Home

Rechtbank Gelderland, 20-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:252, AWB - 18 _ 2967

Rechtbank Gelderland, 20-01-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:252, AWB - 18 _ 2967

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 januari 2020
Datum publicatie
19 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:252
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2967

Inhoudsindicatie

Naheffing accijns onveraccijnsde accijnsgoederen. In geschil is of gelet op de onschuldpresumptie de naheffingsaanslag in stand kan blijven en of verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslag uit is gegaan van de juiste aantallen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/2967

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[X] te [Q] , eiser

(gemachtigde: mr. [A] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [XXX] [XX] ) accijns opgelegd voor een bedrag van € 12.970.829. Tevens is bij beschikking € 1.182.016 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2018 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 24 mei 2018, ontvangen door de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Gebleken is dat verweerder niet op de juiste wijze is uitgenodigd.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019.

Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C]

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. De Belastingdienst/FIOD heeft in verband met het over Nederlands grondgebied vervoeren van onveraccijnsde sigaretten een opsporingsonderzoek ingesteld tegen onder meer [D] en eiser.

2. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgemaakte proces-verbaal staat onder meer het volgende.

“ De verdachte [D] is op 13 februari 2017 inzake onderhavig onderzoek aangehouden en op meerdere dagen gehoord. Tijdens deze verhoren heeft hij verklaard over een aantal transporten die door hem zijn gefaciliteerd. Op de vraag of het [D] bekend is dat het verboden is om sigaretten in Nederland voorhanden te hebben die niet in de accijnsheffing zijn betrokken, antwoordde hij: “ja”.

Op basis van de verklaringen van [D] is door het onderzoeksteam een overzicht gemaakt van de sigarettentransporten naar Engeland waarbij [D] betrokken is geweest. Toen [D] dat overzicht van de sigarettentransporten, binnen het onderzoek genummerd als DOC- [xxx] was voorgehouden, en hem de vraag was gesteld of de op het overzicht vermeld staande transporten ALLE transporten betreft die hij naar Engeland heeft verzonden, antwoordde [D] : “Dat moeten ze allemaal zijn, ja”.

Aangaande de betrokkenheid van medeverdachte [X] verklaarde [D] dat [X] [v04] in ieder geval vanaf de sigarettenzending die is getransporteerd door [bedrijf E] uit [plaats 1] [d.d. 29 oktober 2013] betrokken is geweest [transportnummer 4 uit de hierna opgenomen tabel]. (…)

Met betrekking tot het overzicht van door [D] geregisseerde sigarettentransporten verklaarde [D] : “Die aantallen zijn door mij geschat, dat weet ik van alle zendingen niet met 100% zekerheid”.

Van de sigarettentransporten op zich was verdachte [D] redelijk zeker, echter de exacte aantallen getransporteerde sigaretten konden niet door hem worden gereproduceerd, aldus verklaarde hij: “ik heb natuurlijk geen administratie bijgehouden”. (…)

nr.

datum

laadlocatie

transporteur

opdrachtgever

aantal sloffen

aantal sigaretten

1

02-10-‘13

[adres 1] , [plaats 3]

[F] / [plaats 2]

[M] BV[vermoedelijk]

16.000

3.200.000

2

09-10-‘13

[adres 1] , [plaats 3]

[F] / [plaats 2]

[M] BV[vermoedelijk]

16.000

3.200.000

3

16-10-‘13

[adres 1] , [plaats 3]

[F] / [plaats 2]

[M] BV[vermoedelijk]

16.000

3.200.000

4

20-10-‘13

[adres 1] , [plaats 3]

[G] ,[plaats 1]

[M] BV

16.000

3.200.000

5

31-10-‘13

[adres 1] , [plaats 3]

[G] ,[plaats 1]

[M] BV

20.788

4.157.600

6

[adres 2] , [plaats 4]

[H] [H]

?

16.000

3.200.000

7

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

?

16.000

3.200.000

8

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

11.200

2.240.000

9

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

11.200

2.240.000

10

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

2.240.000

11

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

12

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

13

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

14

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

15

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

16

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

17

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

18

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.000

3.200.000

19

26-05-‘15

[adres 2] , [plaats 4]

[I]

[N]

16.061

3.212.200

20

[adres 3] , [plaats 5]

?

?

20.000

4.000.000

21

22-10-‘15

[adres 3] , [plaats 5]

nvt

nvt

20.000

4.000.000

22

[plaats 6] (Dui.)

?

?

18.000

3.600.000

23

31-03-‘16

[plaats 6] (Dui.)

[J] [J]

[P]

18.000

3.600.000

24

1/3-06-‘16

[plaats 7] (Dui.)

[K]

[R]

12.500

2.500.000

25

15-06-‘16

[plaats 7] (Dui.)

[K]

[R]

12.500

2.500.000

26

19-07-‘16

[plaats 7] (Dui.)

[L] [L]

[S]

16.000

3.200.000

-------------

------------------

totaal

411.449

82.289.800

3. Het accijnsnadeel op grond van bovenstaand overzicht is door de Belastingdienst/ Fiod berekend op € 14.367.436. Gelet op de verklaring van [D] dat eiser in ieder geval vanaf transportnummer 4 betrokken is geweest, is de naheffingsaanslag accijns voor eiser vastgesteld op € 12.970.829.

Geschil

4. In geschil is of verweerder terecht en tot het juiste bedrag de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of gelet op de onschuldpresumptie de naheffingsaanslag in stand kan blijven en of verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslagen uitgegaan is van het juiste aantal transporten en sigaretten.

Beoordeling van het geschil

Onschuldpresumptie

5. Eiser stelt dat gelet op de parallelle strafrechtelijke procedure, waarbij het gaat om dezelfde feiten en dezelfde juridische duiding, het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd komt met de onschuldpresumptie van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Om die reden kan hij niet als belastingplichtige worden aangemerkt en dient het beroep te worden toegewezen.

6. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat nog niet bekend is of tot vervolging zal worden overgegaan. Alleen al hierom faalt deze beroepsgrond.

Voorhanden

7. Op grond van de op 16 december 2008 uitgevaardigde Richtlijn 2008/118/EG (de Accijnsrichtlijn 2008) heeft de wetgever de Wet op de accijns (WA) dienovereenkomstig aangepast. De voor dit geval relevante artikelen van de WA luidden als volgt:

“Artikel 1

1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:

(…)

f. tabaksprodukten.

2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid

bedoelde goederen.

(…)

Artikel 2

1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:

(…)

b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving;”

8. Bij de wijziging van de WA is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis1 het volgende opgemerkt:

"De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde "voorhanden hebben" wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan "de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is". Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii)."

9. De bewijslast dat aan eiser een naheffingsaanslag accijns kan worden opgelegd rust op verweerder.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de stukken van het geding hij aannemelijk heeft gemaakt dat eiser onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, althans betrokken is geweest bij het voorhanden hebben daarvan. Uit het proces-verbaal van de FIOD blijkt volgens verweerder dat eiser niet alleen door de medeverdachte [D] genoemd wordt als betrokken bij 23 transporten vanaf 29 oktober 2013, maar ook medeverdachten [T] en [U] verklaren over de betrokkenheid van eiser bij diverse transporten. Verder heeft eiser de loods in [plaats 5] geregeld, waar op 22 oktober 2015 sigaretten zijn aangetroffen en is hij ook huurder geweest van de trailer met kenteken [kenteken 1] .

11. Eiser betwist dat hij onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Verder is eiser van mening dat verweerder noch de diverse transporten van de onveraccijnsde sigaretten, noch de betrokkenheid van eiser bij deze transporten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft verweerder ook niet het aantal getransporteerde sigaretten en daarmee het verschuldigde bedrag aan accijnsbelasting voldoende aannemelijk gemaakt, aldus eiser.

12 Zoals deze rechtbank op 14 februari 20172heeft overwogen rust, voor de vraag of eiser kan worden aangewezen als een persoon die tot de voldoening van de accijns is gehouden, op verweerder alleen de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest. Verweerder hoeft niet aannemelijk te maken dat eiser wist of redelijkerwijze kon weten dat het voorhanden hebben betrekking had op accijnsgoederen. Omdat het hier evenwel een bepaling betreft die is bedoeld om de belastingschuldige aan te wijzen, brengt naar het oordeel van de rechtbank een redelijke uitleg van de Accijnsrichtlijn 2008 en de WA mee dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld te bewijzen dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Aangezien eiser over de vraag of hem enig verwijt kan worden gemaakt niets heeft aangevoerd, behoeft dit punt geen behandeling.

13. Vast staat dat ten aanzien van de transporten en de hoeveelheid sigaretten door eiser of zijn medeverdachten geen administratie is gevoerd. Tevens staat vast dat eiser tegenover de FIOD zelf niets heeft verklaard, omdat hij niet is gehoord. De reden daarvoor is dat eiser een tijd in Engeland is gedetineerd. Gelet op het ontbreken van een administratie en verklaringen van eiser zelf is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in beginsel kan baseren op verklaringen van derden en ander ondersteunend bewijs3. De rechtbank constateert in dit verband echter dat verweerder de transporten en aantallen sigaretten met name baseert op enkel en alleen de verklaringen van [D] . Dit acht de rechtbank onredelijk. Temeer omdat ten aanzien van de transporten niet altijd een datum bekend is en omdat het bij de aantallen sigaretten gaat om een schatting van [D] . Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [D] tenminste ondersteund dient te worden met aanvullend bewijs.

14. Hiervan uitgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van eiser bij de volgende transporten en aantallen sigaretten aannemelijk gemaakt. [T] heeft op 15 februari 2017 de betrokkenheid van eiser bij het transport van 31 oktober 2013 bevestigd. Ten aanzien van de in de loods in [plaats 5] aangetroffen sigaretten op 22 oktober 2015 is komen vast te staan dat de bij de loods aanwezige trailer met kenteken [kenteken 1] door eiser is gehuurd. Hiermee is de betrokkenheid van eiser bij dit transport naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden. Via de uitgeluisterde gesprekken is de betrokkenheid van eiser bij de laatste drie transporten aannemelijk geworden. Bovendien is eiser bij het laatste transport op 19 juli 2016 aangehouden in het Verenigd Koninkrijk toen hij bezig was met het laden en lossen. Bij verdere transporten is de betrokkenheid van eiser onvoldoende aannemelijk geworden. De verklaringen van [U] en [T] waar verweerder naar verwijst bevestigen wel de betrokkenheid van eiser bij transporten, maar welke transporten dat precies zijn valt niet af te leiden uit de overgelegde stukken en verklaringen.

15. Met betrekking tot de transporten van 31 oktober 2013, 22 oktober 2015 en 19 juli 2016 gaat de rechtbank uit van de daar aangetroffen en in het overzicht vermelde aantallen sigaretten. Ook met betrekking tot de transporten 24 en 25 zal de rechtbank uitgaan van de in het overzicht vermelde aantallen, omdat het aantal sloffen van deze transporten aanmerkelijk lager ligt dan het gemiddeld aantal sloffen over de gehele periode en in ieder geval aanmerkelijk lager ligt dan de bandbreedte van 15.000 tot 17.000 die [D] heeft verklaard.

16. Op grond van voorgaande uitgangspunten is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat eiser betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de hieronder genoemde onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank zal de naheffingsaanslag dienovereenkomstig verminderen tot een bedrag van € 2.887.743.

nr.

datum

aantal sloffen

aantal sigaretten

Tarief per 1.000

Naheffing

5

31-10-‘13

20.788

4.157.600

169,86

706.209

21

22-10-‘15

20.000

4.000.000

178,28

713.160

24

1/3-06-‘16

12.500

2.500.000

179,07

447.675

25

15-06-‘16

12.500

2.500.000

179,07

447.675

26

19-07-‘16

16.000

3.200.000

179,07

573.024

-------------

totaal

2.887.743

17. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.

18 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.097 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 10 oktober 2018 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 18 december 2019 met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag accijns tot een bedrag van € 2.887.743;

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.097;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Roosma, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.