, waarbij het gaat om dezelfde feiten en dezelfde juridische duiding, het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd komt met de onschuldpresumptie van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Om die reden kan hij niet als belastingplichtige worden aangemerkt en dient het beroep te worden toegewezen.
18. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat weliswaar zijn dossier is doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie, maar dat nog niet bekend is of tot vervolging zal worden overgegaan. Alleen al hierom faalt deze beroepsgrond.
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |