Rechtbank Gelderland, 28-08-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4426, AWB - 20 _ 531
Rechtbank Gelderland, 28-08-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4426, AWB - 20 _ 531
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2020
- Datum publicatie
- 5 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2020:4426
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 531
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting (MRB). Handelaarskenteken regeling. Niet kunnen tonen van het kentekenbewijs door de bestuurder van de auto die er een proefrit mee maakt. Naheffing voor een jaar met 100% boete. Matiging van de boete tot € 100.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/531
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en boetebeschikking ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 27 januari 2020, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype voor bedrijven op 24 juli 2020. Eiser was daarbij aanwezig. Namens verweerder was [persoon A] aanwezig.
Overwegingen
1. Eiser handelt in auto’s en in dat kader maakt hij gebruik van de handelaarsregeling.
2. Op 24 april 2019 is met een auto uit eisers bedrijfsvoorraad een proefrit gemaakt. Daarbij zijn de handelaarskentekenplaten gebruikt met kenteken [kenteken 1] . Tijdens deze proefrit is de auto gecontroleerd door toezichtmedewerkers van de Belastingdienst. Bij deze controle kon de bestuurder van de auto niet het kentekenbewijs behorend bij het handelaarskenteken tonen.
3. Op grond hiervan heeft verweerder aan eiser over het tijdvak 25 april 2018 tot en met 24 april 2019 een naheffingsaanslag MRB (aanslagnummer [XX XX] ) opgelegd van € 421, alsmede een boetebeschikking van € 421.
4. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
5. Eiser is van mening dat de opgelegde naheffingsaanslag en de boete niet in een redelijk verhouding staan tot de overtreding. Hij voldoet immers aan alle andere gestelde voorwaarden en hij heeft al motorrijtuigenbelasting betaald over het nageheven tijdvak. Eiser stelt dat het buitenproportioneel is dat bij de eerste overtreding direct een boete van 100% wordt opgelegd. Vooral omdat voor het niet kunnen tonen van het kentekenbewijs voor particulieren een boetebedrag van slechts € 45 is vastgelegd. Eiser vindt dat hij dubbel bestraft wordt nu hij naast de betaalde motorrijtuigenbelasting ook nog een naheffingsaanslag en boete moet betalen. Op deze manier betaalt hij in feite drie maal de verschuldigde MRB voor het handelaarskenteken.
Naheffingsaanslag
6. In artikel 69, eerst lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) is bepaald dat belasting kan worden nageheven indien niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden.
7. Uit artikel 37, derde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, in samenhang met artikel 2, derde lid, Regeling handelaarskentekens en kentekenbewijzen volgt dat de bestuurder bij gebruik van een handelaarskenteken dient te beschikken over het bijbehorende originele kentekenbewijs.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Uit de wettelijke bepalingen volgt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om aan de gestelde voorwaarden voor het gebruik van de handelaarskentekenplaten te voldoen. De auto behoorde tot de bedrijfsvoorraad van eiser en was voorzien van de handelaarskentekenplaten. Dat betekent dat eiser ervoor zorg had moeten dragen dat de bestuurder het bijbehorende kentekenbewijs had kunnen tonen. Eiser is het daar op zich ook mee eens, hoewel het heel onpraktisch is. Maar het betreft volgens hem in dit geval een eenmalige vergissing. Eiser voert daartoe aan dat er geen sprake is van fraude of wanbeleid vanuit zijn zijde. Dit argument kan echter niet leiden tot een ander oordeel, omdat de wettelijke regeling hiervoor geen ruimte biedt.
9. De stelling van eiser dat de belasting al is betaald, maakt het oordeel ook niet anders. De standaardtermijn van twaalf maanden voor het opleggen van de naheffingsaanslag uit artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB is bedoeld als een praktische maatregel om de uitvoerbaarheid te bevorderen. Daarbij is niet voorzien in een tegenbewijsregeling.1 Daarom is niet van belang of voor die periode al belasting is betaald.
Boete
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij de boete veel te hoog vindt voor een geval als dit, vooral omdat het een eenmalige vergissing betreft. De rechtbank stelt vast dat de boete is opgelegd in overeenstemming met de wettelijke regels, al maken die regels het mogelijk om een lagere boete op te leggen dan 100% van het bedrag van de aanslag. De omstandigheid dat bij particulieren op basis van een andere regeling een lagere boete wordt opgelegd, is niet relevant, omdat eiser voor deze zaak geen particulier is maar een ondernemer die de handelaarsregeling toepast. Daardoor gaat het om een ander geval waarvoor andere regels gelden. Verweerder heeft echter ter zitting na vragen van de rechtbank aangeboden om in verband met de omstandigheden van dit geval de boete te matigen tot een bedrag van € 100 zoals ook in een ander geval bij de rechtbank is gebeurd. De rechtbank acht een boete van € 100 passend en geboden voor dit geval en zal de boete dus tot dit bedrag matigen.
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en zal de boetebeschikking worden verminderd.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, maar uitsluitend voor zover het ziet op de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot € 100;
- handhaaft de uitspraak op bezwaar voor het overige;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van R.C.M. Coolen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |