Home

Rechtbank Gelderland, 01-09-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4467, AWB - 19 _ 2925

Rechtbank Gelderland, 01-09-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4467, AWB - 19 _ 2925

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
1 september 2020
Datum publicatie
5 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:4467
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2925

Inhoudsindicatie

Aftrek periodieke gift. De periodieke gift was geen onderdeel van de vaststellingsovereenkomst. Als bij een vaststellingsovereenkomst een aangelegenheid, in dit geval de periodieke gift, niet is betrokken, kan er geen beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan. Eiser heeft de door hem bepleite waarde van het schilderij onderbouwd met het taxatieverslag een ter zake erkend deskundige. Verweerder, een niet ter zake deskundige, heeft met enkel zijn stellingen onvoldoende aangevoerd om deze taxatie in twijfel te trekken.

Het verzoek om integrale proceskostenveroordeling is afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/2925

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 63.732. Tevens is bij beschikking € 2.066 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2019 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 23 mei 2019, ontvangen door de rechtbank op

24 mei 2019, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2020.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon B1] , [persoon B2] , [persoon B3] en

[persoon B4] .

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank.

Overwegingen

Feiten

1. De grootvader van eiser, wijlen de heer [naam grootvader] woonde in het [land 1] en was tijdens leven een verzamelaar van kunst uit de 17de eeuw. Een deel van deze kunst was eigendom van een door de grootvader ingestelde trust genaamd ‘ [naam trust] ’(trust).

2. Een deel van de familie, waaronder de vader van eiser, heeft op 9 juni 2010 een collectie schilderijen gekocht van de trust voor GBP 24.000.000. Tot deze collectie behoorde het schilderij ‘ [titel van het schilderij] ’ van [naam schilder] (het schilderij). Het schilderij is in 2010 voor een prijs van GBP 4.000.000 gekocht van de trust. De aankoopprijs is gebaseerd op een taxatieverslag van 18 januari 2010 van [taxateur 1] LTD met een peildatum van maart 2008. De verzekeringswaarde van het schilderij is op dat moment GBP 5.000.000.

3. Eiser heeft na het overlijden van zijn vader (op 24 december 2010) een onverdeeld aandeel (1/15de deel) in het schilderij gekregen.

4. De eigenaren van het schilderij kwamen overeen om het schilderij te schenken aan

[het museum] . De grootvader van eiser trad in dit verband op als contactpersoon richting [het museum] namens de eigenaren van het schilderij.

5. In verband met de schenking is het schilderij in opdracht van [het museum] getaxeerd door [taxateur 2] ( [taxateur 2] ), vicevoorzitter van de afdeling [naam afdeling] van Sotheby’s. Hij heeft het schilderij op 28 november 2013 getaxeerd naar een waarde in het economisch verkeer van € 9.000.000.

6. Op 14 april 2014 is het schilderij aan [het museum] overgedragen. In de akte van schenking periodieke uitkeringen staat dat het schilderij in zeven (jaarlijkse) termijnen zal worden geschonken. In die akte staat ook dat de waarde van het schilderij € 9.000.000 bedraagt, zoals omschreven in het taxatierapport van [taxateur 2] .

7. Op 17 april 2014 kwamen [het museum] en de grootouders van eiser een bruikleenovereenkomst met betrekking tot het schilderij overeen. De bruikleenovereenkomst is per 5 februari 2015 beëindigd.

8. In verband met de verzekering is het schilderij in opdracht van [het museum] getaxeerd door [taxateur 1] ( [taxateur 1] ) van [taxateur 1] LTD. Hij heeft het schilderij op 14 mei 2014 getaxeerd naar een waarde in het economisch verkeer van € 9.000.000.

9. Het schilderij hangt sinds 6 juni 2014 op de zogenoemde ‘Eregalerij’ van [het museum]

.

10. De grootvader van eiser is op 26 november 2015 overleden.

11. Op 19 mei 2016 is een overleg gestart tussen onder meer eiser en verweerder met betrekking tot de Nederlandse fiscale gevolgen van het overlijden van de grootvader van eiser. De toenmalige gemachtigde van de familie heeft in een brief van 18 augustus 2016 meegedeeld dat het doel van het vooroverleg is om tot een principe akkoord te komen met betrekking tot de Nederlandse fiscale gevolgen van de afwikkeling van de trusts en het nadien in privé aanhouden van de huidige trustvermogens. Voorts staat in die brief het voorstel om de discussie ten aanzien van de vrijstelling in Box 3 van aangekochte kunstwerken en de aftrek van de schuld die betrekking heeft op de aankoop van deze kunstwerken zo spoedig mogelijk te beslechten.

12. Het vooroverleg heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst welke in april 2017 door partijen getekend is. Daarin is onder andere het volgende opgenomen:

“ Discussie omtrent de aangekochte kunst

Ter zake de Nederlandse fiscale consequenties voor de in Nederland woonachtige leden van partij A, komen partijen hierbij overeen als volgt.

I. Kunstvrijstelling

De kunstvrijstelling voor de jaren 2010 tot en met 2015 wordt geaccepteerd.

II. Box 3 schulden

De schuld ter aankoop van de kunst voor de jaren 2012 tot en met 2015 wordt op nihil

gewaardeerd.

Partijen verklaren over en weer dat alle geschillen inzake de kunstdiscussie uit het verleden,

hierbij zijn beslecht.”

13. Naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst hebben [taxateur 2] en [taxateur 1] een toelichting op hun taxaties gegeven.

14. In de aangifte IB/PVV 2014 heeft eiser een persoonsgebonden aftrek van € 89.068 in aanmerking genomen, bestaande uit giften, waaronder een periodieke gift aan [het museum] van € 85.715.

15. Verweerder heeft de waarde in het economisch verkeer van het schilderij gecorrigeerd naar € 4.500.000 en de periodieke gift van eiser aan [het museum] gecorrigeerd naar € 42.857.

Geschil

16. In geschil is:

-

de vraag of verweerder in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld;

-

de vraag of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;

-

de vraag of verweerder in strijd met zowel de letterlijke tekst als de geest van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld en eiser een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen;

-

de waarde in het economisch verkeer van het schilderij op 14 april 2014.

17. Voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten. De gevraagde dwangsom wegens te laat beslissen is niet meer in geschil.

Beoordeling van het geschil

Goede procesorde

18. Eiser verzoekt om de aanvullingen van verweerder op het verweerschrift van 20 en 22 juli 2020 te negeren omdat in strijd is gehandeld met de goede procesorde. De inspecteur heeft ruim voldoende tijd gehad om de stukken eerder aan te leveren. Voorts beslaat de omvang van de aanvullingen bijna 100 pagina’s. Ten slotte stelt eiser hierover dat de aanvullingen in de zomerperiode en gedurende de coronamaatregelen zijn ingediend.

19. Hoewel de late van indiening van de aanvullingen door verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, is er naar het oordeel van de rechtbank geen strijd met de goede procesorde. De aanvulling van 20 juli 2020 is nog (net) voor de 10-dagentermijn van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend en deze is niet van een dusdanige omvang dat eiser daarop niet kon reageren. De aanvulling van verweerder van 22 juli 2020 is (net) na de 10-dagentermijn ingediend, maar de aanvulling bevat voor het overgrote deel geen nieuwe stukken, maar stukken die reeds onderdeel uitmaakten van het procesdossier. De overige nieuwe informatie is niet van een dusdanige omvang dat eiser daarop niet kon reageren. De rechtbank ziet daarom geen reden om de stukken buiten beschouwing te laten.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

20. Eiser stelt dat verweerder niet alle stukken heeft overgelegd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet weet welke stukken missen, maar dat er bij de hoorzitting twee dossiers lagen, te weten één van eiser en één van de familie [naam eiser] . Dat laatste dossier mochten eiser en zijn gemachtigde niet inzien. Verder zijn, na vragen van eiser, na afloop van de hoorzitting nog nieuwe stukken overgelegd en zijn kort voor de zitting ook nog stukken overgelegd.

21. Verweerder stelt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. In verband met de geheimhoudingsplicht is er geen inzage verleend in het familiedossier, omdat de hoorzitting alleen betrekking had op eiser.

22. De verplichting tot overlegging van stukken geldt alleen voor zover het verzoek strekt tot het overleggen van een bepaald stuk en eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.1 Hoewel de handelswijze van verweerder de indruk kan wekken dat verweerder niet alle stukken heeft overgelegd, is het enkele vermoeden van eiser dat er meer stukken zijn onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiser heeft immers niet gemotiveerd gesteld welke stukken ontbreken. Ook heeft eiser niet gemotiveerd gesteld waarom die stukken van belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Dit laatste geldt ook voor het familiedossier. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de op deze zaak betrekking hebbende stukken meer omvatten dan de door verweerder overgelegde stukken.

Vaststellingsovereenkomst

23. Eiser voert aan dat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat de schenking aan [het museum] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geen punt van discussie was, terwijl de Belastingdienst wetenschap had van de schenking aan [het museum] . Verder hebben partijen over en weer in de vaststellingsovereenkomst verklaard dat ‘alle geschillen inzake de kunstdiscussie uit het verleden, hierbij zijn beslecht’. Verweerder handelt in strijd met de vaststellingsovereenkomst door de waarde van het schilderij ter discussie te stellen ondanks het opgewekte vertrouwen bij eiser, aldus eiser.

24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet op de hoogte was van de periodieke gift van het schilderij. In de aangifte IB/PVV is slechts melding gemaakt van een gift aan [het museum] . De gift en de fiscale gevolgen daarvan zijn tijdens de onderhandelingen en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst nimmer aan de orde geweest.

25. De rechtbank overweegt dat de insteek van de onderhandelingen die hebben geleid tot de vaststellingsovereenkomst niet was de afhandeling van alle fiscale geschillen, maar beperkt was tot de afwikkeling van de trusts die zijn opgericht door de grootvader en het nadien in privé aanhouden van die trustvermogens. Alleen ten aanzien van die punten is een overeenkomst gesloten. De periodieke gift aan [het museum] maakte geen onderdeel uit van de onderhandelingen. Dat verweerder over de periodieke gift misschien vragen had moeten stellen, maakt nog niet dat de periodieke gift, ook onderdeel is van de vaststellingsovereenkomst dan wel dat er vertrouwen is gewekt dat de gift ook is beoordeeld. Eiser lijkt zich te beroepen op de jurisprudentie inzake het vertrouwensbeginsel bij een boekenonderzoek. Bij een boekenonderzoek dienen immers alle aangelegenheden die van belang zijn voor de belastingheffing te worden betrokken Voor een gerechtvaardigd vertrouwen is het dan niet vereist dat een aangelegenheid ook daadwerkelijk is beoordeeld.2 Deze jurisprudentie is echter niet van toepassing bij een vaststellingsovereenkomst. Bij een vaststellingsovereenkomst bepalen de partijen onderling de aangelegenheden die onderdeel zijn van de overeenkomst. Als bij een vaststellingsovereenkomst een aangelegenheid, in dit geval de periodieke gift, niet is betrokken, kan er geen beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Waarde schilderij

26. Eiser voert aan dat hij met de twee overgelegde taxatieverslagen de waarde in het economische verkeer van het schilderij voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Eiser stelt dat verweerder de door hem overgelegde taxatieverslagen ten onrechte in twijfel trekt. Verweerder heeft geen taxatieverslagen overgelegd waaruit blijkt dat de waarde lager moet zijn.

27. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een waarde van € 9.000.000 niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder twijfelt aan de juistheid van de getaxeerde waarden in 2013 en 2014, omdat deze taxaties onvoldoende inzicht geven in de waarde van het schilderij. [taxateur 1] is niet in staat gebleken de waardestijging tussen zijn eerste taxatie (uit 2010) en de tweede ( uit 2014) te verklaren. Hierdoor is de waardestijging tussen de eerste taxatie van [taxateur 1] en de taxatie van [taxateur 2] eveneens onverklaarbaar. In zijn verantwoording van de taxatie lijkt de heer [taxateur 2] voor een vergelijking met andere schilderijen volgens verweerder een zeer beperkte keuze te hebben gemaakt. Er is maar één ander schilderij van [naam schilder] dat in de buurt komt van de gedane taxatie. Verweerder heeft de waarde van het schilderij vastgesteld op € 4.500.000 en is daarbij uitgegaan van de taxatie van [taxateur 1] in 2010.

28. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om de omvang van de door hem verrichte gift te onderbouwen. Giften in natura moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer.3 Daarbij ligt het voor de hand de waarde in het economische verkeer van het schilderij te onderbouwen door middel van een taxatierapport van een onafhankelijke, gespecialiseerde taxateur. De taxateur kan bij zijn waardebepaling rekening houden met alle feiten en omstandigheden, zoals de aard van de voorwerpen, de vraag naar de voorwerpen, de mogelijk beperkte verkoopmogelijkheid van de voorwerpen en de mogelijk grote vraag naar de goederen vanwege schaarste.

29. Eiser heeft de door hem bepleite waarde van het schilderij onderbouwd met het taxatieverslag van [taxateur 2] , een ter zake erkend deskundige. Deze taxatie ligt ook aan de schenking ten grondslag. Verweerder heeft met enkel zijn stellingen onvoldoende aangevoerd om deze taxatie in twijfel te trekken. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat verweerder zelf niet een ter zake erkend deskundige is en bovendien ervoor heeft gekozen ook geen deskundige of taxateur in te schakelen om zijn stellingen te onderbouwen. De stelling van verweerder dat de taxatie van [taxateur 2] summier is, maakt niet dat aan de taxatie van [taxateur 2] geen waarde kan worden gehecht. Dit geldt temeer omdat in de taxatie van [taxateur 1] uit 2014 steun kan worden gevonden voor de door [taxateur 2] verrichte taxatie. Beide taxateurs hebben bovendien ook een verklaring gegeven voor de waardestijging van het schilderij tussen 2010 en 2014. Dat verweerder, een ter zake niet deskundige, deze verklaring niet afdoende vindt, overtuigt de rechtbank dan ook niet. Gelet op het voorgaande komt aan de stellingen van verweerder onvoldoende gewicht toe tegenover de taxatie en de verklaring van [taxateur 2] . Eiser heeft daarom aannemelijk gemaakt dat aan het schilderij ten tijde van de schenking in 2014 een waarde van € 9.000.000 kon worden toegekend.

30. Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de persoonsgebonden aftrek van eiser moet worden verhoogd met € 42.857. Vervolgens dient het inkomen uit sparen en beleggen met dit bedrag te worden verminderd.

31. Omdat eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

32. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Voor het toekennen van een zodanige proceskostenvergoeding, dit in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of een uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment al duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Weliswaar verdient het handelen van verweerder met betrekking tot de overlegging van stukken niet de schoonheidsprijs, maar het leidt niet tot een vergaande mate van onzorgvuldig handelen. Het niet volgen van de taxatie van de waarde deskundige kan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van het procederen tegen beter weten in. Het staat verweerder in beginsel immers vrij om een bewijsmiddel ter discussie te stellen. Wel ziet de rechtbank in de handelswijze van verweerder aanleiding om bij toepassing van het Bpb een wegingsfactor 2 toe te passen. Tegenover een taxatieverslag van een terzake deskundige kan niet worden volstaan met louter stellingen die niet zijn onderbouwd door een ter zake deskundige. Door deze houding heeft verweerder de zaak voor eiser tijdrovender en complexer gemaakt. De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.144 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 2). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Met name ziet de rechtbank geen aanleiding om een halve punt extra toe te kennen voor het stuk van gemachtigde dat als repliek is aangeduid. De rechtbank heeft namelijk geen toestemming voor een repliek gegeven, zodat het om een nader stuk gaat.4

Beslissing